‘De rechter is een ander ras’, zegt de nestor van Nederlands strafpleiters, Gerard Spong. Collega’s van hem zoals Bénédicte Ficq en Stijn Franken zeggen hetzelfde: ‘Wij zijn dominant, agressief, eenzijdig, wij zijn er alléén voor de verdachte, rechters zijn er voor de dilemma’s. Rechters dienen dus evenwichtig te zijn.’

Een rechter wordt voor het leven benoemd. Daarom zei men ook wel dat deze na zijn benoeming eigenlijk het klooster in ging. Of in elk geval lid was geworden van een geheim genootschap. Dat was in het Land van Ooit. Nu geldt het adagium ‘de rechter spreekt door het vonnis’ niet langer. Nu hoor je alom: de rechtspraak is het scharnier tussen wetgever en samenleving. Wat in de wet staat, kan de rechter thuis opzoeken, maar wat wil de samenleving? En hoe komt de rechter daarachter? Hoe kweek je begrip voor het moeilijke ambt van rechter in deze 24/7-mediamaatschappij, zonder het risico te lopen zelf te worden vermalen?

Binnen de rechterlijke macht heerste de afgelopen jaren bovenal onvrede over de werkdruk en het werk zelf. In 2012 kwam er een Manifest van Leeuwarden tegen die werkdruk, ondertekend door zevenhonderd rechters. Na de sluiting van regionale rechtbanken trok in sommige gedupeerde steden in 2015 een protest-in-toga door de straten. Door standaardisatie en bureaucratisering en prestatiecontracten voelden sommigen zich, naar eigen zeggen, ‘productiemedewerkers in een koekjesfabriek’ dan wel ‘kippen in een legbatterij’. Ook ontbrandde er een strijd tussen de edelachtbaren onderling over de manieren om de rechter het gevoel van autonomie, beroepseer en werklust terug te geven zonder dat dit ten koste gaat van de ‘productie van recht’ – die toch al elk jaar afneemt. En om meer ‘maatschappelijk effectieve rechtspraak’ te leveren, zoals de overkoepelende beheersstructuur van de 2500 rechters, de Raad voor de Rechtspraak, dat sinds kort graag zo uitdrukt.

Want volgens sommige sombere rapporten worden die praktische resultaten steeds beroerder. Per jaar zijn er 4,3 miljoen rechtsproblemen: de meeste in de categorieën scheiding, ontslag, schulden, ruzie over producten en diensten. Van die problemen werd in 2009 zestig procent opgelost, in 2014 nog slechts 51 procent: elk jaar komen er dus zo’n vierhonderdduizend onopgeloste geschillen bij. In strafzaken ziet het er even beroerd uit. Voorlopige hechtenis wordt te pas en te onpas opgelegd. En het vonnis is dankzij veel cursussen wel iets duidelijker geworden, maar de helft van de gewone burgers vindt de strafmotivering erin nog steeds te ingewikkeld.

De energie van de rechter gaat nu, naast de interne rationaliseringsprocessen, vooral naar communicatie met de buitenwereld. Beide fenomenen waren geheel onbekend in de jaren van weleer, toen de rechterlijke citadel werd bewoond door een ‘kaste’ van zo’n vijfhonderd vooral mannen die, achterovergeleund en achter uit de keel, de verdachte al interrumpeerden nog voor die één hele zin had kunnen uitbrengen. En na de zaak toelichting op een vonnis geven aan journalisten? Waarom? ‘De rechter spreekt door het vonnis’, dat was de mantra. De anekdotes zijn legio.

Oud-hoofdofficier van justitie H.P. Wooldrik weet die anekdotes met smaak te vertellen, al ergert hij zich er zoveel decennia later nog altijd aan. Hoe een rechter tijdens een verkeerszaak tegen de zenuwachtig heen en weer wiebelende verdachte zei: ‘Zeg kèrel, niet zo zenuwachtig doen. Het is toch goed afgelopen allemaal?’ Daarop luidde het zachte antwoord: ‘Eh, nou, eh, hij is dus wel dood hè.’ Rechter: ‘Griffier, geef me toch dat dossier maar eens.’ En als het wél om een bagatel ging, deden ze uit balorigheid wel eens het omgekeerde. ‘Ja, geen rood achterlicht, dat is wel héél ernstig! Officier, wat eist u?’ ‘Levenslang, edelachtbare.’ ‘Lijkt mij te weinig. Ik zou zeggen, doodstraf.’ Waarna de griffier tegen de verdachte die intussen bijna in katzwijm lag zei: ‘U hoort het, tien gulden boete.’

