Geen van de bewoners had tijd om de loodgieter te ontvangen, behalve Adrie, een werkloze uit Friesland die de godganse dag Fleetwood Mac draaide en rondliep in kamerjas en pantoffels. Hij was al nooit erg toeschietelijk, maar dat de huisdemocratie hem verplichtte de volgende dag tot vier uur thuis te blijven, benam hem vrijwel het vermogen tot articuleren. Wat hij voortbracht, was een brom waaruit ik opmaakte dat het gezag had gezegevierd.
De dag daarop belde de loodgieter tevergeefs aan. Adrie was verdwenen. Woedend was hij geweest, bekende hij later, en had er bijna niet van geslapen. Dat hij was vastgepind op een tijdstip dat nog zo ver weg was! Alle tijd tot de komst van de loodgieter was waardeloos geworden, omdat hij niet meer het gevoel had iets te kunnen doen. Het bezoek van de loodgieter had hem verlamd. Hoewel op het bureautje op zijn kamer al sinds jaar en dag een volautomatische repeteerwekker presideerde, had Adrie ineens de kwaadaardige grijns op de wijzerplaat ontdekt.
Nu ik Het regime van de tijd van de Amsterdamse hoogleraar sociologie Johan Goudsblom heb gelezen, weet ik dat Adrie met een ‘civiliseringsprobleem’ kampte. Te vergelijken met het verzet van de burgers van Rome in de derde eeuw van onze jaartelling, toen de stad zonnewijzers invoerde. Een periode van tirannie was aangebroken nu de maaltijd niet meer door de maag maar door de klok zou worden aangekondigd.
In Het regime van de tijd beschrijft Goudsblom ‘een antropologie’ van dit verschijnsel, waarin we de tijd niet als een strikt individuele ervaring of als een kosmisch natuurproces moeten opvatten, maar ‘als een sociaal-cultureel gegeven, een constructie met behulp waarvan mensen zich gezamenlijk in de wereld proberen te oriënteren en hun handelingen op elkaar af te stemmen’.
‘ONDERHEVIG ZIJN aan tijd is onderhevig zijn aan civilisatie’, legt Goudsblom uit in zijn werkkamer, die overigens geheel van klokken is verstoken. ‘Tijd werkt als een geweten, en bestaat dus uit een innerlijke en een uiterlijke dwang. Die uiterlijke dwang werkt alleen maar als hij correspondeert met een innerlijke. Wel kan het evenwicht tussen die innerlijke en uiterlijke heel sterk verschillen.’
Zelfs bij Adrie was op de een of andere manier het tijdsgeweten werkzaam. Goudsblom zelf is uit ander hout gesneden. ‘Sommige mensen hebben een wekker nodig, anderen worden uit zichzelf wakker voordat de zoemer afgaat. Ikzelf heb dat als ik vroeg moet opstaan. Zelfs tijdens mijn slaap blijf ik alert op de tijd.’
Goudsblom beoefent, in zijn eigen woorden, de ‘mensheidgeschiedenis’, en is daarvoor afgedaald in de allerdiepste schachten van de historie. Terug naar de tijd dat de mens nog bessen plukte, mammoeten schoot en het vuur ontdekte. Een verleden uit verre grondlagen dat in scherven en botten tegen de twintigste-eeuwer stamelt.
De cursus ‘wereld- en mensheidgeschiedenis’ die Goudsblom samenstelde voor de studenten van de Universiteit van Amsterdam is dan ook breed van opzet, met optredens van geologen, astronomen en archeologen, zodat het beeld van de mammoetjagers en de bessenplukkers hier wat verder komt dan in de romancyclus over de Stam van de holenbeer. Goudsblom gaat eigenlijk nog een stap verder. Hij wil niet zozeer beschrijven hoe het leven er in de prehistorie uitzag als wel nagaan waarom bijvoorbeeld de mens het berenvel verruilde voor geweven kledingstukken en de stammenstrijd opgaf voor een min of meer geregelde samenleving.
