Het Iraakse conflict heeft alles van een godsdienstoorlog. Bush gelooft in een goddelijke missie, daarin geassisteerd door de christen-socialist Blair. Christus’ Stellvertreter op aarde, paus Johannes Paulus II, heeft hemel en aarde bewogen om de oorlog te voorkomen. Veel moslims vrezen een reprise van de kruistochten. Zij zien een onmiddellijke samenhang met het welhaast oudtestamentisch gevecht tussen Palestijnen en Israëliërs om de heilige plaatsen. Alle combattanten hebben God aan hun zijde. Het is nota bene dezelfde God. Het is de God van Abraham, die de grote monotheïstische godsdiensten van joden, christenen en moslims verbindt.

Het geseculariseerde Oud-Europa is ontzet over deze theologisering van de politiek. Theologisering maakt de politiek irrationeel en voer voor dwepers. Je tegenstander is dan het grote Kwaad. De strijd tegen dat Kwaad verdraagt geen diplomatie. Alleen de definitieve overwinning telt.

West-Europa heeft al na de middeleeuwse investituurstrijd afscheid genomen van de onderwerping van de politiek aan de religieuze leider, de paus. Dat leidde tot een soms moeizaam evenwicht tussen Sacerdotium, waaraan het geestelijk leven was toevertrouwd (spiritualia), en Imperium, dat de wereldlijke zaken behartigde (temporalia).

De West-Faalse vrede van 1648, die de postreformatorische godsdiensttwisten beëindigde, ging nog verder. Voortaan bepaalde de wereldlijke heerser de godsdienst van zijn onderdanen.

Ten slotte week ook de staatsgodsdienst in het kielzog van de Franse Revolutie voor de vrijheid van godsdienst. Zo werd 150 jaar geleden dankzij Thorbecke in Nederland de katholieke bisschoppelijke hiërarchie hersteld. Het opmerkelijke daarvan is dat het katholicisme van toen naar huidige maatstaven rustig fundamentalistisch kan worden genoemd. Pius IX (Pio Nono) verketterde in 1864 in zijn beruchte encycliek Syllabus Errorum zo ongeveer alles wat met democratie en liberalisme te maken had. Als je indertijd deze antimodernistische opvattingen had gerelateerd aan de voortplantingssnelheid van het roomse volksdeel, dan zou je hebben verwacht dat rond 2000 ons land een vanuit Rome geleide theocratie was geworden. De angst voor katholieke loyaliteit aan een buitenlands staatshoofd — Pius IX vocht tegen de Italiaanse eenheid en voor zijn pauselijke staatsgebied — motiveerde Bismarck tot zijn Kulturkampf tegen het katholicisme. Net als de socialisten (bestreden met de Sozialistengesetze) waren de roomsen voor de kanselier zoiets als «Vaterlandslose Gesellen».

Intussen zijn katholieken en socialisten vreedzaam ingeburgerd. Ze onderschrijven de liberale consensus. Honderd jaar na de Syllabus Errorum heeft het Tweede Vaticaans Concilie de verklaring Humanae Dignitatis vastgesteld. Pluralisme en democratie horen bij de mens die geschapen is naar Gods gelijkenis. De scheiding van kerk en staat, van godsdienst en politiek lijkt daarmee onomstreden. De staat moet neutraal zijn, de kerk moet afzien van politieke macht en privileges. Religie en politiek zijn twee maatschappelijke domeinen die zich van elkaar onderscheiden.

We moeten ons goed realiseren dat dit onderscheid typisch is voor de Europese cultuur. Daarbuiten bestaat niet eens een taal om dat onderscheid te omschrijven. Daar zijn politiek en religie een onontwarbare eenheid. Zoals zij dat ook waren in de klassieke oudheid. Voor Grieken en Romeinen was religie de publieke uiting van burgerschap. Het ging niet om persoonlijke overtuiging, maar om het respecteren van de publieke cultus. De Grieken noemden dat theologia politike, de Romeinen spraken van theologia civilis. Als je deze begrippen naar onze tijd zou willen vertalen, dan komen ze vermoedelijk overeen met de inhoud van een inburgeringspakket voor allochtonen. Voorbeelden: waarom respecteren we de zondagsrust, waarom is Koninginnedag een dag van zaklopen en vrijmarkten en waarom moet je op 4 mei twee minuten stilte in acht nemen? Het zijn allemaal uiterlijke vormen die aangeven dat je erbij hoort in Nederland. Het is vergelijkbaar met de offergaven die Romeinse onderdanen periodiek aan de vergoddelijkte keizer moesten brengen als teken van loyaliteit aan het Imperium Romanum. In de ogen van de op zich tolerante Romeinen (veelgoderij is een vorm van verdraagzaamheid) was de christelijke weigering om daaraan mee te doen minder een daad van ketterij dan een daad van rebellie tegen de publieke gemeenschap: een daad van uit-burgering.