De opstand eind jaren zestig ‘tegen het establishment’ sloeg gaten in de citadel. De rechtshulp werd toegankelijker, de zwakke verdachte won iets aan rechten, de staat leverde voorrechten in. Maar journalist H.J. Schoo wees er begin deze eeuw in een essay Strafrecht, openbaarheid en de zweepslag van de democratie op dat het (straf)recht daarna weer in zichzelf keerde. Het geroep om democratisering ging over in een preoccupatie met correcte procedures. En de radicaalste roep, om afschaffing van het hele strafrecht, vervreemdde de publieke opinie van het idee van strafrechthervorming. Ook de stijgende criminaliteit daarna maakte vernieuwing suspect. Schoo in 2001: ‘Die tegenslagen leidden tot een vestingmentaliteit: wij van het strafrecht, met ons superieure inzicht en onze hoge moraal, tegen de rest van de wereld, onwetend, behept met populisme en onderbuiksentiment.’

Sinds de ‘opstand der burger’ in 2002 sloeg de overheid in het algemeen twee richtingen tegelijk in: meer repressie, en meer interactie met ‘het volk’, via websites, folders, en experimenten met burgerfora, via wat niet al.

Hoe ver de uitbraak uit de ‘kaste’ naar de samenleving en ‘de publiciteit’ intussen is gevorderd werd goed zichtbaar op de laatste interne Dag van de Rechtspraak – slogan: Tussen staat en straat – in de Brabanthallen in Den Bosch, waar ongeveer een derde van alle 2500 rechters bijeen was gekomen voor een gezellig netwerkdagje, een paar workshops, en ook voor presentator Umberto Tan natuurlijk. Gastheer was de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak Frits Bakker, die de resultaten presenteerde van een zelf bevolen opiniepeiling over het waarderingscijfer onder de burgers voor de rechterlijke macht. Tan liet – ‘Dit wordt leuk!’ – aanwezigen eerst raden welk cijfer daaruit was gekomen. ‘Wie zegt een 9?’ Diverse vingers gingen omhoog. ‘Wie zegt een 8?’ Veel meer vingers in de lucht. ‘Wie zegt een 7?’ De meerderheid van vingers ging omhoog. Het bleek een 6,5 te zijn – bij mensen die zelf ervaring hadden met de rechtspraak was het cijfer nog lager – waarna een zucht van teleurstelling door de zaal ging. Werkte men zich drie slagen in de rondte, had men het beeld van een ‘kaste’ van zich afgeschud, stelde men zich nu zó open voor de samenleving, en dan nog maar een krappe voldoende!

‘Ja, geen rood achterlicht, dat is héél ernstig! Officier, wat eist u?’ ‘Levenslang, edelachtbare.’ ‘Lijkt mij te weinig. Ik zeg: doodstraf’

De rechters kregen in de obligate congrestas met leuke spulletjes ook een boekje mee: Rechtspraak die ertoe doet: Rechters over rechtspraak anno 2016. In het voorwoord schrijft Bakker dat de samenleving een steeds indringender, ingewikkelder en groter beroep doet op rechters. ‘We moeten terug naar de vraag hoe de rechter in staat kan worden gesteld zijn of haar taak zo goed mogelijk ten dienste van de maatschappij uit te voeren.’ Hoe? Men moet op ‘creatieve wijze’ bevorderen dat ‘conflicten worden opgelost’. Want: ‘Rechters moeten zich niet uitsluitend laten leiden door juridische aspecten.’

Uit de tientallen verhalen van de rechters komt één dominant zelfbeeld naar voren: men voelt zich nu vooral een sociaal werker. Ze hebben nu oog voor het ‘conflict achter het geschil, voor de psychologie van dat conflict’: ‘Dat is maatschappelijk effectieve rechtspraak.’

Waarom is de rechtspraak zo moeilijk geworden? Omdat de cohesie waar de verzuiling en vakbonden en de rest van het maatschappelijk middenveld voor zorgden weg is, bijvoorbeeld. Individualisering betekende ook bureaucratisering en vooral juridisering van de verhoudingen. Mensen zijn mondiger, komen krachtiger op voor hun eigen belangen, terwijl de zaken complexer zijn geworden. Er is meer mediation, er zijn meer huurcommissies, meer geschillencommissies voor wat ook. In slechts vier procent van die genoemde 4,3 miljoen geschillen die burgers jaarlijks zeggen te hebben wordt een rechter betrokken. Maar dan wordt de rechter wel belangrijker, wordt zelfs meer dan ooit de smeerolie van de rechtsorde.

