
HET KIEZEN VAN DE JUISTE DICTATOR is nooit een eenvoudige zaak, maar zelden zal een beslissing in het hoofdkwartier van de Amerikaanse CIA zo zijn betreurd als de keuze voor een 27-jarige geitenhoederszoon genaamd Moammar Kadhafi. Deze magere jongeman leidde in 1969 een staatsgreep tegen de zwakke Libische koning Idris. Kadhafi’s heerschappij leek geen lang leven beschoren. Direct had de Britse geheime dienst een tegencoup in de steigers gezet, terwijl Kadhafi’s kameraden van zijn eigen Revolutionaire Raad hun eigen staatsgreep tegen hun nieuwe leider beraamden. Het geval werd besproken in Washington en Londen, waar werd besloten de ambitieuze jongeling te laten zitten. ‘We vonden hem wat links, maar niet te erg’, vertelde een bron binnen de Britse inlichtingendienst aan de New Statesman. ‘We dachten dat we wel zaken met hem konden doen.’ De Amerikanen dachten er net zo over. Het Britse plan werd afgeblazen, terwijl de CIA informatie over de aanstaande paleiscoup doorspeelde aan Kadhafi zelf. Die rekende onmiddellijk bruut af met de samenzweerders.
Pas na ruim vier decennia lijkt het te worden rechtgezet, de blunder die de wereld opzadelde met een van haar wreedste dictaturen en met een onvoorstelbare lastpost die vriend en vijand op de meest inventieve manieren bruuskeerde en in de problemen bracht.
Toch kantelde de laatste jaren het beeld van Kadhafi langzaam. Als hij nog een paar jaar zonder geweld aan de macht was blijven kleven, was er misschien een acceptabele plek voor hem vrijgemaakt in de geschiedenis: die van excentrieke maar ook listige dictator, die zijn land uiteindelijk op de juiste weg zette. Binnenlands waren er namelijk tekenen dat Kadhafi de weg vrijmaakte naar een opener, vrijere samenleving. Wat het buitenland betreft maakte hij een jaar of tien geleden al de draai van allemansvijand naar ongemakkelijke vriend, die diep door de knieën ging om weer te worden geaccepteerd in de wereld en daarna enkel nog blafte zonder te bijten. Gelukkig is Kadhafi niet een mild oordeel van de geschiedenis gegund, maar in alle haast om hem te veroordelen wordt soms vergeten hoezeer Kadhafi verweven was met de regio, met westerse leiders en bedrijven, en met het Afrikaanse continent. Zijn wegvallen zal ver buiten de Libische grenzen te voelen zijn.
Toen Kadhafi de macht greep, leek het daar allerminst op. ‘We konden ons destijds Libië helemaal niet voorstellen als onafhankelijk land’, zei hij later tegen The New York Times. Het land was eeuwenlang deel van het Turkse rijk geweest, tot het een eeuw terug door Italië werd veroverd. Na de Tweede Wereldoorlog werd Libië een zelfstandig koninkrijk, maar de toekomst zag er bleekjes uit. In het straatarme land waren er nog geen twintig Libiërs met een hogere opleiding, en maar een fractie van de bevolking kon lezen en schrijven. Groot-Brittannië leverde daarom ambtenaren voor het bestuur en richtte en passant legerbases in voor zichzelf en de VS. Alle andere banen van betekenis werden gevuld door achtergebleven Italianen.
Toen werd in 1959 olie ontdekt. Niet een beetje: Libië bleek op de grootste olievoorraad van Afrika te liggen. Natuurlijk profiteerden buitenlandse bedrijven en een kleine kliek rond de koninklijke familie van de oliekoorts die volgde. Er ontstond onvrede onder de bevolking, die werd aangewakkerd door het ontluikend Arabisch nationalisme. In de jaren zestig was Libië dus rijp voor een omwenteling. Een verrassend lage officier, kapitein Moammar Kadhafi, sloeg uiteindelijk toe. Koning Idris, op dat moment in Turkije, geloofde het aanvankelijk niet eens.
De Britse en Amerikaanse geheime diensten, die beter hadden opgelet, zaten er met hun inschatting van Kadhafi niet helemaal naast. Ze hadden goed gezien dat de kapitein (die maar snel tot kolonel werd gepromoveerd) wel de taal sprak van de revolutie maar het pad bewandelde van de klassieke dictator. Maar waar ze enorm miskleunden, was bij de inschatting dat met deze man wel ‘zaken te doen zou zijn’. Al snel leek Kadhafi alles te doen om zich in het buitenland onmogelijk te maken. Hij zette alle Italianen het land uit - tienduizenden -, nationaliseerde Britse en Amerikaanse olie-installaties, verkondigde trots dat hij Amerika daarmee een ‘harde klap in het kille, zelfgenoegzame gezicht’ had verkocht en werd een paar jaar later de drijvende kracht achter het olie-embargo tegen de VS, die de Amerikanen de economische malaise van de jaren zeventig in duwde.
