‘Het best kunnen we het begrip duurzaamheid maar helemaal afschaffen’, zegt René ten Bos aan het begin van ons gesprek. Het is een opvallende opmerking als je bedenkt dat de filosoof zich in zijn laatste boek Water: Een geofilosofische geschiedenis uiterst bezorgd uitspreekt over de ‘zieke zee’ en de onverantwoordelijke wijze waarop wij met water omgaan. De oceanen worden leeggevist en allerlei organismen sterven uit. Toch wordt dit thema niet alleen in het publieke debat, maar met name ook in de wetenschap en de filosofie onderbelicht, zo signaleert hij in dit boek. Het boek werd genomineerd voor de Socratesbeker, de prijs voor het meest urgente en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek van 2014. Aanstaande donderdag wordt de winnaar bekendgemaakt tijdens de Nacht van de Filosofie.

Moeten we het, met de problemen die ten Bos signaleert, niet juist over duurzame ontwikkeling hebben? Volgens Ten Bos, als hoogleraar verbonden aan de Radboud Universiteit, is het een lastig concept dat steeds vaker op de verkeerde manier gebruikt wordt: ‘Duurzame ontwikkeling functioneert tegenwoordig als een managementconcept, het wordt ingezet door bedrijven om beter te verkopen. Je hoort het steeds vaker: “Duurzaamheid is hip” of: “Duurzaamheid is sexy.” Daar zit een soort yes we can-mentaliteit achter die ik bijna cynisch vind ten aanzien van de problemen waar we het over hebben. Het wekt de indruk dat we, als we ons best doen, de schade die aangericht is nog kunnen herstellen, terwijl de situatie veel complexer is.’

Om op een vruchtbare manier over ecologische vraagstukken na te denken, moeten we beginnen ons kritisch te verhouden tot de manier waarop daar tot nu toe over gedacht en gesproken wordt, vindt Ten Bos. In zijn ‘geofilosofische geschiedenis’ onderzoekt hij hoe onze houding ten opzichte van water zich weerspiegelt in ons denken. Hij bespreekt de presocratici Thales (‘alles is water’) en Herakleitos (‘alles stroomt’), en laat zien hoe filosofen sinds Plato een steeds grotere afkeer van ‘waterig denken’ laten zien. Maar ook wetenschap, poëzie en literatuur komen in Water uitvoerig aan bod, want complexe problemen vragen volgens hem om verbinding tussen disciplines.

1. Stefan Helmreich, Alien Ocean: Anthropological Voyages (2009)

‘Helmreich onderzocht als antropoloog de wetenschapspraktijk van zeeonderzoekers die in de slagschaduw van het bedrijfsleven hun onderzoek verrichten, vaak onder moeilijke omstandigheden op de oceaan. Het resultaat van dat onderzoek, Alien Ocean, is daarmee een boek dat vragen omtrent duurzaamheid en ecologie op zowel filosofische als etnografische wijze benadert.

Het boek geeft interessante inzichten in de praktijk van wetenschappelijk natuuronderzoek, met name de bureaucratische kanten daarvan. Een van de problemen waar zeewetenschappers mee te maken hebben is dat ze, om hun onderzoek gesubsidieerd te krijgen, hun plannen zo moeten formuleren dat het op een of andere manier rendement oplevert. Helmreich geeft deze procedures en de ergernis van de onderzoekers hierover treffend weer. Het boek is in die zin een kritiek op het rendementsdenken dat ook in de wetenschap opkomt.

Filosofisch is Alien Ocean een interessant boek omdat het laat zien dat discussies over duurzaamheid door en door politiek zijn. In die discussies worden wetenschappelijke onderzoeken aangehaald als onderbouwing, maar wat heeft dit nog te betekenen als alleen onderzoek wordt aangehaald dat economisch rendabel belooft te zijn en dus het bedrijfsleven welgevallig is? In het algemeen wordt het denken over de zee veel te veel beheerst door een focus op wat die zee ons zou kunnen opleveren. Ik heb van Helmreich onder meer geleerd dat je bijna niet ontkomt aan kapitalismekritiek als je op een zinvolle wijze over duurzaamheid wilt praten.’

