HELABJA De manager van het lokale ziekenhuis in de Noord-Iraakse stad Helabja weet soms niet hoe hij het aan zijn patiënten moet vertellen. Meer dan dertien jaar geleden bestookte het leger van Saddam Hoessein de Koerdische stad met chemische wapens. Daardoor is de muskietenpopulatie in het gebied sterk gegroeid; malaria grijpt om zich heen. Toch krijgt hij geen antimalariamedicijnen van de Verenigde Naties, omdat hij daar chemische wapens van zou kunnen maken. «Leg dat maar eens uit aan mensen die hun hele familie hebben verloren tijdens de gifgasaanvallen», zegt dr. Adil Karim Fatah zuur.
Het ziekenhuis heeft ook een tekort aan «onschuldige» medicijnen. Middelen tegen slangenbeten, latex handschoenen, wondhechtingsmaterialen Fatah heeft altijd te weinig. Iedere maand, zo rond de twintigste, worden de meeste patiënten huiswaarts gestuurd: alle geneesmiddelen zijn dan op. Niet alleen in de verdoemde stad Helabja zijn de ziekenhuisschappen leeg, in heel Noord-Irak zijn grote tekorten aan de meest elementaire medicijnen.
Dat is vreemd. Net als de rest van Irak maakt het Koerdische noorden deel uit van het olie-voor-voedselprogramma. Dit plan, sinds december 1996 in werking door middel van resolutie 986, houdt in dat Iraakse olie wel op de wereldmarkt mag worden verkocht, maar de opbrengst gaat naar de Verenigde Naties. Het regime van Saddam kan bij de VN voedsel en medicijnen bestellen. De Koerden hebben dat recht niet, ze mogen het internationale instituut slechts adviseren hoe hun deel van het geld uit te geven. Dit is zo besloten in een memorandum dat na de Golfoorlog tussen de VN en het Iraakse regime werd gesloten.
Bijna zeven miljard dollar is er nu verdiend met de olieverkoop voor het noorden. Maar daarvan is nog niet eens de helft uitgegeven door de Verenigde Naties. Uit cijfers van de organisatie zelf blijkt dat slechts 2,5 miljard dollar zijn weg naar «Iraaks Koerdistan» heeft gevonden. «Het medicijnentekort is absoluut onnodig», zegt een goed ingevoerde hulpverlener. Hij rekent voor dat er van dat bedrag 219 miljoen dollar aan medicijnen door de Koerden is besteld. «Daarvan is slechts 92 miljoen dollar in goederen daadwerkelijk aangekomen», beweert de man. VN-gegevens onderschrijven dit. «De rest van het geld staat ongebruikt op een Zwitserse bankrekening.»
In de straten van de Noord-Iraakse hoofdsteden Suleimaniya en Arbil verdringen glimmende BMWs met «D»- en «NL»-stickers elkaar voor de stoplichten. Winkels met westerse chocolade en Colombiaanse koffie openen naast slijterijen met dure whiskys. Diverse internetcafés met supersnelle satellietverbinding bieden afgeschermde hokjes waar iedereen zonder dat iemand meekijkt kan surfen over het net. «De afgelopen jaren is het hier een stuk beter geworden», zegt een jongen tevreden.
Maar veel van de welvaart is schijn. Slechts een kleine elite kan zich Duitse luxewagens of pornosite-bezoek veroorloven. Meer dan zestig procent van de Noord-Iraakse huishoudens verdient minder dan vijfhonderd dollar per jaar. De nieuwe rijken in Koerdistan zijn degenen met goede contacten. Zij maken deel uit van de almaar groeiende groep lokale VN-medewerkers. De jongen in het internetcafé werkt als receptionist in een van de kantoren van de organisatie en verdient daarmee 450 dollar per maand. Een chauffeur kan rekenen op zevenhonderd dollar en de best betaalde Koerd binnen de VN in Noord-Irak brengt maandelijks 2500 dollar naar huis. De circa vijfhonderd internationale medewerkers hebben het nog beter. Die verdienen salarissen van 4.000 dollar tot 15.000 dollar per maand.
«Daar steekt mijn salaris van tweehonderd dollar per maand schril bij af», zegt Sami Abdelragman, vice-premier van het westelijke gedeelte van Iraaks Koerdistan. Het is hem en veel Koerden een doorn in het oog dat de Verenigde Naties enorme bedragen betalen aan hun medewerkers. Artsen verdienen vijftig dollar per maand, zusters tien. «Het ergste is dat de salarissen ook nog eens uit het olie-voor-voedselprogramma komen. Vergeet niet, dat is geen donorgeld, dat is ons geld. In feite betalen wij hun hoge inkomen.»
Desondanks vindt hij het programma «in essentie een succes». De maandelijkse «voedselmand» die de Koerden krijgen, zorgt ervoor dat men zich met werk kan bezighouden in plaats van het verzamelen van een dagelijks maal. «Heel veel mensen zijn afhankelijk van het VN-voedsel. Zou het wegvallen, dan vindt hier een ramp plaats», zegt de vice-premier.