In het Midden-Oosten liepen de relaties ook niet erg soepel. Kadhafi toeterde rond dat hij de leider van de Arabische wereld was en probeerde Libië te laten fuseren met Tunesië, Egypte en Syrië. Maar de onvoorspelbare ruziezoeker zag zijn band met de buren al snel verzuren. In 1975 noemde de Egyptische president Sadat hem al ‘honderd procent ziek en bezeten door de duivel’. Het hielp daarbij niet dat Kadhafi in de hele regio revoluties probeerde te ontketenen, dat zijn hand werd vermoed in moordaanslagen op de leiders van onder meer Egypte, Tunesië en Saoedi-Arabië en dat hij een atoombom en chemische wapens probeerde te bemachtigen.
Ook de rest van Afrika bleef Kadhafi’s dadendrang niet bespaard. Hij viel een paar keer buurland Tsjaad binnen, ondersteunde de genocidale dictators Idi Amin, Haile Mariam en Jean-Bédel Bokassa en probeerde met militaire campagnes verschillende regio’s islamitisch te maken waar moslims samenleefden met animisten of christenen. De langste schaduw, in dat opzicht, zou worden geworpen door zijn gestook in de Soedanese regio Darfur.
Als kers op de taart steunde Kadhafi elke rebellen- of terroristengroep die bij hem de hand ophield of een veilige basis wilde, waaronder de Ira, de ETA en de PLO. Elke Arabier die wilde meestrijden in een Palestijnse terroristengroep, zo declameerde Kadhafi in 1972, ‘kan zich opgeven bij elke Libische ambassade en gevechtstraining krijgen’. Libië’s hand wordt vermoed of is aangetoond in een reeks terreuraanslagen, van de kaping van de veerboot Achille Lauro tot de moord op Israëlische sporters bij de Olympische Spelen in München.
DEZE MET OLIEGELD gedreven woede tegen iedereen was zo buitensporig en compulsief dat Kadhafi’s karakter en mentale stabiliteit een urgent onderwerp werden. De dictator liet zijn frequente woedeaanvallen flink de ruimte, liet graag zijn minachting voor conventies blijken met harde winden en andere provocaties en cultiveerde een aantal merkwaardigheden die de meeste krantenlezers probleemloos kunnen noemen: zijn vrouwelijke lijfwachten, zijn Oekraïense verpleegster, zijn onafscheidelijke tent en zijn safaripak-met-zonnebril. Kadhafi’s bezoekers geven doorgaans dezelfde omschrijvingen van de man: ‘onvoorspelbaar’, ‘charismatisch’, ‘ruw’, ‘geneigd tot dramatiek’. Maar gek?
Het is een aantrekkelijk label om op Kadhafi te plakken, maar serieuze studies houden het meestal op ‘nee’. Wél zeker is dat Kadhafi ten prooi viel aan de waanbeelden die dictators steevast lijken te ontwikkelen door een langdurig verblijf in een afgesloten wereld vol aanbidders, leeg van tegenspraak. Die wereld, heel Libië dus, werd een steeds naardere plek. Een van de pijlers van Kadhafi’s beleid was een permanente strijd tegen ‘politiek zieken’. Het terreurapparaat van de staat dijde uit, de samenleving kreeg orwelliaanse trekjes en zelfs in het buitenland werden critici doodgeschoten door moordteams.
Hoewel Kadhafi afstand deed van zijn officiële titels, om te claimen dat hij enkel een ‘vertegenwoordiger van het volk’ was, presenteerde hij zich steeds meer als een ziener. Zijn filosofie werd halverwege de jaren zeventig aan het papier toevertrouwd als Het Groene Boekje, dat als het officiële handboek van Libië’s ‘oneindige revolutie’ dienstdeed. Het was een samenraapsel van socialistische en islamitische beginselen met de intellectuele diepgang van een peuterbadje, die samen ‘De Derde Universele Theorie’ vormden. Kadhafi begon steeds serieuzer te beweren dat zijn staat het eindpunt van de geschiedenis was, waar geen democratie en inspraak nodig was omdat het volk alle macht had. Pluralisme, het kenmerk van westerse samenlevingen, werd voor Kadhafi een bewijs van zwakte en gebrek aan eenheid. Hij wreef dit buitenlandse bezoekers ook steeds in. ‘Wij hebben het tijdperk waarin u zich bevindt overwonnen’, zei Kadhafi tegen Time. ‘De Libiërs zijn in het paradijs.’