2. Michel Serres, Gen** è ***se* (1982) (en Le contrat naturel (1990))

‘Van de Franse filosoof Michel Serres leerde ik dat de filosofie zich anders moet verhouden tot bepaalde vraagstukken. In zijn boek Gen _è__ se_ legt hij uit dat wij steeds meer te maken hebben met “multipliciteiten”: veelvoudigheden. Veelvoudigheden zijn objecten waarvan je niet precies kunt zeggen waar hun grenzen liggen of waar ze zich bevinden. Denk aan wolken of aan een zwerm vogels of aan een school vissen. De vraag hoe je zulke objecten waarneemt, is lastig geworden. Omdat het hier ook vaak gaat om objecten die in de ecologie een belangrijke rol spelen, kun je je afvragen of traditionele manieren van kennisverwerving inzake onderwerpen als duurzaamheid nog wel werken. Mensen hebben het vaak over de noodzaak “anders” te denken. Bij Serres leer je hoe dat moet.

Je leert dat ook bij een ander boek van hem: Le contrat naturel. Dit is zeker niet zijn beste boek, maar het is zeer invloedrijk geweest, ook omdat het basisidee heel simpel is: hij stelt voor om naast het sociale contract waar wij allen van profiteren ook een contract met de natuur te sluiten. We doen er daarbij goed aan om de natuur handelingsvermogen toe te schrijven, hoe absurd dat ook mag lijken. Als je nadenkt over wat Serres “gemondialiseerde natuur” noemt, dus over de stijging van de zeespiegel, de klimaatopwarming of de teloorgang van biodiversiteit, dan zie je dat de natuur niet enkel passief ondergaat wat de mensheid haar aandoet. Ze wordt actief op manieren die mogelijk voor ons gevaarlijk zijn. Ze slaat terug en in deze zin handelt ze. We moeten haar daarom leren zien als een partner met wie we samen zijn. In die zin is een soort denkbeeldig contract met haar nodig, precies zoals we ook een sociaal contract met elkaar hebben. In dat contract spreken we af dat we elkaar niet zomaar de hersens inslaan als dat in ons belang is. Een soortgelijke belofte zou je ook met betrekking tot de zee kunnen doen.

Waar Serres zo goed in is, is dat hij de vastgeroeste beelden die je hebt om de wereld te bekijken op losse schroeven zet en ter discussie stelt. Hij pleit voor een benadering waarin filosofie, wetenschap, poëzie en kunst samenkomen, een benadering die volgens mij zeker in relatie tot ecologie erg belangrijk is. Het gaat niet alleen om kennis van zaken, maar ook om een esthetische waardering of om geraakt kunnen worden door een bepaald thema.

3. Herakleitos, Alles stroomt: Fragmenten (vertaald door Paul Claes, 2011)

‘Dit boek kun je niet genoeg lezen. Het is goed geannoteerd en erg mooi vertaald., De dichterlijke aspecten van Herakleitos’ werk zijn goed bewaard gebleven. De titel is een vertaling van het Griekse panta rhei, een uitdrukking die – vermoedelijk ten onrechte – aan Herakleitos is toegeschreven. De uitdrukking “alles stroomt” is door Socrates en Plato gebruikt om Herakleitos belachelijk te maken. Zij doen net alsof hun illustere voorganger een aanhanger van het “radicale mobilisme” is, de theorie die zegt dat alles constant volledig verandert. In werkelijkheid is de positie van Herakleitos veel subtieler.

Als je hem met liefde leest, dan zie je dat hij zegt dat dingen altijd veranderen, maar ook steeds hetzelfde blijven. Hij gaat uit van een zeer complexe dialectiek van verandering en stilstand. Herakleitos is vooral geïnteresseerd in wat hij omschrijft als “wendingen”. Je zou dit kunnen zien als overgangsfasen, bijvoorbeeld van slaap naar waken en van waken naar slapen. Herakleitos was zich ook goed bewust van het belang van wendingen in de natuur: woest kolkende rivieren kunnen droogvallen of de zon zet alles in bloei maar verschroeit ook alles was leeft. De essentie is dat dingen geleidelijk in elkaar overgaan. Hij zet ons aan tot reflectie over waarom en hoe dingen veranderen in de wereld.

Van Herakleitos leren we ook een heel andere natuurwetenschappelijke benadering. Voor het bestuderen van water door reologen of hydrologen zijn twee paradigma’s van belang: je kunt langs de rivier gaan zitten en meten hoeveel water er langs een bepaald punt komt, of je kunt een bepaald deeltje in het stromende water volgen door bij wijze van spreken langs de oever mee te rennen. Herakleitos zegt: om iets van water te begrijpen, moet je er daadwerkelijk in gaan staan. Je moet je onderdompelen. Dat vind ik een belangrijke gedachte. We dienen ons zintuiglijk te verhouden tot wat water is, in plaats van het alleen maar van een objectieve positie te bestuderen.’