Tegelijkertijd maakt diezelfde voedseldistributie de Koerden afhankelijk. De Noord-Iraakse valleien zien deze dagen geel van het graan dat nu al klaar is om geoogst te worden. Veel boeren nemen echter de moeite niet. De Verenigde Naties distribueren immers Australisch graan. De lokale markt is verzadigd.
Koerdische boeren zouden zeventig tot tachtig dollar per ton graan kunnen verdienen als de VN het zouden kopen. Maar volgens het olie-voor-voedselprogramma mag de organisatie geen geld betalen aan de lokale overheden. «Dat hoeft ze er echter niet van te weerhouden het direct van de boeren zelf te kopen: toch doen ze dat niet», zegt Abdelragman. De situatie is zelfs verslechterd; vóór het begin van het programma kocht het World Food Program, de voedseltak van de VN, wél lokaal graan. Nu koopt de Koerdische overheid het zelf op. Het grootste deel verhandelt ze met haar aartsvijand Saddam Hoessein.
Slechts de sokkels die zijn bronzen afbeelding ondersteunden zijn nog te vinden in het noorden van het land. Elf jaar geleden werden de troepen van Saddam Hoessein tot ver onder de 36ste breedtegraad verdreven, en sindsdien besturen de Koerden zichzelf. Het is daarom wrang dat dankzij het olie-voor-voedselprogramma de Iraakse dictator weer macht over ze kan uitoefenen. Aangezien het noorden officieel nog een onderdeel van Irak is, behandelen de Verenigde Naties het als een aparte provincie. Dit houdt in dat alle goederen voor Iraaks Koerdistan via Bagdad moeten. Dit levert vertragingen op die soms jaren duren. Daarnaast kan de «centrale overheid» van Saddam haar veto uitspreken over projecten die de Verenigde Naties in het noorden willen starten. Ook dit is vastgelegd in het memorandum tussen de Irakezen en de Verenigde Naties. «In de praktijk houdt dat in dat we bijvoorbeeld geen elektriciteitscentrales mogen bouwen. Daarom zijn we gedwongen onze stroom van Saddam te kopen. Als hij een slechte bui heeft, sluit hij het af», zegt vice-premier Abdelragman.
«We wachten nu al drie jaar op de bouw van een groot ziekenhuis. De centrale overheid houdt het tegen, zonder opgaaf van redenen. Bagdad houdt ons nog steeds gevangen dankzij het olie-voor-voedselprogramma», vindt Adnan Mufti, minister van Financiën in het oostelijk deel van Iraaks Koerdistan.
Daarnaast is het de Iraakse dictator ook gelukt om invloed te krijgen binnen de organisaties van de VN, zo beweren de Koerden. De centrale overheid in Bagdad geeft de visa uit voor het internationale VN-personeel. In de praktijk houdt dat in dat het regime bepaalt wie er op welke posities binnen de VN terechtkomen. Zo is de World Health Organization (WHO), de medicijnentak binnen de VN, de laatste jaren veranderd in een Arabisch bastion, zo zeggen de Koerden. Soedanezen, Jeminieten en Jordaniërs bezetten er de hoge posities. «Hoofd en staart van de VN-organisatie zijn niet onafhankelijk, vooral de WHO», zegt Abdelragman. «De Arabieren in de WHO krijgen geld van Saddam», beweert de dokter in het ziekenhuis van Helabja. Niet alleen de Koerden verdenken de WHO van partijdigheid. «De WHO is zonder twijfel gelinkt aan de centrale overheid», weet de hulpverlener die al jaren in Noord-Irak werkt. «Bagdad gebruikt de WHO om de medicijnen tegen te houden. Daarom is er zo weinig van het olie-voor-voedselgeld uitgegeven.»
Journalisten die in Suleimaniya VN-personeel willen interviewen, moeten daarvoor toestemming vragen aan de centrale overheid in Bagdad, officieel valt Noord-Irak onder haar jurisdictie. In het lokale WHO-kantoor is de voertaal Arabisch in plaats van Engels; journalisten komen niet verder dan de receptie: «Wij praten alleen met journalisten die door de centrale overheid zijn geaccrediteerd.»
Navraag bij de WHO in Genève leert dat de «cijfers met betrekking tot het olie-voor-voedselprogramma nog niet zijn verwerkt». Het programma is in december 1996 opgestart. Wél wil de persvoorlichtster kwijt dat de WHO bezig is met het oplossen van de problemen. Daarnaast hoopt de organisatie dat het nieuwe sanctiesysteem, dat vorige week is ingegaan, de procedures zal versnellen.
Vice-premier Abdelragman denkt dat dat niet gaat lukken. «Ze hebben een lijst gemaakt van driehonderd paginas met producten die Irak niet mag bestellen. Het is nu dus duidelijk wat er wél mag worden gekocht. Maar ja, de VN bestellen vóór ons, dus alles blijft hetzelfde.»
De Koerden zien maar één echte oplossing. «Geef die dertien procent die we krijgen uit het programma direct aan ons, in plaats van aan de Verenigde Naties», zegt Abdelragman. «Duizend dollar in onze handen is evenveel waard als 25.000 in de hunne.»