Wrang genoeg lijkt Kadhafi’s claim dat Libië een horizontale samenleving geworden was sterk op de kwalificatie die Dirk Vandewalle, een Libië-expert van Columbia University, op het land heeft geplakt. In zijn A History of Modern Libya omschrijft hij de Libische samenleving als ‘staatloos’: alle bestaande verticale verbanden in de samenleving werden eerst doorgesneden met het vertrek van de Turken, toen opnieuw met het vertrek van de Italianen. Kadhafi bouwde met opzet geen enkele nieuwe staatsorganisatie op. Na Kadhafi’s vertrek, voorspelt Vandewalle dan ook, is er niets - niets, in ieder geval, wat op een samenleving met formele en informele verbanden lijkt.
De stammen zullen Libië eerder uit elkaar trekken dan samenbinden en het leger is door Kadhafi met opzet uitgehold en zwak gemaakt. In plaats daarvan vertrouwde Kadhafi op milities die hij liet leiden door zijn zoons of commandanten uit zijn eigen, kleine stam, of op huurlingen - deel van Kadhafi’s langetermijnstrategie om elke mogelijke machtsconcentratie te voorkomen van waaruit een ambitieuze jongeman een greep zou kunnen doen naar de macht. Zoals ooit hijzelf.
Kadhafi’s grote project bleef, volgens Libië-expert Ronald Bruce St John, het spelen van een belangrijke rol op het wereldtoneel. Maar Libië is daar simpelweg te klein voor: het land telde tijdens Kadhafi’s heerschappij nooit meer dan een paar miljoen inwoners. En ondanks al zijn activisme werd Kadhafi nooit als een werkelijk groot leider beschouwd door zijn collega’s in het Midden-Oosten. Sterker, in de jaren tachtig belandde hij in een isolement toen de strijdlustige Reagan de handschoen oppakte. Er volgde een reeks grote en kleinere wapenfeiten: de bomaanslag op de Berlijnse discotheek La Belle, een Amerikaans bombardement op Kadhafi’s hoofdkwartier in Tripoli en de bomaanslag op PanAm 103 boven het Schotse Lockerbie, waarbij alle 270 passagiers omkwamen. In 1992 werden internationale sancties afgekondigd. Libië bracht de jaren negentig door in een economisch en politiek isolement. Terwijl Libië’s bevolking gevaarlijk begon te groeien, liepen de olie-inkomsten terug. Het roer moest om.
IN DE BESCHOUWINGEN over Kadhafi wordt maar zelden onderkend hoezeer de dictator door het stof ging om weer met de wereld mee te mogen doen. Hij moest daarvoor de schuld op zich nemen voor ‘Lockerbie’ en de verdachten uitleveren, wat Libië in 1999 deed. Maar hoeveel terrorisme het Libië van Kadhafi ook heeft gesponsord, juist bij deze aanslag zijn er twijfels over de betrokkenheid en is het bewijs dun. De waarheid over Lockerbie deed er echter minder toe dan de grotere mechanieken die in gang waren gezet. De VS hadden Libië aangewezen als schuldige en Libië moest boeten - letterlijk. Kadhafi wilde zo graag terugkeren op het wereldtoneel dat hij akkoord ging met een herstelbetaling van 2,7 miljard dollar voor een aanslag die hij ontkende te hebben gepleegd. De nog maar net terrorisme-vrije dictator steunde vervolgens de regering-Bush opzichtig in haar ‘oorlog tegen terreur’, hij spoorde de Libiërs aan om bloed te doneren voor de slachtoffers van 9/11 en beëindigde Libië’s nucleaire en chemische wapenprogramma’s. In 2003 werd Libië weer door de VN in de armen gesloten. En multinationals, op de slippen van westerse premiers en presidenten, stortten zich op de Libische olie.
Het was een gênant tafereel. De Spaanse premier Aznar was de eerste die Tripoli bezocht en al snel volgde Tony Blair, die persoonlijk bij Kadhafi kwam lobbyen voor Shell en BP, inclusief een brief die Shell voor hem had opgesteld. Schröder volgde en natuurlijk Silvio Berlusconi, die Kadhafi ongegeneerd tegen de borst drukte en een vriendschap met hem leek te ontwikkelen. Kadhafi bleek in de nieuwe eeuw het soort Arabische leider dat het Westen graag zag: smijtend met oliecontracten, niet-fundamentalistisch en een gezworen vijand van al-Qaeda.