Tegelijkertijd staan steeds meer mensen onder een vorm van (financieel) bewind – in 2015 waren dat er driehonderdduizend – en dat zijn niet alleen dement wordende bejaarden. Het zijn ook, zegt bestuursrechter Abraham Esmeijer, mensen die ‘domweg de weg zijn kwijt geraakt in een woud van instanties, die het gevoel hebben dat ze niet serieus genomen worden’. In het boekje van Bakker komt ook insolventierechter Erik Boerma aan het woord. Hij hield eens een zitting over schuldsanering bij een mevrouw thuis die pleinvrees had. ‘De armoede droop van de muren af (…) Geldstress is het ergste wat er is; het zuigt maar door. Aan de oplossing van dat soort problemen wil ik bijdragen.’ De rechter als maatschappelijk werker.

De rechter anno 2017 opereert naar eigen zeggen niet langer solitair, ‘maar in de keten’. De conclusie die raadsvoorzitter Bakker trekt is deze: ‘De rechter transformeert langzaam maar zeker van knopendoorhakker in een juridische strijd in een beslechter van conflicten tussen mensen. De rechter is daarbij vaak de regisseur.’ Als ik hem spreek in het voormalige bankgebouw op de Haagse Kneuterdijk – draaideur en bewaking bij de ingang, binnen bijna overal flexplekken – en begin over die transformatie van autoriteit met een mythisch gezag naar maatschappelijk werker, springt er spontaan een barst in zijn montere, bijna ingegraveerde glimlach: ‘De rechtspraak is géén maatschappelijk werker. Hij is regisseur!’ Hij lijkt te willen zeggen dat men zich wel steeds meer een sociale verbinder voelt, maar tegelijkertijd schrikt van deze vermenselijking van de interventies. Dat kan het gezag van de rechter aantasten. Een experiment met een ‘burenrechter’ of ‘spreekuurrechter’, daar moet het voorlopig bij blijven. ‘Wij zijn meer van: schoenmaker blijf bij je leest.’

Gevraagd naar de betekenis van het door hem daar in Brabant gelanceerde nieuwe doel van de rechtspraak – ‘maatschappelijk effectieve rechtspraak’ – is zijn uitleg kort maar krachtig: ‘Dat de burger het gevoel heeft dat hij er wat aan heeft. Dat het van toegevoegde waarde is.’ Wat de rol van zijn Raad hierbij is? ‘Wij hebben slechts een wetsadviserende rol. Werk, procedures en geld, daar gaat de Raad over.’ Om die reden zeggen veel gesprekspartners in de juridische wereld: ‘De Raad heeft inhoudelijk en politiek geen moer te zeggen.’

Er zijn twee vragen over de interne organisatie en de prestaties van de rechtspraak die voor de samenleving van belang zijn. Leidt interne onvrede niet tot onzekerheid naar buiten toe? En is de mantra van velen binnen de rechtspraak, en ook in het ‘weldenkend deel der natie’ wel juist? Die luidt sinds de ‘opstand der burgers’ in 2002, het jaar van de moord op Pim Fortuyn, en zeker sinds de Brexit en Donald Trump, in de woorden van de oud-president van de Hoge Raad Geert Corstens: ‘In deze geïndividualiseerde, multiculturele maatschappij is de rechtsstaat nog het enige instituut dat ons bindt, besef dat wel!’

Maar kan de omgekeerde stelling niet ook waar zijn? Dat er een relatie is tussen de maatschappelijke onvrede en de toename van niet rechtvaardig opgeloste problemen? Het in mei 2017 door het Hague Institute for Innovation of Law (HiiL) uitgebrachte rapport Menselijk en rechtvaardig: Is de rechtsstaat er voor de burger? beantwoordt de ondertitel ontkennend. Het rapport geeft tal van feiten en cijfers over het wanpresteren van de Nederlandse rechtspraak. Conclusies: ‘De rechtspraak is er voor juristen, niet voor de burgers’, ‘de rechtspraak zit muurvast’. En het poneert dan deze these: ‘Het zou dus kunnen zijn dat mensen die zich aangetrokken voelen tot populisme tot een groep behoren die eerder een goed begeleide conflictoplossing nodig heeft.’ In deze visie is de ‘democratische rechtsstaat’ dus niet een stevig bolwerk tegen allerlei antidemocratische tendensen, maar is een niet goed presterende rechtspraak – toch alom als de kern van onze rechtsstaat gezien – een bron van het gegroeide populisme.

