BRUSSEL — De chaos op de derde etage van het Paul-Henri Spaakgebouw is groot. Het is zondagavond 13 juni en vele honderden europarlementariërs, ambtenaren en journalisten uit ten minste 25 landen banen zich een weg door de brede gangen van de glimmende bunker van het Europees Parlement. Er zijn kraampjes van de verschillende politieke fracties, her en der geven kopstukken van de partijen eerste reacties op de uitslagen en televisieverslaggevers doen hun stand-upjes. Overal slingeren stencils rond vol cijfers en tabellen. Niemand die precies weet wat waar in het pand gebeurt en hoe definitief welke uitslag is, maar de sfeer is opgewekt. Met de campagnes voor de Europese verkiezingen achter de rug prijst iedereen zich gelukkig terug te zijn in vertrouwd gezelschap waar het belang van Europa niet om de andere zin hoeft te worden uitgelegd.

Maar als in de loop van de avond de eerste opkomstcijfers binnendruppelen, slaat de opluchting om in ontgoocheling. Is al het zendingswerk dan toch voor niets geweest? De kandidaten en regeringsleiders zijn er bij de verkiezingen van 10 tot 13 juni duidelijk niet in geslaagd de dalende trend bij de opkomst te keren. Kwam in het «gewone» Europese jaar 1999 nog net iets minder dan vijftig procent van de kiezers opdagen, in het Europese piekjaar 2004, waarin tien nieuwe lidstaten toetraden, een besluit wordt genomen over nog eens twee mogelijke toetreders én een nieuw grondwettelijk verdrag zal worden ondertekend, neemt nog maar 44 procent de moeite om te stemmen. Terwijl het parlement iedere zittingsperiode meer bevoegdheden heeft gekregen, zijn sinds de eerste directe verkiezingen van 25 jaar geleden paradoxaal genoeg steeds minder mensen gaan stemmen. In 1979 was de opkomst 63 procent.

Wie vooraf optimistisch stelde dat de op 1 mei enthousiast toegetreden lidstaten de gemiddelden voor de gedesillusioneerde oorspronkelijke vijftien landen nog wat zouden opkrikken, zat er finaal naast. Alleen op de mediterrane eilanden Cyprus en Malta viel de opkomst hoog uit. In de voormalige Oostbloklanden waren de cijfers tamelijk zorgwekkend. Gemiddeld kwam in de tien landen ruim minder dan eenderde van de kiesgerechtigden opdagen. «De herinnering aan het centralisme in Moskou is kennelijk nog vers», meent een waarnemer uit Polen. In zijn land was de opkomst krap twintig procent. «Probeer maar eens in oneliners uit te leggen dat de macht van Brussel zo veel anders is dan die van Moskou. Best lastig. Mensen richten zich op Warschau, niet op Brussel of Straatsburg.»

De uitslagen waren beter voorspelbaar dan de opkomst. Nationaal welteverstaan. Kiezers stemden nergens Europees maar rekenden zittende regeringspartijen af op binnenlandse kwesties. In Duitsland kregen de sociaal-democraten van Gerhard Schröder om hun oren vanwege de economische hervormingsplannen, en in Engeland werd de tanende populariteit van oorlogspremier Tony Blair opnieuw bevestigd. Wat dat betreft deed de Nederlandse minister-president Balkenende het zo slecht nog niet. Het verlies van zijn CDA bleef binnen de perken. De stelling van PvdA-leider Bos dat Balken ende door de kiezers zonder meer terecht is gewezen, is enigszins overdreven. Mede dankzij het relatief bekende gezicht van Tweede-Kamerlid Camiel Eurlings als lijsttrekker heeft het CDA de schade weten te beperken.

Ook in Italië en België zijn voor de Europese campagne nationale kopstukken ingezet. Maar de premiers Berlusconi en Verhofstadt, die als Europees lijsttrekker voor hun partijen optraden, verloren. Beiden haalden niettemin op hun sloffen het Europarlement, maar zij hebben aangegeven niet van hun zetel gebruik te gaan maken. Hun ietwat bedrieglijke engagement moest slechts de betrokkenheid van de burgers bij Europa vergroten. In Italië resulteerde dat in een opkomst van liefst 73 procent. In België, waar mensen verplicht zijn te stemmen, verschilt de Europese uitslag nauwelijks van de eveneens op zondag gehouden verkiezingen voor de gewestelijke parlementen.

