
Barend bracht samen met Manon Colson eind 2013 De Nederlandse Sportliteratuur uit, een bloemlezing op de Nederlandse sportliteratuur. ‘Er wordt in Nederland nog wel eens badinerend gedaan over de sportjournalistiek,’ merkt hij op, ‘maar dat is volslagen ten onrechte. We merkten tijdens het verzamelen van de verhalen op dat er ontzettend goed geschreven wordt. Er is in de algemene journalistiek net zoveel slechts te vinden als in de sportjournalistiek.’ Hij suggereert dat dit imago komt doordat er zoveel live wordt uitgezonden. ‘Je moet als sporter vaak heel snel reageren. Ja, daar zitten dan vaak clichés tussen. Maar dat heb je in de parlementaire journalistiek ook, alleen dat wordt niet live uitgezonden.’
Barend is ervan overtuigd dat sporters goede verhalen kunnen vertellen. ‘Er zijn heel veel sporters die hun gevoelens heel goed onder woorden kunnen brengen. Je moet ze er alleen wel even de tijd voor geven.’ Ook op televisie kan dit prima, denkt hij. ‘Maar in een flash-interview van twee minuten, als spelers nog vol adrenaline zitten, en ze ook nog moeten oppassen dat ze geen dingen zeggen die verkeerd worden opgepikt, dan wordt het ze wel erg moeilijk gemaakt.’ Als voorbeeld noemt Barend de keepersdagboeken van Jan Jongbloed, die de doelman van het Nederlands elftal schreef tijdens de WK’s van 1974 en 1978. ‘Dat zijn echt pareltjes. Die zou je zo bij de vijf beste kunnen zetten, ook al zijn het niet echt journalistieke verhalen. Maar hoe hij ze opgeschreven heeft: zijn waarnemingsvermogen, het kunnen selecteren wat van belang is, de politieke relevantie van het toernooi in Argentinië in 1978, geweldig.’
‘Een goed sportverhaal,’ meent Barend, ‘heeft meestal een link met drama; het gaat ofwel om het ultieme geluk of om het ultieme verdriet, en wat daar dan allemaal aan voorafgegaan is, wat er aan te pas is gekomen. Bijna elke topsporter heeft voordat hij of zij aan de top kwam zo veel meegemaakt, dat leent zich heel vaak voor een mooi verhaal. Het gaat altijd wel over teleurstelling en twijfels: niemand vindt zichzelf zo goed als wij hem of haar vinden.’ Verder is het van belang, benadrukt hij, dat het goed geschreven is, en dat er, net als in andere vormen van journalistiek, iets nieuws of prikkelends in zit. ‘Je kunt nog zoveel leren over journalistiek en schrijven, maar het maken van een verhaal heeft ook iets met talent te maken.’ En dan is er nog het gevoel, dat kan niet ontbreken in een goed sportverhaal.
Dat zijn ook de elementen waar Barend in zijn eigen verhalen op probeert te focussen. ‘Het privéleven van een topsporter is enorm interessant, in zoverre dat invloed heeft op iemands sportcarriëre. We proberen in Helden niet op een Privé- of Story-achtige manier op iemands privéleven in te zoomen. Khalid Boulahrouz is daar volgens Barend een goed voorbeeld van geweest. ‘De belofte aan zijn vader dat hij de top zou halen, het willen zijn van een voorbeeld voor jongens van Marokkaanse afkomst, en de teleurstelling van zijn mislukte huwelijk en de knauw die dat zijn carriëre gaf. Daar zit een prachtig verhaal in.’ Maar, benadrukt hij nogmaals, niet op een Story-achtige manier. ‘Ons doel is om alle aspecten laten zien van wat topsport vereist.’ Hij merkt daarbij op dat schrijvers de laatste jaren steeds meer hebben opgemerkt dat er in sport zoveel mooie verhalen zitten. ‘Je ziet dat schrijvers als Herman Koch en Peter Buwalda zich door de sport laten inspireren.’ Ook het eerste verhaal dat hij noemt is geschreven door iemand die, zoals hij het zelf zegt, ‘geen bal’ weet ‘van uw heilige koe genaamd De Sport’.
1) Tom Lanoye, Een taalmonument uit Bornem – bij de uitvaart van Jan Wauters
‘Van die grafrede’, geschreven door Tom Lanoye, zegt Barend, ‘was ik zeer onder de indruk. Jan Wauters was een van de beste radioverslaggevers die de Nederlandse taal ooit gekend heeft. Ik leerde hem kennen toen ik als kind luisterde naar het verslag van Anderlecht-Real Madrid, een wedstrijd die volledig uit de hand liep door wangedrag van fans van Real Madrid. Sinds dat moment ben ik een groot fan van Jan Wauters.’ Net als Tom Lanoye, die zei dat hij dankzij hem altijd ‘een sportieve agnost’ is gebleven, ‘een afvallige die er diep vanbinnen naar hunkert om ooit terug te worden opgenomen in de moederkerk van alles wat sport zo grandioos en meeslepend kán maken’.