Welke stelling men ook aanhangt, voor de rechterlijke macht zouden de begrippen ‘openbaarheid’, ‘presteren’ en ‘het volk’ intussen de kenbegrippen moeten zijn in de discussie over eigen functie en functioneren. In 2001 bepleitte journalist H.J. Schoo nog unverfroren de zaak van de openbaarheid. ‘Openbaar debat dwingt tot hervorming van justitiële instellingen. Zonder openbaarheid geen advocatenroem, maar ook geen eerlijk proces, geïnformeerde burgers, openbare mening, hervormingsbeweging en strafrechtvernieuwing. Openbaarheid is de waarborg tegen achterkamertjes en voorwaarde voor een open, ontvankelijk en levend strafrecht.’ Hij noemde de houding van de elites tegenover de democratie en haar instellingen ‘krampachtig’.

‘De gevallen met de grootste maatschappelijke aanleiding krijgen de meeste prioriteit. Daarmee is de ellende begonnen’

Rechtsgeleerde Ybo Buruma, lid van de Hoge Raad, gebruikte begin dit jaar ook dit woord ‘krampachtig’ om de pleitbezorgers van publicitaire terughoudendheid door rechters te typeren. In zijn oratie eind 2016 over de ‘goede rechter’ schetste hij de ontwikkeling van de pure wetstoepasser uit de late negentiende eeuw, via de autoritaire rechter van de jaren dertig, en de billijke en sterk op de omstandigheden van het geval gerichte rechter van de jaren vijftig, de activistische rechter van de jaren zeventig en tachtig tot ‘dan nu de verlegen rechter van de netwerksamenleving’. De ‘verlegen rechter’ van vandaag moet steeds meer rekening houden met allerlei in codes en protocollen neergelegde (internationale) regels. Omdat die regels in de samenleving worden gemaakt kan de rechter daar dus niet omheen. ‘De rechter is het scharnier tussen wetgever en samenleving. Bij dat beeld past een rechter die de samenleving vertelt wat het recht voorschrijft, en ook een rechter die de wetgever toont wat er in de samenleving speelt (…) Rechters moeten niet verkrampen in een quasi-ambtelijke neutrale gezichtsloosheid.’ De inhoud van Buruma’s pleidooi verrast niet, maar de trend is helemaal niet meer openheid, al lijkt dat zo.

De transparantie bij de rechterlijke macht is maar beperkt, vindt hoogleraar rechtspleging Leny de Groot-Van Leeuwen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Ja, we kijken al decennia naar de rijdende rechter, we kijken op een Open Dag van de Rechtspraak in de rechtszaal, en we kijken zelfs in ‘de ziel van de rechter’. Maar zij wijst erop dat je vroeger de Gids voor de rechterlijke macht en het rechtswezen had, met alle feitelijke gegevens over de rechters, hun loopbaan, hun medailles en zo meer. Met aanvullend onderzoek konden ook vragen over het verband tussen de beroepsmatige herkomst, beroepsopvattingen en beroepsmatig gedrag worden bestudeerd. ‘Degenen die thans een systematische studie willen verrichten naar deze kenmerken geef ik, alle transparantieretoriek ten spijt, weinig kans. De laatste Naamlijst van de leden van de rechterlijke macht verscheen in 2004: de oude openheid is niet meer.’ Volgens haar gold die openheid destijds ook voor de leden van het OM, ‘maar dat is in velerlei opzicht een black box geworden; het Openbaar Ministerie lijkt vrijwel gesloten voor onafhankelijk onderzoek’.

De staande magistratuur, het Openbaar Ministerie, is inderdaad nog een stuk minder transparant dan de zittende magistratuur. De Raad voor de Rechtspraak gaat niet over de inhoud van de rechtspraak, vooral over procedures en geld, en is voor dat geld geheel afhankelijk van de regering, omdat de rechterlijke macht in tegenstelling tot instellingen als de Raad van State geen vast budget heeft. Er is geen regulier openlijk overleg met de minister van Veiligheid & Justitie, en evenmin met het parlement. Dat zou ook indruisen tegen de scheiding der machten. Het blijft bij een advies op z’n tijd. De rechtspraak bungelt overal een beetje tussen, zonder een vuist te kunnen maken, terwijl de minister van Veiligheid & Justitie sinds enkele decennia zich steeds meer de rol van playing captain van het OM is gaan aanmeten. De circa achthonderd officieren van justitie worden strak aangestuurd door het College van Procureurs-Generaal, dat dus sterker onder invloed staat van de minister, en via hem indirect ook van het steeds wispelturiger wordende parlement.

Volgens strafpleiter Gerard Spong is het OM de drijvende kracht achter onheilspellend klinkende maar in feite vage termen als ‘ernstig geschokte rechtsorde’ en ‘maatschappelijke onrust’ die tegenwoordig steeds vaker gehanteerd worden. ‘Je hebt goede en slechte rechters’, zegt hij. ‘De slechte fungeren als stempelkussen, nemen klakkeloos en kritiekloos een vordering van het OM over. En zo kan zich ook een emotiestrafrecht ontwikkelen op basis van wat de goegemeente schandalig vindt, dat gesundes Volksempfinden.’

