
Met Giovanni en het waterballet, over een synchroonzwemmende jongen, dingt Bussink mee naar de Mediafondsprijs Kids & Docs. Aanvankelijk maakte Bussink alleen documentaires voor volwassenen. ‘Ik had net Poule des doods gemaakt. Dat gaat over de begrafenissen die de gemeente Amsterdam voor mensen organiseert die alleen zijn gestorven en niemand achterlaten. Ik volgde de dichters die probeerden die begrafenissen toch wat persoonlijks mee te geven. Dat was zo’n zwaar onderwerp, ik wilde graag eens wat luchtigers doen. Toen heb ik meegedaan aan Kids & Docs, een samenwerking tussen Idfa en het Mediafonds. Ervaren en nieuwe documentairemakers kunnen daar onder begeleiding een idee voor een jeugddocumentaire uitwerken.’
Het leverde Achter de toren op, over een groepje vrienden uit Zeeland waarvan de helft na de zomervakantie naar de middelbare school zal gaan. Bussink won er een Gouden Kalf mee. ‘De jeugddocumentaire is wezenlijk niet anders dan een volwassen film; je wil een mooie vertelling maken. Alleen hebben je personages vaak een iets kortere spanningsboog. Ik hou van die beperking, je wordt als regisseur gedwongen los te laten, te laten gebeuren en tegelijkertijd je vertelling in de gaten te houden. En kinderen moeten jou en het filmen een beetje leuk blijven vinden, het wordt al vrij snel saai voor ze.’
Giovanni en het waterballet gaat over de tienjarige Giovanni die als eerste jongen mee wil doen aan het Nederlands kampioenschap synchroonzwemmen. We zien hem tussen de meiden trainen en praten met zijn vriendinnetje Kim. Bussinks tweede jeugddocumentaire Wolkoorts ging over een dorp in de Achterhoek waar ieder jaar een wedstrijd wordt gehouden voor de wagen die het mooist met wol versierd is. De meisjes strijden tegen de jongens. Ze vindt die sekseverhoudingen fascinerend. ‘Ik maak ook kleuterdocumentaires voor de KRO van tweeënhalve minuut. Die gaan vaak over een jongetje en een meisje, die bijvoorbeeld een kalfje melk geven of zoiets. Daar zie ik dat meisjes van vijf vaak het voortouw nemen. Maar als je dan bij meisjes van elf komt, is er iets gebeurd. De buitenwereld is binnengekomen en heeft hun gedrag veranderd. Niet altijd ten goede. Ze worden heel bewust van zichzelf en zijn geremd, verlegen.’
Ze vindt jeugddocumentaires het best als ze ook voor volwassenen de moeite waard zijn: ‘Dan wordt het genre ontstegen. Als volwassene wil je ook de kinderboeken van Roald Dahl lezen. Het is leuk als het iets van nostalgie of herkenning uit je eigen jeugd oproept. Het ongemak van het eerste kusje of je positie in een groep komt weer boven. Achter de toren is bijvoorbeeld een klassiek coming of age-verhaal.’
In Bussinks selectie is bij alle vijf de documentaires de hand van de maker zichtbaar. ‘Die zorgt ervoor dat het kind floreert. Als ik een jeugddocumentaire goed vind, is het bijna altijd om het gecaste kind zelf. Bij Giovanni sprak zijn eigenzinnigheid me aan. Hij is een “meisjessport” gaan doen, ook al is het niet cool.’
Bussink heeft zich beperkt tot Nederlandse films omdat Nederland voorop loopt op het gebied van jeugddocumentaires: ‘Hier is de tijd, de ruimte en het geld om het te maken. Maar er valt nog een wereld te winnen, hoor. Er wordt nog wel eens neergekeken op kinderdocumentaires. Dan wordt me gevraagd wanneer ik weer eens een echte documentaire ga maken. Ik vind eigenlijk dat elke documentairemaker ook eens een jeugddocumentaire zou moeten maken.’
Nieuw (2014) van Eefje Blankevoort

‘Tanans is acht jaar, is gevlucht uit Congo en komt voor het eerst in Nederland. We zien vanuit zijn ogen hoe dat gaat, en dat is zo consequent gefilmd. Je kijkt daardoor zelf ook ineens met afstand naar ons land. Je ziet hem kijken naar de duizelingwekkende hoeveelheid snoep die je hier kunt kopen. Wat hebben wij eigenlijk belachelijk veel soorten! Hij vertelt ook dat hij eerst dacht dat mensen zich wit hadden geschilderd. Wat een rare Nederlanders, met hun aangelijnde hondjes die op een apart pad naast de weg lopen. Je krijgt een spiegel voorgehouden en voelt je betrapt.
Als kijker volg je Tanans als hij Nederlands leert en voor het eerst probeert te fietsen, en je ziet hoe dapper hij is. Tegen het einde van de film zit een bijzondere scène. Hij speelt met een vriendinnetje, en hij vertelt haar dat zijn ouders dood zijn. Ze reageert vol compassie en ze huilen allebei. Dat is dan zo’n mokerslag: dat jongetje heeft heel erge dingen meegemaakt.’
Hoe Nikita een paard kreeg (2007) van Anneke de Lind van Wijngaarden

