Virginia Woolf roept Orlando tot de orde in een tijd dat de gezamenlijk beleden trots op het vrouw-, homoseksueel-, zwart-, gehandicapt-, bejaard- of kleurenblind-zijn nog niet bestond. Maar op voorhand heeft ze gelijk: het is toch mal om trots te zijn op iets dat je onwillekeurig bent. Zoals een van ‘s werelds beroemdste lesbiennes, de tennisster Martina Navratilova, het verwoordt: 'Homoseksualiteit is geen prestatie. Ik heb er niet voor hoeven studeren, ik heb er niet voor hoeven trainen. It’s what I am, that’s it. No more, no less.’
Natuurlijk is de kwestie niet zo eenvoudig. Trots is zonder twijfel het antwoord op schaamte en veel minderheidsgroeperingen hebben zich lang, heel lang moeten schamen. En moeten zich op veel plekken van de wereld nog steeds schamen, worden op veel plaatsen nog immer onderdrukt. In Nederland konden homoseksuelen - in de om begrip vragende taal van die tijd nog verhullend ‘homofielen’ genoemd - tot ver in de jaren zestig niet openlijk voor hun geaardheid ‘uitkomen’, ze werden veelal gedwongen hun ‘anders-zijn’ schaamtevol te verbergen.
In de jaren zeventig ontstond er een heuse homo-avantgarde die niet meer bedeesd om rechten vroeg, maar de schaamte hardhandig terzijde schoof en trots de eigen, andere identiteit begon uit te dragen. Het waren de jaren van de gay pride, de ‘flikkertrots’ en, gestimuleerd door het bloeiende feminisme, de ‘pottenpracht’. Elke maand vond er wel een flikker- of pottenfestival plaats, de rooie flikkers voerden lustig ludieke acties en de dames van Lesbian Nation gaven zich ongeremd over aan het vormen van een compromisloze vrouwencultuur. Aanpassing aan de ‘normaliteit’, aan het grauwe burgermansbestaan was uit den boze. Zelfs het COC voerde de leus ‘integratie door confrontatie’. Trots als noodzakelijke keerzijde van onderdrukking, als noodzakelijke fase in de ontwikkeling van gevoel van eigenwaarde van een minderheidsgroep, misschien dat Virginia Woolf daar wel begrip voor zou hebben gehad.
Alweer vijfentwintig jaar wordt de gay pride jaarlijks in de hele westerse wereld omstandig uitgedragen in massale homomarsen. Vijfentwintig jaar geleden, juni 1969, viel de politie de Newyorkse homobar Stonewall Inn binnen en lieten de homo’s zich niet meer gedwee als lammeren uiteenjagen. Er ontstonden rellen en er werden spontaan protestmarsen georganiseerd. Overigens vond in Nederland al op 21 januari 1969 de eerste homodemonstratie plaats: op het Binnenhof protesteerden tientallen homojongeren tegen het beruchte artikel 248 bis dat gelijkgeslachtelijke contacten tussen meerder- en minderjarigen strafbaar stelde.
In Nederland vindt de zogeheten Roze Zaterdag vanaf 1979 plaats. Tijdens de eerste demonstratie in Amsterdam liepen zo'n vijfduizend mannen en vrouwen mee; vorig jaar kende de mars maar liefst twintigduizend deelnemers. Van 15 tot 25 juni is Amsterdam het decor van Europride, de Europese viering van de homo- en lesbotrots. Er worden honderdduizend mensen verwacht.
Het is duidelijk, we leven, om met de titel van een in het kader van Europride georganiseerde tentoonstelling te spreken, in ‘tijden van trots’. Het is tijd voor de celebration - in alle plechtige openingswoorden duikt dat feestelijke begrip op - van homoseksuele en lesbische trots.
Maar is die trots niet een sentiment uit voorbije tijden? De politieke emancipatie van homoseksuelen lijkt, in Nederland althans, voltooid, de tijd van repressie is voorbij. De op de politiek gerichte homobeweging buigt zich over minor questions als het homohuwelijk, het pensioen- en adoptierecht. Natuurlijk zal homoseksualiteit in dat ene dorp achter de Utrechtse heuvelrug nog steeds geen pretje zijn, bestaan er nog steeds potenrammers en is de tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit in migrantenkringen nog klein.
Daar staat tegenover dat er in Amsteram homoseksueel en lesbisch gedanst, gestudeerd, gesport, gezongen, gelezen, ja eigenlijk wat niet, kan worden. Deze week geeft de jubilerende Gaykrant de eerste Regenbooggids uit - ‘een uiting van homotrots!!!’ juicht het persbericht, met drie uitroeptekens. Het is een alternatieve Gouden Gids met tweeduizend adressen van homoseksuele loodgieters, tandartsen, fietsenmakers, klusjesmannen, meubelzaken - je zult als lesbienne je bed maar in een ‘gewone’ winkel moeten kopen - hulpverleners, bakkers, et cetera.
De homoseksualisering van de samenleving is een feit, als homoseksueel kun je je volledig in de homoseksuele zuil ophouden. In het vorige week verschenen bundel De verzuiling van de homobeweging vraagt samensteller Jan Willem Duijvendak zich af of een geemancipeerde groep wel een groep moet willen blijven. Wat is het belang van een aparte, eigen wereld als er van onderdrukking geen sprake meer is? Waarom zouden mensen hun homoseksueel-, gehandicapt-, bejaard-, zwart- of kleurenblind-zijn nog zo nadrukkelijk moeten ‘celebreren’?
Het zijn relevante vragen waar geen eenduidig antwoord op te geven is. Tegen het beleven van homoseksueel plezier is niet veel in te brengen, maar op een nieuwe verzuiling, op een nieuw door groeperingen met eenzelfde identiteit beleden collectief egoisme zit niemand te wachten.
Het is sowieso opmerkelijk dat in deze tijden van individualisering het verlangen naar binding met een groep kennelijk zo groot is. De homobeweging - en die valt niet altijd samen met de homoseksuele subcultuur - zou zich kunnen buigen over de grenzen van de groepsgeest. Homoseksuelen zijn tegenwoordig in de meeste opzichten gelijk aan heteroseksuelen, ze zijn lang niet meer zo ‘anders’ als vroeger. Het lijkt dan ook niet zo zinvol het anders-zijn nostalgisch te koesteren: in plaats van te vertrouwen op de Regenbooggids of wat voor verzuiling dan ook moeten we vooral ons vlees kopen bij een islamitische slager, ons bed aanschaffen bij de jordanese meubelzaak, ons brood gewoon om de hoek halen en gaan dansen in de homodisco.
Redactioneel
De verzuiling van de homotrots
In 1928 publiceerde Virginia Woolf Orlando, een lichtvoetige satirische roman waarin de gelijknamige Engelse edelman in de vier eeuwen dat hij leeft niet noemenswaardig ouder wordt, maar wel onverwachts van sekse verandert. Na een lange slaap heeft zomaar een verwisseling van geslacht plaatsgevonden: hij is een vrouw geworden. Orlando toont geen spoor van ontsteltenis over de metamorfose, sterker nog, na haar sekseverandering prijst zij God dat zij een vrouw is. Maar direct al beseft ze dat ze bijna de grootste aller dwaasheden begaat, ‘een die al even rampspoedig is voor de vrouw als voor de man - die van het prat gaan op het vrouw- of manzijn’.
www.groene.nl/1994/25