Het OM heeft een duidelijk gezicht, de taak is opsporing en vervolging, het doel veroordeling (met schikking of sepot als second best). Gesprekken met OM’ers zijn dan ook meestal prettig helder, men weet wat men wil, en zegt dat ook. Wat niet wil zeggen dat het OM als organisatie openheid hoog in het vaandel heeft staan. Ja, er is een website met allerlei informatieve gegevens voor burger en journalist. Maar de requisitoirs van de officieren van justitie staan er niet op, en ook onderzoekers krijgen in dit verband nul op het rekest.

Of deze geslotenheid te maken heeft met het ministerie van Veiligheid & Justitie, en alle interne en externe politieke strijd en aftredende bewindslieden, is niet duidelijk. Critici van het huidige gepolariseerde ‘toernooimodel’ in de rechtspraak – juristen tegenover burgers – zien deze polarisatie gesymboliseerd in het ministeriegebouw in Den Haag. Dat wordt door een hoog hek gescheiden van de Haagse straat, de punten erop staan naar buiten gericht. Alsof die willen zeggen: waag het niet om hier overheen te klimmen. Op de immens hoge torens heeft de architect kantelen gezet: een 21ste-eeuwse versie van een burcht.

De mening van Gerard Spong dat het OM de aanjager van de emotionalisering van het strafrecht is, werd in 2000 in het Hollands Maandblad beschreven door jurist Allard Hoogland. Het verval was zijns inziens rond 1970 ingezet toen justitie, gezien de groeiende criminaliteit, ophield alle bewijsbare delicten te vervolgen. Dat noemde men beleidssepot. ‘Sinds 1970 is het feit dat iemand een misdrijf heeft gepleegd op zichzelf onvoldoende reden hem te vervolgen’, schreef Hoogland. ‘Er moet een maatschappelijke aanleiding zijn om dat te doen. De gevallen met de grootste maatschappelijke aanleiding krijgen de meeste prioriteit. Daarmee is de ellende begonnen. Dertig jaar later is het tot de burger doorgedrongen dat dit systeem van strafvervolging een loterij is.’

Zo werd justitie/OM ontvankelijk voor de waan van de dag. Wat en wie wordt vervolgd, werd afhankelijk van wie het luidst schreeuwt, de vroomste stille tocht weet te organiseren, de beste toegang tot de pers heeft, een vrindje bij het OM kan aanspreken, ‘of anderszins van wanten weet’. Met andere woorden: de staande magistratuur ontpopte zich tot een onbestendige, grillige ‘beleidsinstelling’, de officier van justitie tot een deerniswekkende figuur, die zich laat leiden door de publieke opinie en de juridische term ‘geschokte rechtsorde’, oftewel ‘het gepeupel’.

‘Dit soort lik-op-stukbeleid is incidentenwetgeving. Maar ja, scoort politiek goed, hè’

Hoe zou dat anno 2017 zijn? Ik stel de vraag naar de invloed van de waan van de dag aan rechter-commissaris Nol van de Ven van de rechtbank Oost-Brabant, 61 jaar oud, met 42 dienstjaren, ‘ja, ik ben geboren in het strafrecht’. ‘Tja, die geschokte rechtsorde. We kijken gewoon in hoeverre er maatschappelijk lawaai is. Wat deed het met de omgeving? En het is ook een kwestie van gezond verstand: kan ik het aan de buitenwereld uitleggen waarom déze verdachte wordt vrijgelaten?’ Bepaalt dat lokale, regionale of landelijke lawaai na het delict ook de aanpak van zo’n zaak? ‘Jazeker. Formeel bepaalt het OM “het forum” – politierechter, één rechter of drie rechters –, in de praktijk doen we het samen. Maar er zijn op rechtbanken niet-openbare lijsten waarin de aard van de zaken wordt opgesomd die naar een meervoudige kamer móeten. Grote fraudezaken, grote drugszaken, moord en doodslag, zedendelicten, verkeerszaken en zo. Ook is er een open categorie, inhoudende zaken die voor grote publieke verontwaardiging hebben gezorgd.’ Oftewel, Allard Hoogland had het in 2000 niet bij het verkeerde eind.

Wel lijkt er soms sprake van stil rechterlijk verzet, ook tegen slecht beoordeelde wetgeving uit Den Haag, zoals de extra grond voor voorlopige hechtenis die minister Opstelten in mei 2014 door de Kamers wist te loodsen, ‘maatschappelijke onrust’. Artikel 67a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering luidt nu dat dit kan bij verdenking van een misdrijf ‘begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen personen met een publieke taak, waardoor maatschappelijke onrust is ontstaan en de berechting van het misdrijf uiterlijk binnen een termijn van 17 dagen en 18 uren na de aanhouding van de verdachte zal plaatsvinden’.