‘Dit is een klassieker, iedereen in het vak kent hem. Het gaat over kinderen die hun eigen weg vinden in de omgang met pesten. Nikita wordt gepest, en zelfs zo ernstig dat ze in het ziekenhuis terechtkomt. Haar moeder probeert haar over te halen onder narcose te gaan: “Als je gaat slapen, mag je alles wat je wil.” Nikita zegt later dat ze dat niet vergeten is, en dat ze een paard wil. En dat krijgt ze.
Deze documentaire is op verscheidene manieren geslaagd. De opbouw is goed: het begint met een gewoon, leuk meisje. Pas na een tijdje blijkt dat ze werd gepest. Dat ze zelfs in het ziekenhuis heeft gelegen komt dan hard aan. Het pesten is wel heftig, maar Nikita is ook heel grappig.
De hele documentaire wordt omhoog getrokken omdat Nikita zo innemend is. Ze woont in een volkswijk en vertelt ongeremd. Als documentairemaker hoop je dat je zo’n kind als Nikita vindt.’
Rauw (2008) van Anneloek Sollart

‘Tom (11) eet alleen maar rauw voedsel. De meeste mensen zullen het vervolg hiervan hebben gezien: Rauwer, uit 2012. Dat is toen ontploft in de media en iedereen vond dat het rauwe eten niet goed voor Tom was en dat zijn moeder te veel bepaalde. Het was ook meer een documentaire voor volwassenen, vanuit het perspectief van volwassenen. Maar Rauw uit 2008 is nog wel een jeugdfilm, en wisselt knap tussen de beleving van het kind en de volwassenenwereld. Beide partijen worden subtiel in beeld gebracht.
Je moet na afloop nog steeds bedenken voor welke partij je kiest. Is Tom zielig of niet? Is zijn moeder gek of niet? Wat moet je hiermee als je elf bent? De rest eet wel kroketten en ik niet. Moet ik klakkeloos geloven dat mijn ouders het goed met me voor hebben? Kortom, de dilemma’s voor het kind worden duidelijk.’
Het busje (2006) van Katinka de Maar

‘Deze documentaire gaat over een busje dat elke dag kinderen naar een speciale school brengt. Ik heb hem gekozen vanwege de heldere enscenering. Het is beperkt tot dat ene busje, waardoor je even in een soort microkosmos met die kinderen zit. We zien steeds dezelfde vijf kinderen. Ze schreeuwen en hebben stoere praatjes, maar we leren ze een beetje kennen, ieder met zijn eigen dramaatjes.
De maker heeft vast gedacht: er gaat wat gebeuren in zo’n busje. En dat was ook zo. Als je maar geduld hebt. Deze film onttrekt zich aan de kritiek die jeugddocumentaires vaak krijgen, dat er nog een hele fictielaag overheen komt. Als je met kinderen werkt, is het soms een hele kunst om toch het verhaal goed te vertellen. Soms vraag je ze nog iets te vertellen of om iets specifieks te doen, maar je moet er wel op letten dat het natuurlijk aandoet.’
Ik ben echt niet bang (2010) van Willem Baptist

‘Mack (9) – bijnaam “de kleine crosskabouter” – heeft situs inversus: zijn hart zit aan de rechterkant. Daardoor heeft hij een lagere levensverwachting, maar hij houdt tegelijk van motorcrossen. Heel stoer om te zien, zo’n jongetje dat against all odds nog volop leeft en zo zijn eigen gang gaat. Het is filmisch en aantrekkelijk in beeld gebracht, je ziet dat de maker alle controle over het materiaal heeft gehad.
Het mooist vind ik de dynamiek met zijn zusje. Ze is voor bijna alles allergisch. In het begin zit een scène waarin zij zich voor de spiegel opmaakt, en Mack beschrijft waar ze allemaal allergisch voor is. Ze doet heel kattig en hij probeert daarmee om te gaan. Hij probeert rekening met haar te houden terwijl hij zelf natuurlijk ook niet helemaal gezond is. In één klap wordt die verhouding duidelijk.
Ik houd er erg van als makers meer proberen te beschouwen, iets voor de camera laten gebeuren. Dat de kinderen zich vrij voelen om te doen zoals ze anders ook doen, in plaats van obligate praatjes voor de regisseur te houden.’