Het klassieke begrip heeft weer actuele betekenis. Amerikaanse gemeenschapsdenkers bepleiten een civiele religie om de samenleving tegen desintegratie te beschermen. Die civiele religie komt overeen met het beoogde resultaat van onze discussie over normen en waarden; zij is het cement van de burgerlijke gemeenschap.

De vorig jaar overleden Amerikaanse filosoof John Rawls zag het fundament van een pluralistische democratie in de «overlappende consensus» van de verschillende levensbeschouwingen («comprehensive doctrines»). Om deel uit te maken van die funderende consensus moet een doctrine wel «reasonable» zijn. Redelijk is dat je in het politieke debat afziet van argumenten die alleen in je eigen levensbeschouwing geldigheid hebben. In de politieke arena hebben dus citaten uit de bijbel, de koran of Das Kapital niets te zoeken. Argumenten moeten binnen de consensus passen. Wat daarbuiten valt, hoort niet in de publieke maar in de private sfeer thuis.

Deze benadering van de scheiding tussen politiek en religie heeft een asymmetrisch effect. Op het parlementair spreekgestoelte moet de gelovige zichzelf censureren. De ongelovige heeft daarentegen geen vertaalslag nodig. De gelovige moet de kunst beheersen van het «oprecht veinzen», in de woorden van Frans Kellendonk.

Neutrale staat? Net als de wetenschap kiest de democratie voor het methodisch agnosticisme. God in welke gedaante dan ook — de Geschiedenis, de Arbeidersklasse, het Ras of de Autonome Mens — is geen geaccepteerde verklaring, geen aanvaardbaar argument, en doet in de publieke discussie niet ter zake. God, in welke gedaante dan ook, hoort thuis in het private discours.

Maar de scheiding publiek-privaat is uiteindelijk niet de oplossing. Ze is eerder het probleem. De meest fundamentele politieke strijd gaat vaak juist over het trekken van die demarcatielijn. Waar feministen het persoonlijke politiek noemen, komen zij in de buurt van allerlei fundamentalisten die de bijbel of koran ook buitenshuis van toepassing willen verklaren. Vraagstukken als de verhoudingen binnen het gezin, opvoeding, abortus, euthanasie en genetische manipulatie kun je naar het private domein verwijzen. Die verwijzing zelf is echter een bij uitstek politieke daad. Die verwijzing kan onmogelijk neutraal zijn.

De comprehensive doctrines van Rawls omvatten meer dan de bekende godsdiensten. Ook atheïstische wereld beschouwingen als het marxisme en het fascisme vallen eronder. De van oorsprong Oostenrijkse politieke filosoof Eric Voegelin noemde ze politieke religies. Zij verschillen van de klassieke religies door hun geloof dat een hemel op aarde al mogelijk is. Theologisch lijken het vaak varianten op de vroegchristelijke ketterij van het gnosticisme. Daarin is de geschiedenis een voortdurende worsteling tussen Goed en Kwaad. Alleen een eliminatie van de tegen stander kan die worsteling beëindigen.

Niet voor niets zag Carl Schmitt — ooit kroonjurist van Hitler — in de vriend-vijandrelatie het wezen van de politiek. Schmitt is auteur van Politische Theologie. Hij wilde in dit boek laten zien hoezeer de moderne staatkunde wordt gekenmerkt door secularisering van theologische concepten en begrippen. Deze zogenoemde seculariseringsthese is veelvuldig bekritiseerd omdat zij het volstrekt nieuwe van het Verlichtingsdenken ontkent. Intussen bestaat er voor die ontkenning ruime aanhang.

Maar belangrijker is de vraag: welke winst hebben we te danken aan de scheiding tussen religie (theologie) en politiek (politieke filosofie), die is voltrokken door denkers als Hobbes en Spinoza in Tractatus theologico-politicus?