De nieuwe toestroom van oliegeld, wereldleiders en belangrijke intellectuelen die wel voor wat oliedollars wilden komen luisteren naar Kadhafi’s wijsheden, overtuigden Kadhafi er volgens Vandewalle van dat hij tóch een belangrijk wereldleider was en dat zijn Groene Boekje en zijn versleten ideeën over permanente revolutie ertoe deden. Daarmee keerde ook de brutale schreeuwlelijk terug, die bij staatsbezoeken Sarkozy en Berlusconi voor schut zette en in 2009 in New York zijn kwartier spreek tijd bij de VN met anderhalf uur overschreed voor een eindeloze stroom vloeken, beschuldigingen en uiteindelijk het verscheuren van het VN-Handvest.
Ook Kadhafi’s internationale activisme keerde terug, maar in een heel andere vorm dan voorheen. In plaats van rebellen en terroristen te steunen begon Kadhafi juist regeringen overeind te houden, sponsorde hij af en toe vredesonderhandelingen, werd hij de voornaamste donor van de Afrikaanse Unie en betaalde hij de contributie voor een aantal kleine en arme staten. Absurd genoeg zou Kadhafi’s val daarom weleens grote negatieve effecten kunnen hebben in Afrika. Kadhafi steunt nu fragiele regeringen in landen die de afgelopen halve eeuw veel geweld hebben gezien, zoals die van Liberia, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Tsjaad. En zonder Libische steun komen de vredesmissies in Somalië en Darfur in gevaar.
Een andere grote bestemming voor Libië’s oliegeld vormt de westerse speculatie-economie. Libië heeft een reusachtig investeringsfonds opgezet, maar ook al het privé-kapitaal dat de Kadhafi’s zelf opstrijken vindt daar zijn weg - volgens een Britse hoogleraar zit er jaarlijks een paar miljard euro verschil tussen wat Libië voor zijn olie ontvangt en hoeveel de staat zelf aan inkomsten opgeeft. Omdat het geld van deze dictatuur stinkt, heeft Kadhafi zich gewend tot wat hij volgens zijn boekhouder ‘financiële bouwkunde’ noemt. In een interview met persbureau Bloomberg vertelde deze man dat Kadhafi een netwerk van firma’s en holdings heeft opgezet om geen aandacht te trekken. Een daarvan is het in Hoorn gevestigde Lafitrade, dat volgens de Guardian een zakelijke relatie vormt tussen Berlusconi en Kadhafi. Hoewel Berlusconi ontkent, worden er nog veel meer van dit soort verbanden vermoed.
Na de omarming door westerse regeringen werd het volgens Kadhafi ook tijd voor een rehabilitatie van zijn naam. Hij huurde daarvoor Amerikaanse pr-firma’s in die Libië’s rol ‘van een andere kant moesten belichten’ en zette rijkelijk besprenkelde denktanks op. Onder meer Francis Fukuyama, Benjamin Barber en - o schande - Reagan en Bush jr’s huishavik Richard Perle konden de verleiding niet weerstaan.
Het nieuwe oliegeld vond ook zijn weg in Libië zelf, waar het welvaartsniveau de afgelopen jaren sterk steeg. Toch was dat alleen een lapmiddel. Kadhafi had van Libië een patronagestaat gemaakt, waar ruim een miljoen mensen in dienst zijn van de overheid op een arbeidsbevolking van 1,8 miljoen. Ook Kadhafi was het duidelijk dat zijn land economische dynamiek nodig had. Saoedi-Arabië, dat per hoofd van de bevolking ongeveer evenveel olie-inkomsten heeft als Libië, heeft een levensstandaard en economische vooruitzichten die Libië in vergelijking een pauperstaat maken. Wellicht daarom leek Kadhafi steeds meer zijn zoon Saif naar voren te schuiven als opvolger. En waar de als een Europese playboy levende Saif heen wilde, stak hij nooit onder stoelen of banken: ‘De toekomst ligt bij meer liberalisme, meer vrijheid, meer democratie’, zei hij tegen Time. ‘Dat is de evolutie van de wereld, en ofwel je gaat mee ofwel je wordt achtergelaten.’ Saif, zo moet je vaststellen, had dit scherp gezien.