4. Timothy Morton, Hyperobjects: Philosophy and Ecology after the End of the World (2013)

‘Dit boek van de jonge Engelse filosoof Morton heeft veel indruk op mij gemaakt. Morton introduceert hier het concept hyperobject, een object dat zo groot is in tijd en ruimte dat we er eigenlijk op geen enkele manier grip op krijgen. Dat is precies de aard van de problemen waar we nu in verband met duurzaamheid mee te maken hebben, bijvoorbeeld extinctie, biodiversiteit of klimaatverandering. Niemand ziet ze, je kunt er alleen maar glimpen van opvangen, juist omdat ze zo groot zijn en we er als het ware middenin zitten. Dat we bijvoorbeeld begin maart allemaal op een terrasje zitten is een glimp van de globale opwarming, maar die opwarming zelf kun je nooit waarnemen.

Morton laat zien dat er andere vormen van denken over ecologische vraagstukken nodig zijn. Politici, met name in de Verenigde Staten, blijven bijvoorbeeld volhouden dat we niet hoeven ingrijpen in de klimaatverandering, omdat er nog steeds geen honderd procent bewijs voor is. Maar als wij alleen maar een handelingsperspectief voor onszelf kunnen creëren op basis van keihard bewijs, dan kun je nooit meer wat doen met betrekking tot die hyperobjecten. Dat bewijs heb je namelijk nooit helemaal, omdat wij het soort problemen, of, in zijn woorden, objecten, waar we het over hebben, nooit helemaal kunnen omvatten. Toch moeten we ons ertoe verhouden, zegt Morton, we moeten erover kunnen praten zonder dat we precies weten wat het is.

Deze positie, die ook wel speculatief realisme genoemd wordt, leidt ook tot allerlei vragen. Wat doen hyperobjecten – zo ontzagwekkend groot en alomvattend – met ons gevoel voor verantwoordelijkheid? En klinkt het niet wat te religieus, dat idee van iets heel groots waarin wij ons allemaal bevinden? Daar heb ik twijfels over en ik ben het lang niet altijd met Morton eens, maar dit is wel een boek dat mij heel anders over duurzaamheid heeft doen nadenken. Je kunt allerlei gaten in het argument van Hyperobjects schieten, maar het heeft een enorme ideeënrijkdom. Ik zie het als een heel mooi manifest waartegen iedereen zich lekker kan afzetten.’

5. Herman Melville, Moby Dick (1851)

‘Moby Dick is natuurlijk een roman en geen filosofieboek, maar het is filosofisch zeker interessant. Ik ben een groot liefhebber van het werk van Melville, vooral door de antipsychologie ervan. Alle personages in Moby Dick zijn typetjes, flat characters. Maar die bediscussiëren wel een van de grootste vragen die je maar kunt stellen. Want daar gaat Moby Dick over: wat betekent het als de wereld overgaat naar een kapitalistisch systeem?

Moby Dick is volgens mij een symbool van het kapitalisme. De witte walvis is even ongrijpbaar als de circulatie van geldstromen. Liquiditeit is een belangrijk aspect van het kapitalistische systeem en ik geloof dat Melville de eerste is die dat echt goed gezien heeft. Je moet ook niet vergeten dat hij getuige was van de opkomst van het robber baron capitalism in de negentiende eeuw. Melville was een van de eerste bewoners van wat wij nu Wall Street noemen, en hij schreef daar expliciet over.

Op het eerste gezicht heeft dit boek weinig met duurzaamheid en ecologie te maken, maar het geeft wel een inzicht in de logica van het kapitalisme en in wat er gebeurt als iemand niet aan deze logica wenst te voldoen. En zoals ik eerder al aangaf, is het denken over duurzaamheid alleen zinvol als je het ziet in de context van het kapitalisme. Moby Dick is in die zin een belangrijk boek. Van meet af aan is duidelijk dat de bemanning van de Pequod de ondergang tegemoet gaat. Met het zinken van dit schip zinkt een oude, romantische, misschien ook waanzinnige en zeker niet op nut gerichte wereld mee.‘


Lees ook de in De Groene van 17 december 2014