Bij het passeren van de tafel waaraan wat jonge mensen zaten, hoorde ik: ‘Als je zo redeneert, mogen oude mensen geen stemrecht hebben. Daar zou ik voor zijn!’

Doorlopen en je er niet mee bemoeien, is altijd het beste, ook in oorlogstijd, maar niet heus, maar ik doe het toch en verlaat het café.

‘Daar zou ik voor zijn.’

Goh, het is mogelijk gekwetst te worden. Hoewel, het valt wel mee. Er is meer zelfverwijt dat ik die zak niet van repliek heb gediend, maar ik had er de lust niet toe. Zo erg is die uitspraak ook niet.

Ik weet niet meer hoe die leraar aardrijkskunde heette die ons vroeg of politiek alleen maar voor jonge mensen was. Het was het jaar na mei ’68. Er werden vreselijke oordelen geveld: ‘Ouderen kunnen niet zo goed nadenken. Ouderen weten helemaal niet wat er speelt. Ouderen snappen niets van jongeren en wij zijn de toekomst.’ Het ene argument na het andere golfde als een klein plasje braaksel uit onze monden. Spes Patria. Wij waren schrijvers en filosofen die nog in een ei zaten, maar zelfs in de schaal nog geen deuk konden slaan.

De leraar luisterde en stelde tegenvragen waarop we geen antwoord hoefden te geven waardoor we onze schaamte verborgen konden houden.

Natuurlijk hadden we allemaal nog een ‘maar’ in te brengen (‘maar ze weten toch echt niet waar wij ons mee bezighouden’) waarna de leraar weer een ‘maar’ aan onze getuigenis vastknoopte. Traag werden de Socrates-kuikens te groot voor het ei.

Ouderdom.
Als je jong bent, klinkt het woord als een vloek.
Als je oud bent is het een vloek.
Familieleden schrikken van mijn standpunten en ze vragen waar de provo van weleer is gebleven.

Wat ik vroeger verkondigde over ouderen wil ik nou terugkaatsen over jongeren.
‘De jeugd snapt helemaal niet wat er speelt, ze kunnen niet goed nadenken, ze zijn naïef, ze begrijpen niet wat de consequenties zijn van hun denken.’

Maar ja, dat zeg ik tegen leeftijdgenoten die, om te bewijzen dat ze nog jong zijn, goed gemutst op hun elektrische fiets door de duinen rijden.

Ofschoon oud de beste argumenten heeft, zal jong de strijd winnen

Ik vind dat ze naar doodskist ruiken, maar daar zal ik zelf waarschijnlijk ook wel naar stinken.

Die vloek van de ouderdom is overigens dat je lichaam achteruit gaat. De zegen van de ouderdom is dat je hersens eveneens achteruit gaan. Als voorbereiding op de dood vergeet je steeds vaker dat je hebt geleefd.

Een buitenlandse filmproducent zei onlangs tegen mij: ‘Ik ga geen films meer produceren waarin de hoofdrollen worden vertolkt door acteurs boven de vijftig. Dat is commercieel niet verstandig.’

Ik knikte. Woody Allen regisseerde ooit de meesterlijke film Another Woman met Mia Farrow in de hoofdrol die een vijftigjarige vrouw moest spelen, en dat werd geen succes omdat men Farrow ook al te oud vond.

Tussen oud en jong zal altijd een strijd zijn. En ofschoon oud de beste argumenten heeft, zal jong die strijd winnen.

Rolf is een kennis van vroeger. Hij is een alcoholist en ik weet waarom. Hij moet straks in een tehuis vanwege zijn beginnende dementie. Hij heeft nog stemrecht. En geld, dus aan drank geen gebrek.

‘Ik ben nog niet helemaal gestoord!’ zegt hij.
We praten over de politiek – we zijn het oneens.
‘Ik wil dat iedereen het ongeveer even goed heeft’, zegt hij.

‘Dat is het punt juist’, zeg ik, ‘iedereen heeft het ongeveer even goed. De een heeft ietsje meer, de ander ietsje minder. Maar de mogelijkheden die men krijgt, worden samen met grote hoeveelheden nog niet bedorven eten weggegooid.’

We drinken twee flessen wijn leeg.
Dan valt Rolf in slaap. Ik ook.
We worden in zijn huis ongeveer tegelijkertijd wakker.
‘Nog een fles?’ vraagt hij, ‘wat maakt het uit.’

Ik denk na.