Hoongelach is er zondagavond over de Nederlandse jubelstemming over een opkomst van 39 procent. «Een trendbreuk» noemde staatssecretaris Atzo Nicolaï de toename van tien procent ten opzichte van 1999. En premier Balkenende meende aan de vooravond van het Nederlands voorzitterschap dat Europa «leeft». Maar de Nederlandse opkomst zit nog ruim onder het Europese gemiddelde. Los hiervan speelt op de uitslagenavond in Brussel Nederland geen rol van betekenis. De verdeling van de 27 zetels is, in weerwil van Europese regels, donderdagavond al bekendgemaakt. Op hun dooie akkertje slenteren de lijsttrekkers van CDA, PvdA, Groenlinks en D66 door de gangen van het parlement om hun Europese fractiegenoten een hart onder de riem te steken. Verliezend VVD-lijsttrekker Jules Maaten heeft voor deze ontspannen avond zelfs zijn hele gezin meegebracht.

Het Verenigd Koninkrijk, waar eveneens donderdag werd gestemd, hield zich wél aan het officiële tijdstip van de bekendmaking van de uitslag. Dat New Labour van Tony Blair ruim zou verliezen, werd donderdag bij de lokale verkiezingen al duidelijk. Maar dat de Britten zó massaal tegen de Europese Unie zouden stemmen, is een verrassing. Blairs strategie om de keuze voor of tegen de EU uit te stellen tot het referendum over de Europese grondwet heeft hopeloos gefaald. De UK Independence Party (UKIP), die pleit voor onverwijlde terugtrekking uit de Europese Unie, behaalt liefst twaalf zetels en beperkt de winst van de Conservatives. De leider van de Tories, Michael Howard, is intern inmiddels te verstaan gegeven een kritischer en hardere Europese koers te varen.

De zo vaak besproken maar moeilijk te meten euroscepsis is met de schokkende opkomstcijfers en het succes van eurokritische partijen onverbiddelijk in kaart gebracht. De UKIP van de gewezen televisiepresentator Robert Kilroy-Silk is qua politiek programma niet te vergelijken met de lijst Europa Transparant van klokkenluider Paul van Buitenen, die in Nederland onverwacht twee zetels binnensleepte. Van Buitenen zegt «niet tegen Europa» te zijn en wil slechts fraude en corruptie bestrijden. Toch zijn de UKIP en Europa Transparant beide onmiskenbaar protestpartijen. Ook in Denemarken, Oostenrijk, Polen, Tsjechië en Zweden behaalden soortgelijke groeperingen forse overwinningen.

Dit belooft weinig goeds voor de referenda over het nieuwe grondwettelijke verdrag voor de EU. Bewust is de finale onderhandelingsronde over het verdrag, dat voorziet in mogelijkheden om de uitgebreide Unie bestuurbaar te houden, uitgesteld tot na de verkiezingen. Waarschijnlijk bereiken de regeringsleiders van de lidstaten deze week onder Iers voorzitterschap overeenstemming. Een aantal landen heeft onder druk van de nationale parlementen inmiddels echter aangegeven het verdrag pas te ratificeren als de bevolking er door middel van een referendum mee heeft ingestemd. De grootste dreun voor de EU moet dus nog komen.

Want niet alleen in Engeland — waar Europa-kenner Timothy Garton Ash op grond van de verkiezingsuitslag verwacht dat bij een referendum tachtig procent tégen gaat stemmen — maar overal in Europa bestaat de kans dat het een stem voor of tegen de Unie als geheel zal worden. Juist hierom is de Nederlandse regering geen voorstander van zo’n volksraadpleging. Als deze week op de top van staatshoofden en regeringsleiders in Brussel een akkoord wordt bereikt, dan zullen de oppositie en de VVD-kamerfractie erop aandringen in november, nog tijdens het Nederlands voorzitterschap, de bevolking te laten stemmen. Wanneer verschillende landen door een tegenstem van de bevolking het verdrag niet kunnen ratificeren, zal de gehele EU lam geslagen worden en ontstaat op alle fronten een Europa van verschillende snelheden.

