Op 24 november nam ze de prijs in ontvangst in de Nieuwe Kerk in Den Haag. Ze gaf daarbij een lezing over volwassenheid en Kant, gebaseerd op haar recente boek Waarom zou je volwassen worden? (Ambo/Anthos). Die lezing is deze week exclusief te lezen in De Groene. Voor de site selecteerde Neiman haar vijf favoriete boeken over volwassenheid.

Susan Neiman staat bekend om haar herwaardering van de Verlichtingsidealen die sinds het postmodernisme aan populariteit ingeboet hebben. Bij het grote publiek brak ze door met boeken als Het kwaad denken (2002) en Morele helderheid (2008). Ze studeerde filosofie aan Harvard en de Freie Universität Berlin, en doceerde later aan Yale en de Universiteit van Tel Aviv. Sinds 2000 woont ze weer in Berlijn, en is directeur van het Einstein Forum in Potsdam. Met het winnen van de Spinozalens, voor internationaal vermaarde denkers over ethiek en samenleving, volgt ze grote namen op als Edward Said, Avishai Margalit en Richard Sennett.

Neiman maakt er geen geheim van dat ze links staat in het politieke spectrum. Maar waar veel linkse politieke denkers tot de marxistische school van Adorno en Horkheimer behoren, zoekt zij haar inspiratie in de Verlichting. In Morele helderheid besprak ze de waarden geluk, rede, eerbied en hoop. Het schokte haar dat Amerikaans rechts – iedereen rond George W. Bush – voortdurend aanspraak deed op ‘moral clarity’, terwijl zijn regering zeer immoreel handelde. De Democraten stonden met lege handen omdat ze te postmodern waren om enige morele claims te durven maken. Zoals Neiman het in 2008 in een interview met Antoine Verbij in De Groene zei: ‘Als linkse intellectuelen over moraal praten, tekenen ze met hun handen aanhalingstekens in de lucht.’

De jury van de Spinozalens selecteert naast een hedendaagse denker ook altijd een dode denker die invloed heeft gehad op het gedachtegoed van de laureaat. Bij Neiman was dat Immanuel Kant. In haar laatste boek, Waarom zou je volwassen worden?, probeert ze het ideaal van volwassenheid te herstellen. Met Rousseau stelt ze dat onze consumentenmaatschappij baat heeft bij geïnfantiliseerde burgers – op zoek naar meer speelgoed. Aan de hand van Kant laat ze zien waarom volwassen zijn waardevol is.
Kant definieerde de Verlichting, en daarmee ook zijn eigen filosofie, als volwassenwording. De ‘selbstverschuldete Unmündigkeit’ van de mens, waarmee hij zijn essay Was ist Aufklärung? opende, wordt ook wel eens als ‘immaturity’ vertaald. Maar volgens Neiman schreef hij ook expliciet over volwassenheid: ‘Eigenlijk is dat het hoofdpunt van De kritiek van de zuivere rede, maar het staat aan het eind en bijna niemand neemt de moeite verder te lezen dan de eerste tweehonderd bladzijden. Kant heeft dat boek ook niet goed gestructureerd, maar hij waarschuwt de lezer wel: het eerste gedeelte is als voorbereiding op zijn psychologische hoofdstelling.’

Kant omschrijft de ontwikkelingsfasen van de rede. Volgens Neiman kun je de ontwikkeling van kind tot volwassene parallel zien aan de ontwikkeling tot een goed burger. Het kind gaat door een dogmatische fase waarin het gelooft dat de wereld steeds begrijpelijker wordt en dat onze kennis oneindig zal toenemen. Je hebt als kind geen andere keuze dan alles te geloven. De adolescentie breekt aan als je ontdekt dat de wereld niet zo is als ze zou moeten zijn. Je wordt boos en verontwaardigd, denkt alles te kunnen ontmaskeren. Als volwassene vind je ten slotte een balans in beide houdingen. Neiman: ‘Het probleem is dat dit ontzettend saai klinkt, alsof je oude oom het zegt. Maar het is niet het cliché van de makkelijkste middenweg. Een volwassen visie hebben is heel erg moeilijk. Het betekent dat je zowel moet letten op hoe de wereld is – als een kind – maar ook op hoe de wereld zou moeten zijn – als een adolescent. Het verleidelijke is om je aan één van de twee over te geven. Die balans bewaren is iets wat veel moed vergt. Kant vond ook dat volwassen zijn niet een kwestie van kennis is, maar van moed.’

