Waarom ik gedaan heb wat ik heb gedaan is een zaak die niemand aangaat. Het is mijn strikt persoonlijke verhaal. Ik alleen weet het. Ik deel dit geheim met mezelf. Soms is het best zwaar, soms voel ik me er sterker door.

Men mag er op los speculeren. Het deert me niet. Men mag een gek of een fanaticus van me maken. Iemand wiens stoppen zijn doorgeslagen of juist een berekenend en politiek bewuste activist. Het grote mysterie duurt voort, maar niet voor mij.

Of dit een voor- of nadeel is weet ik niet. Nog niet. Het blijft een bijzaak. Wat telt in het leven van een mens is zijn voornaamste daad. De mijne heeft een keerpunt in mijn leven gemarkeerd. Een cesuur die een onoverbrugbare kloof vormt met voorheen. Vroeger is dood. Het zij zo. Ik weet dat mijn naam voor een eeuwigheid aan mijn daad verbonden zal blijven. Voor de anderen tenminste. En lang, heel lang na mijn dood zal ik in het collectieve geheugen voortleven. Ook weet ik dat ik mijn plaats in de geschiedenis heb veilig gesteld. Dit was niet de bedoeling. Ik ben daar niet trots op en ik treur er ook niet om. Ik heb vooral behoefte aan rust en bezinning. Zonder dat mijn gedachten door wroegingen, spijt, tevredenheid of roes worden vervuild.

Het had ook anders kunnen lopen, zoals ik het me aanvankelijk had voorgesteld. Misschien was ik naïef. Wellicht had ik sneller kunnen vluchten, betere voorbereidingen kunnen treffen, uit de handen van mijn achtervolgers kunnen blijven. Iedereen hierdoor met nog meer vragen achterlatend. Thuisgekomen had ik een kopje sterke koffie gemaakt, misschien later een joint gerookt en ’s avonds de liefde met X bedreven. Geen tv gekeken.

De volgende dag zou ik naar mijn werk zijn gegaan. En ook al die daaropvolgende dagen. Niemand had ooit van mijn daad geweten. En met de tijd zou ik er minder aan zijn gaan denken. De tijd als zeegolven die zanderige herinneringen vervlakken.

Ik ben nooit thuisgekomen. Ik kreeg wat te eten en te drinken. Keek naar die onbekende gezichten. Hoorde een paar vragen. En zweeg. Ik wist niet dat zwijgen zo gemakkelijk zou zijn. Nu heb ik geen spijt dat ik nooit ben thuisgekomen. Het heeft zo moeten zijn. Mijn huis is hier. Deze vier muren, de vale lamp, het gedempte geluid uit de gang, de geur van de warme maaltijden. Soms lijkt het een droom. Of dat ik aan de grens sta van een wereld die ik niet meer kan en wil betreden. Ik zit binnen en buiten tegelijk.

Ik heb nu, sinds kort, kranten, radio en televisie. Maar het is alsof alles wat ik lees, hoor en zie niet over mij gaat, terwijl indirect heel veel over mij gaat. Ik begrijp niet hoe mijn daad zo veel zichtbaar heeft kunnen maken. Ik snap de lange stoeten en de compacte menigte niet. De volle straten en de stilte van de marsen. Ik wil niet geloven dat ik degene ben die dit heeft veroorzaakt. Deze massaliteit is me vreemd. Ik begrijp de emoties en de tranen niet. De woede en de perplexiteit. Er moet iets verkeerd zijn gegaan tussen mij en de anderen. Ik lees liever de voetbalverslagen. Omdat ik nooit van voetbal heb gehouden. In feite ben ik niet nieuwsgierig naar wat anderen van me denken. Ik probeer zelf ook niet over mezelf te denken. Wat voor zin heeft het? Denkt een steentje als het een vogel uit de lucht haalt? Of denkt een voet die struikelt? Een hand die aait? Denkt de zon in de verte als zij diep de zee induikt? Moet soms alles worden uitgelegd en ontleed? Ik heb daar geen behoefte aan maar gun de anderen hun analyses en hun emoties en daarom, ja daarom, denk ik vaak aan Meursault van Camus.

Om alles volmaakt te doen zijn, om mij minder alleen te voelen, bleef mij nog slechts over te wensen dat er veel toeschouwers zouden zijn op de dag van mijn berechting en dat zij mij met kreten van haat zouden begroeten.