«We moeten de opkomstcijfers niet dramatiseren», zegt een montere parlementsvoorzitter Pat Cox niettemin halverwege de zondagavond. «155 miljoen mensen hebben gestemd. Dat is de grootste oefening in democratie die het continent ooit heeft gekend.» En voorman Daniel Cohn-Bendit van de Europese Groenen wijst erop dat bij Amerikaanse presidentsverkiezingen niet veel méér mensen gaan stemmen. «Toch vindt niemand dat de Verenigde Staten geen democratie zijn», aldus de tevreden oud-radicaal. De stemmen voor de protestpartijen moeten evenmin worden overdreven, vindt de Brusselse voorhoede. Cox en maandagochtend met hem alle leiders van de grote fracties benadrukken dat nog altijd ruim 85 procent van de kiezers op een pro-Europese partij heeft gestemd. Of die kiezers zich dat realiseren en hun pro-Europese stem bij grondwet referenda opnieuw laten horen, laat Cox in het midden: «De boodschap die van deze uitkomst uitgaat is dat de nationale politici leiderschap moeten tonen. Zij moeten Europa meer bij de Europese verkiezingscampagnes betrekken.»

Maar zo simpel is het niet. Wie denkt dat de dramatische uitslagen een volkomen nieuw Europees Parlement opleveren, heeft het mis. Ondanks de fikse nationale verschuivingen blijven de krachtsverhoudingen in Brussel en Straatsburg juist vrijwel gelijk. De Europese Volkspartij van christen-democraten en conservatieven had in de oude samenstelling 37,7 procent van de stemmen en behaalde zondag 37,4. Terwijl onder meer Franse en Italiaanse (regerings-) partijen die in deze Europese fractie vertegenwoordigd zijn, verloren, zorgde de CDU/CSU-oppositie in Duitsland ervoor dat het aantal zetels relatief hetzelfde bleef. In de oude samenstelling had de fractie 233 van de 626 zetels, op 20 juli aanstaande worden zo’n 274 van de 732 zetels door conservatieven en christen-democraten bezet. Het andere grote blok, de fractie van Europese Sociaal-Democraten, verliest een klein beetje meer: ongeveer twee procent. Maar dit cijfer weerspiegelt nauwelijks het vele malen grotere verlies van New Labour in Engeland en de SPD in Duitsland. De Europese sociaal-democraten werden door de Franse en Deense socialistische oppositie en de pas net regerende Spaanse socialisten uit de brand geholpen.

Wat de Europese kiezer afgelopen week ook duidelijk heeft willen maken, het is aan de samenstelling van het Europees Parlement niet te zien. Dat klopt niet. Politici hebben gepoogd uit te leggen dat Europa belangrijk is, maar lieten na uit te leggen dat nationale standpunten er in een Europees Parlement dat bestaat uit ten minste zeven supranationale fracties niet toe doen.

Naarmate het parlement de laatste jaren meer formele macht heeft gekregen, is de macht van de fracties volgens onderzoek van de Britse politicoloog Simon Hix bovendien toegenomen: er wordt steeds uniformer gestemd. Niet omdat, zoals in Nederland, een regeringscoalitie in het pluche gehouden moet worden, maar omdat alleen met fractiediscipline serieuze invloed op de Europese Commissie kan worden uitgeoefend. Los van de nationale voorkeuren zal de fractie van de Europese Volkspartij volgens voorman Hans-Gert Pöttering op korte termijn dus eens gezind de voorkeur geven aan een christen-democratische opvolger voor Commissie-voorzitter Romano Prodi. De Luxemburgse premier Juncker heeft hierdoor aanzienlijk meer kans dan zijn Belgische (liberale) college Verhofstadt.

De fracties opereren kortom Europees, maar de samenstelling van de lijsten voor de Europese verkiezingen gebeurt nationaal en de issues waarover in de campagnes gedebatteerd wordt, zijn eveneens nationaal. «Daarom moeten er transnationale lijsten komen», zegt Bart Staes, afgevaardigde voor de Belgische Groenen, de maandagochtend na de bewogen uitslagenavond op een persconferentie. Alom instemmend geknik. Maar Europa gaat over tot de orde van de dag.