Mensen staan zichzelf volgens Neiman te weinig toe om compromissen te sluiten. ‘Ze denken: zodra ik verontwaardigd word over de ongelijkheid in de wereld mag ik nooit meer op vakantie of een mooie jurk kopen. Dus dan kan ik beter maar helemaal niet verontwaardigd worden. Dat is eigenlijk heel raar, maar ook heel verleidelijk; ik heb ook periodes gekend waarin dat het makkelijkst leek. Maar als je één procent van je inkomen gebruikt om een kind in een ontwikkelingsland te ondersteunen, is dat ook al goed. Jij in je eentje verandert daarmee niet veel, maar je moet in dit soort gevallen aan Kants Categorische Imperatief denken. In morele kwesties moet je jezelf nooit als “maar één persoon” zien, je moet jezelf als wettenmaker zien. Als jij God was, hoe zou je iedereen bevelen te handelen? Daar moet je dan zelf naar handelen. Als je iedereen zou kunnen bevelen één procent van hun inkomen in een ontwikkelingsland te investeren, zouden we niet zoveel armoede hebben.’

Neimans keuze voor de Vijf beste:

De autobiografieën van Simone de Beauvoir (1958-1972)

‘Deze boeken hadden veel invloed op me toen ik opgroeide. Ik las de autobiografische werken van Simone de Beauvoir toen ik heel naïef was: ik wist nauwelijks iets over hoe de wereld in elkaar zat. Van alle goede dingen die een mens in een leven kan hebben, leek De Beauvoir er veel te hebben. Ze had veel intense vriendschappen en romances en ze zag veel van de wereld. Aan de ene kant werkte ze veel aan haar boeken en ideeën, maar aan de andere kant was ze betrokken bij de echte wereld en had ze daar invloed op. Ik las het en dacht: dat is een leuk leven! Ik denk dat ik maar filosoof word.’

Anna Karenina (1877) en Oorlog en Vrede (1869) van Lev Tolstoj

‘Beide boeken heb ik meer dan eens herlezen. De laatste keer dat ik ze las, een paar jaar geleden, voelde ik me bijna blasfemisch. Tolstoj beschrijft de wereld zoals God dat zou doen, met zo’n enorm inzicht. Ik sta versteld van zijn vermogen om zoveel verschillende perspectieven op de wereld te zien. Hij begrijpt de worstelingen bij het volwassen worden zo goed. Bijvoorbeeld de strijd tussen gepassioneerde liefde en de behoefte aan een gezin. Of de strijd tussen een individu willen zijn en deel willen uitmaken van een gemeenschap, of het dilemma tussen plezierig willen leven en iets goeds in de wereld willen doen. Tolstoj geeft het allemaal prachtig weer.’

Middlemarch van George Eliot (1874)

Virginia Woolf noemde het een van de weinige Engelse romans die geschreven zijn voor volwassen mensen. Het volgt verscheidene mensen in een provinciale gemeenschap in negentiende-eeuws Engeland. ‘Een groot thema in het boek is slechte huwelijken. Ik denk dat Eliot precies begrijpt wat er misgaat als je verliefd wordt op iemand die niet bij je past. En dat verschilt nogal tussen mannen en vrouwen. Vrouwen hebben de neiging er te veel over na te denken. Ze projecteren van alles en hebben een heel sterk ideaalbeeld van de man waar ze van houden. Maar dat heeft meestal maar weinig te maken met hoe hij werkelijk is. Mannen denken er juist te weinig over na. Ze vinden dat verliefd worden niet een kwestie van denken zou moeten zijn. Als je er wél over nadenkt, ben je utilitarist: alleen maar begaan met nut. Dit vind ik zo briljant weergegeven van Eliot. Het speelt zich dan misschien allemaal af in de negentiende eeuw, maar het is nu even waar als toen.

Als je dit boek nog niet gelezen hebt, raad ik het je ten sterkste aan. Alle Engels sprekende intellectuelen hebben het gelezen, maar buiten de anglofone wereld is het niet zo bekend als het zou moeten zijn. Ik vind Eliot de enige schrijver die zo goed is als Tolstoj. Ze laat net als hij de morele dilemma’s zien waar gewone mensen mee te maken krijgen als ze opgroeien.’

Politeia van Plato (380 v. Chr.)