Ik vroeg het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht of dit nieuwe artikel, de zogenaamde ‘Teeven-grond’, veel wordt toegepast. ‘Is niet meer relevant.’ Waarom niet? ‘We hebben met het OM afgesproken dat deze grond niet naar voren zal worden gebracht.’ Of dit voortkwam uit een zekere boosheid op ‘de politiek’ of uit de overtuiging dat dit een slechte wetswijziging was, wilde men niet zeggen. Rechter-commissaris Van de Ven wil het wel uitleggen. ‘Die Teeven-grond voor voorlopige hechtenis is een overbodige letter. Sterker, is in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit soort lik-op-stukbeleid is incidentenwetgeving. Maar ja, scoort politiek goed, hè.’

De joviale Brabander vertelt dat zijn kantoor – kabinet geheten – vanaf mei 2015 de keren ging tellen dat de Teeven-grond voor voorlopige hechtenis werd gebruikt. En dat is door álle kabinetten in Nederland gedaan. Wat blijkt: ‘Op de 12.000 voorgeleidingen is die nieuwe grond nog geen tien keer gebruikt.’ Terwijl die grond toch vaak zou kunnen worden toegepast, bij bijvoorbeeld popfestivals. ‘De overige gronden voor voorlopige hechtenis gaven en geven voldoende ruimte. Als dan dienstverlenend personeel wordt aangevallen is het OM-beleid dat als straf twee maal de richtlijn wordt geëist. Maar rechters volgen die eis ook vaak niet. Zoals wij in Brabant zeggen: “We schrijven niet met een riek.” Het is en blijft maatwerk.’

De fronten inzake de gewenste zichtbaarheid van de rechter en de gewenste invloed van ‘de samenleving’ werden duidelijk zichtbaar door de komst van internet 2.0, rond 2010, met zijn interactieve sociale media, websites en blogs. De dominante reactie is: corporate communication en reputatiemanagement in de vorm van gerichte pr en voorlichting. In haar dissertatie De rechter als evenwichtskunstenaar (2016) beschrijft Sietske Dijkstra de ontwikkeling naar een anonieme rechterlijke ambtenaar, ondergeschikt aan het ambt en aan de hiërarchischer wordende rechtbank. Haar conclusie: ‘De (vrijheidsbeperkende) positie van de rechter als ambtenaar is de laatste jaren verstevigd.’ En zij juicht dat toe. Een rechter die extern wil communiceren moet wegblijven van media als radio en tv, dag- en weekbladen, en zeker van Twitter afblijven: ‘Uit den boze.’ Laat men zich beperken tot vakbladen. Intussen is er een zestigtal twitterende rechters, van wie Judge Joyce de bekendste is, met bijna vijftienduizend volgers.

Ybo Buruma ziet de maatschappelijke voordelen wel: ‘Door hun tweets kunnen individuele rechters niet alleen bijdragen aan de opinievorming in concrete zaken, maar ze dragen zeker bij aan het besef dat feiten en een zichtbare afweging van waarden en belangen ertoe doen. Zo dragen ze eraan bij dat de waarde van de rechtsstaat doordringt in de samenleving.’ Judge Joyce zegt het, twitteraar tenslotte, iets korter – en onbewust ook omineuzer voor de oude media: ‘Sociale media stellen ons in staat om zelf onze boodschap naar buiten te brengen en daarbij niet de vertaalslag te hoeven laten maken door een ander medium. Daarmee hebben we in feite goud in handen.’ Is dit geen geprivatiseerde corporate communication in een modieus internetjasje?

Vindt Ybo Buruma het advies van Dijkstra getuigen van ‘verkramping’, binnen de rechterlijke macht zelf zijn er meer critici van die oude en nieuwe ‘verkramping’ onder de collega’s. Oud-rechter Marcel van Oosten (van het eerste proces tegen Geert Wilders in 2010) zegt in zijn huis in Bussum terugblikkend: ‘Je wordt geselecteerd op braafheid. Nou, er gaan veel makke schapen in een hok, hoor. Iedereen verdient er hetzelfde, toptalent kun je dus niet aantrekken. Dus zit je als rechter in een heel klein kamertje voor heel hoge stapels dossiers. Dan focus je op wat echt moet, en raffel je de rest af.’ >