Leo Strauss, tijdgenoot en tegenvoeter van Schmitt, heeft zijn levenswerk gemaakt van de beantwoording van die vraag. In de ogen van Strauss is de Verlichtingskritiek op de religie te gemakkelijk. Ze is namelijk gebaseerd op onwelwillende vooronderstellingen die zichzelf vervolgens bevestigen. Strauss redeneert aldus: als je besluit om de bijbel te lezen als een gewoon boek, dan blijft het ook een gewoon boek; als je de bijbel leest als Gods openbaring, dan is zij ook Gods openbaring. De vraag of de bijbel wel of niet Gods openbaring is, wordt niet beantwoord door de bijbelkritiek sinds Spinoza, maar door de daad van geloof of ongeloof die aan het lezen voorafgaat. De gelovige weet van de tekortkomingen van het Woord. Daarom is het Woord immers vlees geworden. De Verlichting daarentegen ontkoppelt wetenschap en theologie en dus ook politieke filosofie en theologie.

Die ontkoppeling van de politieke filosofie belet deze filosofie een antwoord te geven op de eenvoudige vraag: wat is goed en wat is kwaad in de politiek? Van Hobbes tot Rawls wordt het antwoord gemeden en vervangen door een procedure om tot een antwoord te komen. De democratie is zo’n procedurele oplossing, die op zich niets zegt over de inhoud van de democratisch genomen besluiten. In de Middeleeuwen zou iemand als Thomas van Aquino niet op het idee zijn gekomen om bijvoorbeeld te pleiten voor een monarchie zonder er onmiddellijk bij te vertellen hoe een goede vorst zich had te gedragen. In de liberale politieke filosofie is de vorst vervangen door de kiezer, maar welke filosoof houdt die kiezer een vorstenspiegel voor? Indien zowel voor de filosoof als voor het politieke systeem de autonomie van het individu heilig is, wie komt dan nog op voor collectieve waarden en met welk recht proberen we dan zulke waarden op te dringen aan nieuwkomers?

De liberale staat is natuurlijk niet neutraal. Ook hij draagt een waarde uit. De liberale staat wil niet paternalistisch of moralistisch zijn. Elk individu moet autonoom zijn eigen ontwerp van het goede leven nastreven, uiteraard binnen de grenzen die door de vrijheid van de ander worden gesteld. Binnen die grenzen geldt de voorrang van de negatieve vrijheid, dat is de vrijheid om zo min mogelijk lastig gevallen te worden. Mathematisch kan elke willekeurige verzameling van mensen voldoen aan de eis van maximale negatieve vrijheid. Sociologisch is dat evenwel onmogelijk. Groepsvorming en de opbouw van een samenleving vereisen dat de individuele autonomie wordt overstegen.

Het succes van de procedurele liberale democratie is daarom maar voor de helft haar eigen verdienste. De andere helft is het feit dat deze vorm van democratie kan teren op het sociale kapitaal, dat in onverlichte tijden is opgebouwd: op vertrouwen, gezinsverantwoordelijkheid, groepssolidariteit, goed nabuurschap, vrijwilligerswerk en naastenliefde. Kortom, op al datgene waarover de liberale politieke filosofie juist niet gaat.

Vermoedelijk heeft de theologie over dat soort zaken meer te melden. Zeker als je theologie interpreteert als beschouwing van het transcendente. Hannah Arendt zij onze getuige: «Common world transcends our life-span into past and future alike. Without this transcendence into an earthly immortality, no polities, strictly speaking, no common world and no public realm, is possible.»

Geen politiek zonder transcendentie, geen politiek zonder theologie. De Franse filosoof Claude Lefort spreekt dan ook van een «permanence theologico-politique».

Juist deze permanentie staat haaks op de zelfvoldaanheid waarmee Oud-Europa nu het Verlichtingsideaal van scheiding van politiek en religie in het veld brengt tegen de paus, president Bush en de islam. Die scheiding is allerminst vanzelfsprekend en nog minder transparant. Het is etymologisch zelfs idioot om van een katholiek, moslim of marxist te eisen dat hij zijn opvattingen binnenshuis opzout en dus buiten de publieke sfeer houdt. In het Grieks is een idiotes namelijk een persoon die zich alleen om zijn eigen zaken bekommert en dus niet aan het publieke leven meedoet.