2) Nico Scheepmaker, De zeven brandende vragen van Maarten ’t Hart
‘Dit verhaal is voor mij het grote voorbeeld van hoe mooi sportjournalistiek kan zijn als het over meer gaat dan de bal van a naar b te krijgen. Nico Scheepmaker is bovendien een taalkunstenaar, net als Jan Wauters veel breder geïnteresseerd dan alleen maar in sport.’ Het verhaal neemt als aanknopingspunt de zeven vragen waarvan Maarten ’t Hart in zijn bespreking van het boek The Soccer Tribe (1981) suggereerde dat ze wellicht beantwoord zouden kunnen worden na nauwkeurige registratie van elke beweging op het veld over honderd wedstrijden, bijvoorbeeld: ‘Waarom slaat een keeper, na een vijandelijke treffer, als was hij een meeuw die wormen zoekt, zo vaak met beide handen enkele malen op het gras?’
‘Het is een prachtig stuk over vraagstukken die vandaag de dag nog steeds gelden, en het einde is helemaal hokus-pokus, daar moet je echt voor gestudeerd hebben. Maar het is wel echt een parel van een verhaal.’
3) Erik Brouwer, Gouden Annie Borckink trok zich op aan het gekonkel in de ploeg
‘Ik hou toch wel van die echte uitzoekverhalen, waarin precies wordt nagegaan wat er allemaal gebeurd is. Erik Brouwer beschrijft fantastisch wat er gebeurde in de ploeg toen schaatsster Annie Borckink tegen alle verwachtingen in goud won op de 1500 meter, op de Olympische Winterspelen in 1980. Je ziet hoe zij als Friese boerendochter altijd moest vechten en zich vaak buitengesloten voelde. Alles draaide altijd om Ria Visser. Je ziet hoe sfeer in een ploeg bepalend kan zijn. De een verliest erdoor en de ander wint.’
4) Nico Dijkshoorn, Kuif traint – fragment uit De tranen van Kuif den Dolder
De tranen van Kuif den Dolder vertelt het verhaal van de fictieve voetballer Kuif den Dolder die een raadsel voor iedereen is, wonderbaarlijk goed kan voetballen, maar voordat de echte roem zich aandient al weer verdwijnt. ‘Ik noem dit verhaal om te laten zien dat er af en toe ook heel leuke fictie over sport te schrijven is.’
5) Hugo Borst, Van Basten-Krajicek, een tenniswedstrijd
Van Basten-Krajicek doet verslag van de vriendschappelijke tenniswedstrijd die Marco van Basten en Richard Krajicek in 1990 speelden. ‘Het is een goed voorbeeld van een modern sportverhaal. Eigenlijk is het deels door toeval ontstaan, maar het is tot een prachtig verhaal gemaakt door Hugo Borst.’ Wat het zo goed maakt, volgens Barend, is de spanning: ‘Twee van onze grote sportmensen tegen elkaar, je weet niet hoe het afloopt.’
Tom Lanoye, Een taalmonument uit Bornem – bij de uitvaart van Jan Wauters
Nico Scheepmaker, De zeven brandende vragen van Maarten ’t Hart
Uit: Rembrandt heeft nooit gevoetbald: Voetbalverhalen. Anthos, 1989
Erik Brouwer, Gouden Annie Borckink trok zich op aan het gekonkel in de ploeg
Uit: Olympische schaatshelden. Over Art, Hilbert, Rintje en de anderen. Red. Ad van Liempt & Jan Luitzen. L.J. Veen, 2010
Nico Dijkshoorn, Kuif traint – Fragment uit De tranen van Kuif den Dolder
Uit: De tranen van Kuif den Dolder. Nieuw Amsterdam, 2009
Hugo Borst, Van Basten-Krajicek, een tenniswedstrijd
Uit: Schieten op Volkert van der G. De beste voetbalverhalen. Nieuw Amsterdam, 2008
Alle verhalen zijn daarnaast te vinden in De Nederlandse sportliteratuur in 80 en enige verhalen. Verzameld door Frits Barend & Manon Colson. Prometheus, 2013
Beeld: cover De Nederlandse sportliteratuur in 80 en enige verhalen.