En dan is het toevoegen van een term als ‘ernstig geschokte rechtsorde’ aan de motivering van een voorlopige hechtenis of in een vonnis een handig plamuurmiddel. Het is tenslotte ook productie draaien, zegt strafrechtgeleerde Lonneke Stevens van de Vrije Universiteit, die ooit een blauwe maandag advocaat was. ‘Bij zo’n rechter-commissaris lagen wel zestig dossiers op tafel. Gewoon afhameren. Dan kreeg ik als advocaat twee minuten om te bepleiten dat voorlopige hechtenis geen goed idee was. Het ging wel over negentig dagen hechtenis! Dan voelde ik me soms zo’n muppet. Die toetsing is marginaal.’ Maar er moet nu toch uitvoeriger worden gemotiveerd? ‘Ja, nou dat zijn standaardmotiveringen, komen zo uit de computer, loze frasen, holle riedels.’

Niet ver van Van Oosten woont oud-raadsheer en rechtsgeleerde Tom Schalken en hij wil het inzake ‘het systeem’ nog wel harder formuleren. Hij voelt zich nog altijd gedupeerd door de wijze waarop hij als getuige in dat eerste proces-Wilders werd behandeld, onder toeziend oog van de camera, en van rechter Van Oosten. ‘De rechterlijke macht wordt geselecteerd op het hebben van niet uitgesproken meningen. Heel slap.’ Hij ziet de rechterlijke macht, inclusief de Hoge Raad, opschuiven in de richting van ‘zo weinig mogelijk kritisch’. ‘We leven in populistische, repressieve tijden.’ Zijn mislukte optreden in het proces-Wilders wijt hij geheel aan ‘de media’, en aan het besluit van de rechtbank om die met live-uitzendingen een dienst te bewijzen, terwijl de rechtbank helemaal geen tv-expertise in huis had. ‘Maar sindsdien is er geen live-registratie meer geweest. De rechterlijke macht treedt dus terug uit de mediawereld, vanwege die angst voor de beeldvorming. Er heerst een angstcultuur.’

‘Van de mensen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf lopen er meer vrij rond dan er achter de tralies zitten’

Komt die ‘angstcultuur’ alleen door het gevoel omsingeld te zijn door ‘boze burgers’ die bij het minste of geringste hun digitale pen pakken om hun gram te halen op internet, of in de rechtszaal zelf? Of komt de angst ook voort uit de interne organisatie van de rechterlijke macht? Dat laatste beweerde Rinus Otte, nu procureur-generaal, in 2010 toen hij als rechter met een oratie in Groningen en een landelijk geruchtmakend boek, De nieuwe kleren van de rechter, een knuppel in het juridische hoenderhok gooide. De rechtbanken waren simpelweg niet goed georganiseerd, met als gevolg grote onvrede, veel kwaadsprekerij in de wandelgangen, en te lage en slechte productie. Hij sprak van ‘werkgeweld’, ‘interne rot’, verspilling, laster, vriendjespolitiek en verbittering. Hij noemde de rationalisering, standaardisatie en bureaucratisering de goede dingen die een grootschalige organisatie kenmerken. Edoch: ‘Hoe meer rechters, hoe bedrijfsmatiger, hoe meer vervreemding.’ De slotsom: ‘Het resultaat is een verambtelijkte strafrechter die ietwat is losgezongen van zijn verantwoordelijkheid voor een adequate en toereikende behandeling van het strafdossier.’

Otte vat zekerheidshalve nog maar eens zijn toenmalige doel samen: ‘Mijn werk van deze leerstoel gaat over niet veel minder dan herstel van de beroepseer en -trots, maar dat kan alleen maar als professionals en bestuurders elkaar ruimte gunnen en elkaars belangen respecteren en zelfs proberen te verwerken in de eigen taakopvatting.’ Niet minder belangrijk in dit verhaal is zijn vraag of het verlies van interne waardigheid in de onderlinge verhoudingen niet leidt tot schamelheid, tot de naaktheid van de keizer in het sprookje, die moeilijker te bemantelen valt met de stoffen toga in de rechtszaal. Kortom, leidt interne verzwakking niet tot externe onzekerheid, tot die ‘valer wordende rechterskledij’?

Veel verder gaat het genoemde rapport van het Hague Institute for Innovation of Law over de héle rechtspraak in Nederland. Dat constateert: ‘Ons rechtssysteem is kostbaar, levert niet wat de mensen nodig hebben’, door ‘verouderde spelregels’ die op polarisatie en verergering van het conflict zijn gericht, niet op oplossingen. Een boete voor te hard rijden wordt ongelooflijk efficiënt geïnd. ‘Maar van de mensen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf lopen er meer vrij rond dan er achter de tralies zitten.’ Doordat echtscheidingen dankzij de juristen vechtscheidingen worden, zien honderden kinderen per jaar hun vader niet meer. Er zouden onder die kinderen ook zelfmoorden zijn.