IEDERE PERIODE heeft zijn eigen tijd, elke tijd meet zijn verleden met het heden. Boeren en herders rekenden in seizoenen, priesters en ridders in feesten en de vorsten per fiscale oogst. Pas later, na de veroveringstocht van de klok, werd de tijdrekening onafhankelijk van zich herhalende gebeurtenissen. De tijd werd onafhankelijk, een instrument waarmee de mens de nabije toekomst kon gaan bewerken. Dat vergt vertrouwen in de stevigheid van tijd, per slot van rekening niets meer dan een afspraak. Maar die betrouwbaarheid neemt toe naarmate het aantal verplichtingen en uitwisselingen groeit. Op dit moment heeft de dwingelandij van klok en agenda een historisch hoogtepunt bereikt. ‘Onthaasting’ is voor degenen die kortademig zijn geworden onder het moderne leven.
Hoe is het moderne tijdsbesef tot stand gekomen? Goudsblom verdeelt een lap van tienduizenden jaren in verschillende stadia, waarin de hulpmiddelen om de tijd te markeren steeds verfijnder werden. Maar de zonnewijzer waartegen Rome te hoop liep, was nog maar het schoorvoetende begin van het tijdsregime. Pas in de laatste duizend jaar is het hard gegaan. De ontwikkeling van de techniek maakte een gestandaardiseerde tijd mogelijk, het ingewikkelder worden van de samenleving maakte een dergelijke tijd zelfs noodzakelijk. Een belangrijk moment daarin was de aanleg van spoorwegen over lange afstanden; hierdoor moesten de tijden van de stations op elkaar aansluiten. De laatste twee eeuwen mag het tijdsregime op hol zijn geslagen, Johan Goudsblom laat er geen misverstand over bestaan dat er sprake is van een continue ontwikkeling.
Van iemand die gewend is te denken met brede gebaren en zevenmijlsstappen, zou je een associatieve spreektrant verwachten. Iemand die een speculatief inlevingsvermogen heeft ontwikkeld en de abstractie van het verre verleden verjaagt met illustratieve dwarsverbandjes. Zo niet Goudsblom. Hij praat bedachtzaam en fronst voor iedere zin zijn wenkbrauwen, alsof hij in gedachten elk woord in de stroom plaatst en pas begint met spreken als een droge oversteek gegarandeerd is.
Juist omdat zo weinig zeker is, mag je niet zomaar door de geschiedenis klossen. En omdat woorden maar woorden zijn, koestert hij een voorkeur voor standaardbegrippen, ‘bepaalde formuleringen waarvan ik denk dat je, als je daaraan vasthoudt, bepaalde dingen misschien wat beter kunt begrijpen’. Zo gebruikt hij in ons gesprek meermalen het woord ‘mutatie’, dat niet genetisch of volkshuisvestelijk moet worden begrepen, maar als ‘een verandering in gedrag’, juist aansluitend op de biologie. Via ‘mutatie’ komt Goudsblom bij de evolutietheorie, eigenlijk een darwinisme van het gedrag, waarbij het succesvolste optreden de meeste navolging krijgt.
Te midden van Goudsbloms standaardbegrippen torent het woord ‘civilisatie’ overal huizenhoog bovenuit. Een woord slechts, maar verwijzend naar een sociologisch, psychologisch en historisch stelsel dat is bedacht door de zeven jaar geleden overleden socioloog Norbert Elias. In het boekje dat een paar jaar terug werd uitgegeven ter herinnering aan de grote socioloog, schreef Goudsblom dat hij in Elias’ werk die ene sociaal-wetenschappelijke theorie vond ‘over maatschappij, cultuur en persoonlijkheid’. Het civilisatieproces is in alle samenlevingen van alle tijden herkenbaar. Goudsblom: ‘Vaak wordt civilisatie verward met het woord beschaving, en krijgt het ten onrechte de connotatie van superioriteit mee. Maar geen samenleving ontkomt aan civiliseringsmechanismen.’
Elias beschreef in zijn befaamde über den Prozess der Zivilisation hoe gedurende de laatste vijf eeuwen de maatschappelijke en sociale verbanden steeds ingewikkelder werden en welke gevolgen dat had voor het menselijk gedrag. Het begon in de verhouding tussen de koning en de adel. Aan de hand van etiquetteboeken liet Elias zien hoe die edelen, die elkaar tweehonderd jaar eerder nog de schedel insloegen, nu keurig naast elkaar met mes en vork aten. Behendigheid met het tafelzilver had die met het zwaard vervangen als bron van adellijk prestige.