Niet idioot is het om ons af te vragen of ons Verlichtingsideaal van de democratie niet zelf trekken begint te vertonen van een politieke religie. De eerder genoemde Eric Voegelin heeft daarvoor een aantal criteria ontwikkeld. Het eerste criterium is dat in een politieke religie macht en waarheid samenvallen. Voorzover er al een postmoderne waarheid bestaat, vloeit die voort uit The Priority of Democracy in Philosophy (Richard Rorty) of uit de «democratische dialoog» (Jürgen Habermas). Volgens Habermas vindt de zoektocht naar universele waarheden niet zijn afsluiting in metafysica en transcendentie, maar in het democratische, «herrschaftsfreie» discours dat op basis van argumenten en oprechtheid tussen gelijkwaardige partners wordt gevoerd. De ideale democratie is een universele waarheid. Er zit veel utopie in die «ideale Kommunikationsgesellschaft», met als groot gevaar dat de reëel bestaande democratie reeds als gerealiseerde utopie wordt beschouwd.

Overigens heeft ook Habermas een verbaasd gehoor in de Pauluskerk van Frankfurt voorgehouden te luisteren naar de stem van de kerken als het om bio-ethische kwesties gaat. Volgens hem bewaren de religies een weten waaraan in het normale democratische proces te weinig recht wordt gedaan. Interessant is dat hij dit zei vlak na de aanslagen van 11 september 2001, die voor velen juist het bewijs waren voor het funeste karakter van de combinatie van politiek en religie.

Een tweede kenmerk van een politieke religie is dat zij innerlijke overtuiging vraagt. Het arrangement met die religie mag dus niet louter een modus vivendi zijn. Rawls vraagt van de comprehensive doctrines uitdrukkelijk ook zo’n innerlijke overtuiging. Vreedzame coëxistentie met de democratie is niet voldoende.

Politieke religies immuniseren zich bovendien tegen kritiek. De democratie doet dat heel intelligent. Kritiek is immer een onmisbaar onderdeel van de democratie, al is het maar bij wijze van repressieve tolerantie. Maar politieke religies eisen niet alleen de waarheid op, vragen niet alleen innerlijke overtuiging en immuniseren zich niet alleen tegen andere claims. Een politieke religie beschouwt zichzelf ook als het einde van de geschiedenis. Fukuyama is wereldberoemd geworden met de these dat de overwinning van de liberale democratie The End of History betekent. En laten we eerlijk zijn: ook wij zouden niet weten welke regeringsvorm de democratie nog kan overtreffen.

De bedoeling van deze checklist is niet om de lezer van zijn democratisch geloof te laten vallen. Maar hij moet wel beseffen dat er veel geloof schuilt in zijn Verlichtings ideaal. Wie dat ontkent, houdt zichzelf voor de gek. Alleen wie zichzelf voor de gek houdt, kan geloven dat hij de eenzame voorhoede vormt in een wereld van achterlijkheid. Wie na de Dialektik der Aufklärung en na de fundamentele kritiek op rationaliteit zonder redelijkheid anderen wil dwingen om eerst door de dwangbuis van de ongereflecteerde Verlichting te gaan, alvorens hen als gesprekspartners serieus te nemen, ontmaskert zichzelf als aanhanger van een politieke religie. Dat is het soort religie dat in de Franse Revolutie tot hoogmissen voor de godin van de ratio leidde en in de vergane DDR tot een quasi-sacrale Jugendweihe.

Europa heeft thans een ongezochte kans om de eigen identiteit te bepalen tussen twee uitersten. Het ene is God’s own country en het andere is het geografisch toeval. Het eerste uiterste mogen we aan het Amerika van Bush overlaten. Het tweede uiterste berooft Europa van zijn ziel. Europa is meer dan een plek op de landkaart: Europa is een idee. Een idee op zoek naar zijn staatkundige vorm. De aanloop naar de Irak-crisis kan erop wijzen dat dit idee de Europese bevolkingen meer verbindt dan de Europese regeringen. De paus heeft er herhaaldelijk voor gepleit om in de komende Europese grondwet aandacht te besteden aan de christelijke wortels van onze beschaving. De paus doet dat niet omdat hij denkt dat het evangelie rechtstreeks in politiek kan worden vertaald. Hij is een felle tegenstander van het soort politieke theologie (bevrijdingstheologie) dat in de jaren zeventig furore maakte.

Jammer genoeg heeft het presidium van de Europese Conventie zijn pleidooi niet gehonoreerd. Een Europese constitutie die de christelijke wortels negeert, zal dan ook een product worden van neo-obscurantisme. Van een Verlichtingsdenken dat pretendeert lichtgevender te zijn naarmate het verleden meer wordt verduisterd.