Door dit soort beweringen zou rechter en rechtsgeleerde Alfred Hammerstein het rapport ‘propagandistische lariekoek’ noemen. Maar hij sprak de inhoud niet tegen, of vaststellingen als deze: ‘Per saldo zien we meer tegenspraak en polarisatie in meer gejuridiseerde procedures, en minder probleemoplossing door mediation en niet-juridische geschiloplossers.’ Er zijn zo’n zeshonderdduizend burengeschillen per jaar. ‘De rijdende rechter, waarschijnlijk een van de grootste mediasuccessen van de Nederlandse rechtspleging, is een tv-programma’, zegt hij. ‘De rechter laat zien hoe het kan: interactief, onderzoekend en mensen verbindend, waar nodig met een duidelijk oordeel. Maar anders dan veel kijkers denken: het is geen voor iedere burger met een burengeschil toegankelijke voorziening.’

De juridische partijen hebben alle baat bij het vergroten en continueren van het ‘toernooimodel’ waarbij de hoofdregel is: polarisatie verplicht. Het is, zegt hoogleraar privaatrecht Maurits Barendrecht, medeauteur van het HiiL-rapport, contraproductief om buren, ouders of betrokkenen bij een noodlottig ongeval elkaar te laten bestoken met claims, beschuldigingen, ontkenningen en verweren. ‘Al het geld en de energie gaan naar meer van hetzelfde: agenten, officieren van justitie, advocaten en rechters. Die blijven werken met routes naar rechtvaardige oplossingen die stammen uit de negentiende eeuw.’

Het gevolg? Nederland is in vergelijkingen vaak kampioen integriteit en onafhankelijkheid als het om rechters gaat, maar volgens de Eurobarometer Justice 2013 scoort het op eenvoud en toegankelijkheid rond plek twintig. ‘In geen land om ons heen wordt zo weinig gebruik gemaakt van de hulp van gewone burgers bij het oplossen van geschillen’, zegt Barendrecht. ‘Landen als Duitsland, Oostenrijk en Noorwegen hebben wegen naar het recht die voor burgers beter betaalbaar zijn en slimmer zijn gefinancierd.’

Een ‘ongewenst juristenkartel zet rechtspleging muurvast’, aldus het HiiL. Waarom? Ook om deze reden: de rechtspraak kent geen inspectie of een onafhankelijke adviesraad, de Nationale Ombudsman heeft hier geen bevoegdheden. Niet alleen het HiiL, ook andere kritische juristen stellen de huidige gezondheidszorg, met zijn patiëntenraden, klachtenprocedures, ethische commissies, als voorbeeld voor de rechtspraak. En dan citeert men graag hoogleraar gezondheidsrecht Joep Hubben: ‘De toegenomen mondigheid sluit aan bij de groeiende aandacht voor kwaliteit en veiligheid in de zorg.’

Wat Schoo in 2001 nog zag als de blijvende traditie van ‘magistratelijk paternalisme’ is, ondanks alle vernieuwende frutsels en franjes die deze eeuw aan het systeem zijn geplakt, veranderd in onvrede en verwarring, én blijvend conservatisme als het om het instituut van de rechtspraak zelf gaat. Kritiek op het systeem zelf is namelijk ronduit taboe. Zeker als je het woord ‘burger’ laat vallen heeft Schoo’s kenschets toch weinig aan zeggingskracht ingeboet: ‘De juridische provincie lijkt beheerst door lekenangst, volk en (straf)recht zijn water en vuur, (democratische) openbaarheid is riskant, de media als exponenten van openbaarheid en commerciële driften zijn te wantrouwen.’

Geert Corstens zei over de relatie tussen de rechterlijke macht enerzijds en de politiek en de samenleving anderzijds dat rechters niet een deel van de rol van politici moeten overnemen. ‘Dat holt de democratie verder uit en biedt geen remedie.’ En als dat politieke systeem niet meer functioneert, als mensen zich niet meer vertegenwoordigd weten? Ja, ‘dan zullen we het systeem moeten aanpassen en op zoek moeten gaan naar nieuwe vormen van burgerparticipatie en democratische vertegenwoordiging. En de rechter… laat die maar doen waar hij goed in is: zo objectief mogelijk recht doen in concrete gevallen.’ Dat zei hij in 2010. We leven nu in 2017, sadder but wiser over het uiteendrijven van rechtsstaat en democratie, en de blijvende onvrede onder veel burgers.


Henri Beunders is hoogleraar ontwikkelingen in de publieke opinie aan de Erasmus Universiteit. Deze serie is tot stand gekomen mede dankzij Fonds1877