‘In het begin van Politeia van Plato zit Socrates met zijn vrienden voor het eten te praten over rechtvaardigheid. Dan stormt de sceptische sofist Thrasymachus binnen: hoe kunnen jullie nou zo naïef zijn om over moraal en rechtvaardigheid te praten? Iedereen streeft toch zijn eigen belang na, moraliteit is een verzinsel van de machthebbers om aan de macht te kunnen blijven. Alles draait om macht, idealen bestaan niet. Eigenlijk is de rest van Politeia een antwoord op hem.

Thrasymachus vertegenwoordigt de typische adolescent die ontdekt dat de zekerheden waarin hij of zij opgroeide niet allemaal betrouwbaar waren. Voor een kind zijn haar ouders nog een morele autoriteit. Als ze dan ontdekt dat haar ouders er op sommige fronten naast zaten, wordt ze boos. Vervolgens wordt de adolescent blij: ik weet wel beter! En als die regels die ze me geleerd hebben niet klopten, waarom zou ik ze dan niet helemaal overboord gooien? De adolescent weet zeker dat hij alles heeft doorzien en laat zich niets meer wijsmaken.
Thrasymachus was de eerste die aanspraken op moreel gezag terugvoert tot de misleiding van iemand die op zoek is naar macht. Hij was de eerste postmoderne nihilist. Het irritante is alleen dat elk tijdperk nieuwe Thrasymachussen voortbrengt, en dat ze altijd denken dat zij het uitgevonden hebben. Michel Foucault zou je ook zo’n adolescente denker kunnen noemen, het is niet toevallig dat studenten vaak meer van Foucault houden dan van Kant. Hij heeft zeker iets heel belangrijks voor de filosofie gedaan: hij dwong ons zorgvuldig te kijken naar gevangenissen, gekte, seksualiteit. Maar zoals hij over macht denkt, dat is heel thrasymacheaans. Foucault heeft eens op de Nederlandse televisie gediscussieerd met Noam Chomsky, je zou het eens terug moeten kijken. Chomsky zegt dat Foucault de meest amorele man is die hij ooit heeft ontmoet.’

Le capital au XXIe siècle van Thomas Piketty (2013)

‘Ik vind dat iedereen Thomas Piketty zou moeten lezen. Ik heb geen achtergrond in economie, waar ik me altijd voor schaamde, dus ik was best geïntimideerd door een economieboek van zevenhonderd pagina’s. Maar het is zo ontzettend goed geschreven. Hij ontmaskert economische sprookjes waar we allemaal heel lang in geloofden. Mijn dochter kwam naar de lezing die hij een paar weken geleden in Berlijn gaf, en zei: “Ligt het nou aan mij of is de rest zo stom? Hij zegt toch alleen maar wat we allemaal al wisten?” Ik antwoordde dat dat in zekere zin klopt, maar dat hij het ten eerste ook bewíjst, en dat hij ten tweede ook een einde maakt aan de gêne die we allemaal hadden.

Iedereen heeft die ervaring wel eens gehad: een vriend of kennis erft een appartement. Na tien jaar kan zij de rest van haar leven comfortabel doorbrengen zonder te hoeven werken omdat de waarde van het huis zoveel sneller is gestegen dan jouw salaris. Ik denk dat iedereen wel zo’n voorbeeld kent, maar dat we te gegeneerd waren om het te generaliseren. Je denkt: het zal wel een uitzondering zijn, en ik moet ook niet zo jaloers doen. En trouwens: ik werk dan misschien wel hard, maar ik behoor nog steeds tot de middenklasse vergeleken met de meerderheid van de wereld dus ik mag niet klagen. Piketty laat zien dat het geen uitzondering is. Economische theoretici dachten alleen maar het tegendeel omdat ze alleen keken naar een periode van dertig jaar sinds de twee wereldoorlogen, waarin de groei van salarissen haast even groot was als de groei van kapitaal. Als je naar een periode van drie eeuwen kijkt, zoals Piketty, zie je dat die periode een uitzondering was, door de twee wereldoorlogen maar ook – en dat bagatelliseert hij een beetje – door de druk van socialisme. Er waren zelfs zwaar socialistische bewegingen in de Verenigde Staten.

We wisten het allemaal maar we waren te bang om voor dom of kinderachtig uitgemaakt te worden. We dachten: ik zal wel de enige zijn die de noodzakelijke complexiteit van financiële markten niet begrijpt. Ik denk dat in het geval van de economie de balans voor velen uitsloeg naar hoe de wereld is. Met Piketty kunnen we weer wat meer oog hebben voor hoe de wereld zou moeten zijn.’