Steeds vreedzamer werd de samenleving, doordat meer mensen deelnamen in de belangen van steeds meer anderen. Het eigenbelang werd er niet helderder op, en behartiging ervan moest worden uitgesteld, voorbereid en getimed. ‘Zelfbeheersing is des mensen’, zegt Goudsblom, ‘en in onze moderne samenleving zijn de mensen steeds strenger geworden voor zichzelf en anderen. We verwachten een bepaalde gedragsstandaard van elkaar. Wordt die geschonden, dan voelen we schaamte.’
TIJD EN ETIQUETTE zijn voor elkaar bedacht. Heb je veel verplichtingen, dan noemt Goudsblom dat ‘volle tijd’. Adrie had veel tijd, maar ‘lege’. Goudsblom: ‘Mensen zonder sociale verplichtingen zijn te beklagen. Die verliezen de grip op hun leven en zakken weg. Het is een betrekkelijk recent verschijnsel dat er zoveel mensen zijn die met lege tijd zitten. Vroeger was het een symptoom van rijkdom: nietsdoen in combinatie met het kweken van biomassa, dat was wat de rijken deden in een tijd van schaarste. Nu is lege tijd het lot van langdurig werklozen en kanslozen. Mensen met succes en invloed hebben juist uitpuilende agenda’s en zijn druk.’
Hieruit blijkt maar weer, zegt de socioloog, ‘hoezeer tijd als afspiegeling van de sociaal-economische verhoudingen maatschappelijk is bepaald’.
Het is raar gelopen met de mensheid, althans het westerse deel ervan. Gedurende een spiraal van eeuwen waarin steeds meer zelfbeheersing werd opgebouwd, is een vreedzaam luilekkerland ontstaan waar zelfbeheersing tot een van de grootste problemen is uitgegroeid. Niet voor niets zuchten hele volksmassa’s onder het juk van diëten en gymnastische apparaten, en wordt de prijs van bier betaald voor een glas prikwater. De statusvermeerderende biomassa van weleer is een geniepige vijand geworden, die in hinderlaag ligt tussen de onuitputtelijke attracties van het teveel.
Goudsblom: ‘Beperkingen worden moeilijk aanvaard, en het vreemde is dat het niet zo makkelijk is om tevreden te zijn. Onze ervaring met weelde is nog zo klein. Hoe lang hebben we elektriciteit, hoe lang hebben we computers? Ook is er het probleem dat economieën altijd maar moeten doorgroeien, de consumptie maar blijft toenemen. Overvloed is hier norm geworden, terwijl onze ervaring met overschotten en vervuiling buitengewoon gering is. Als je dan bedenkt dat juist het westerse teveel is uitgegroeid tot mondiaal ideaal, en als je bedenkt hoeveel teveel er zal zijn als Azië en Latijns Amerika de westerse levensstandaard aannemen, dan weet je dat we nog een lange weg hebben te gaan.’
Zelfbeheersing is dus dringend gewenst, en hier en daar bespeurt Goudsblom kleine voorhoedes, personen die de auto de deur uit hebben gedaan of geen verre vakanties meer ondernemen. ‘Nou ja, laten we hopen dat het voorhoedes zijn. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de achterpagina van NRC Handelsblad, waar iedere dag veel columns staan die een aardige weerspiegeling zijn van hoe er in een bepaalde culturele elite wordt gedacht, dan lees ik vaak schamperende stukjes over verre vakanties en volle vliegvelden en vliegtuigen. Een dergelijke manier van denken is nodig om de mensen terughoudend te laten omgaan met verworvenheden die schadelijk zijn voor het milieu.’
DAT HIJ DE BAROMETER in de maatschappelijke bovenlaag steekt, tekent zijn afkomst. In de civilisatietheorie en de daarop geïnspireerde sociologie vinden ‘de meest succesvolle mutaties’ het eerst plaats bij de elite. Dat verleent de nieuwe gedragslijn meteen de nodige snob-appeal voor hen die graag tot de elite willen behoren.
Goudsblom: ‘Het zijn de rijke mensen waarvan je kunt leren hoe je je leven kunt verbeteren en de maatschappij kunt inrichten. Die mensen hebben de meeste kansen gehad om er een succes of een mislukking van te maken, en je kunt zien aan dat soort mensen, van Nero tot Mobutu, dat ze ondanks de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden om het allermooiste van hun leven te maken, er niks van terechtbrengen. Als je aan de achttienjarige Mobutu had gevraagd of hij de situatie van nu zou ambiëren, zou hij je meewarig hebben aangekeken. Vrijwel onbeperkte vrijheid is kennelijk buitengewoon moeilijk te hanteren.’
Dan stokt het gesprek. Verwarring. Ik gebruikte het woord ‘verteveling’, opgediept uit Goudsbloms boek. Maar de professor blijft mij met een lege blik aankijken. Dan roept hij uit: ‘Nee, het is vertevéling. Van: te veel.’
Dom, dom, dom. De vleug van klamme hitte in mijn nek en mijn smeulende oorranden duiden op een typisch civiliseringsmoment, waaraan Goudsblom heel hoofdstuk 1, ‘Schaamte als sociale pijn’, heeft opgedragen. Later in zijn boek roept hij deze sociale pijn te hulp tegen het probleem van de ‘verteveling’, het immense teveel waarvoor niemand zich schaamt.
Goudsblom: ‘Je zit in de Himalaya en denkt: jammer, ik had nu dus ook Mitchu Pitchu in de Peruaanse Andes kunnen bekijken.’
Het is een dergelijke ervaring die Goudsblom op het idee van ‘verteveling’ bracht. ‘Ik verveelde me eigenlijk nooit, maar als ik me verveelde, dan was het op sinterklaasavond en vlak daarna. Dan had ik vijf of zes nieuwe boeken gekregen en wist ik niet in welke ik moest beginnen. Dan verveelde ik me, want ik had te veel.’
IN DE HELE mensheidgeschiedenis is nog nooit zo'n overvloed geweest als in de westerse wereld. De welvaart heeft een ongekende democratisering ondergaan, en Goudsblom vindt het tijd worden dat de zelfbeheersing er de pas in zet. Het feit dat de elitaire kenmerken van vroeger - veel lichaamsomvang en nageslacht - in enkele generaties in hun tegendeel zijn omgeslagen, stemt Goudsblom hoopvol. ‘Dat heeft zich zonder vorm van dwang, geheel vrijwillig voltrokken. Het kindertal is enorm geslonken en over lichaamsomvang is de samenleving duidelijk: dik is lelijk.’
Maar hoe staat het met het afzweren van auto en vliegtuig? Hoe staat het met de forens die in zijn eentje over de snelweg zoeft terwijl zijn bolide plaats biedt aan zijn hele afdeling? Schaamt hij zich al een beetje?
De vakgroep van Goudsblom heeft onderzoek gedaan naar voorbeeldig gedrag bij de elite.
Goudsblom: ‘Tot onze verrassing gebeurt er nog heel weinig. Uit enquêtes is gebleken dat wat wij hadden aangezien voor een indicatie voor ander gedrag in de elite, toch een vertekening is en in een enquête-onderzoek niet te achterhalen valt. Op het gebied van zelfontzegging moet echt nog veel meer gebeuren.’
Misschien dat enige hoop kan worden gevestigd op de techniek: schoner transport met zonne-energie of koolzaadolie en zuiniger produktiemethoden. Maar Goudsblom is er de man niet naar om hier achteroverleunend op te vertrouwen. ‘De consumptiezucht is ongebreideld en we weten echt niet wat voor wendingen dit de komende generaties gaat nemen.’
In zijn boek pleit hij voor een beschavingscampagne, waarbij hij de overheid oproept ‘een gedragsverandering in een meer milieubewuste richting’ te bewerkstelligen. In het egalitaristische, van politiek correcte stuipen vergeven Nederland mogen wat Goudsblom betreft gerust ‘moreel minder hoog genoteerde aangrijpingspunten zoals het statusmotief in de strijd worden geworpen’. Maak gewenst gedrag elitair, geef het ‘a touch of glamour’, zegt hij, zodat zonnepanelen en windmolens onderwerp worden van hebberigheid, en verkwisting bestraft wordt met schaamrood en hoofdschudden.
‘Maar we kunnen van zo'n beschavingscampagne geen onmiddellijke resultaten verwachten. De verteveling waart alom.’ En ook nu wijst hij op de omkering die een begrip als ‘beschaving’ in de loop der eeuwen heeft ondergaan. ‘Vroeger was beschaving de beheersing van de natuur, het bijvijlen van de natuurlijke driften. In de toekomst komt, hopelijk, de beschaving de natuur te hulp.’