In februari arriveerde premier Rutte op een EU-overleg met een biografie van Chopin onder zijn arm © HH / EPA / Ludovic Marin

Als zelfs Wolfgang Schäuble je krenterigheid verwijt, is er iets aan de hand. Schäuble, voormalig Duits minister van Financiën, was tijdens de eurocrisis de boeman van Zuid-Europa. Als aartsconservatief die een harde, zuinige koers voorstond, was hij destijds de voornaamste rem op Europese solidariteit. Toch heeft zelfs hij scherpe kritiek op de Nederlandse houding in de onderhandelingen over een Europees herstelfonds.

Die kritiek volgde nadat Nederland zich voor de zoveelste keer moeizaam opstelde in de onderhandelingen. Als reactie op het Frans-Duitse herstelplan van 500 miljard euro kwam het vorige week samen met Oostenrijk, Denemarken en Zweden (de ‘frugal four’) met een onrealistisch tegenplan van twee A4’tjes. Van giften zou geen sprake zijn; landen in nood zouden alleen kunnen lenen, en wel tegen voorwaarden. In zijn reactie gebruikte Schäuble bijbelse termen: met het bieden van leningen zou Nederland het zuiden ‘stenen in plaats van brood’ geven. Schäuble’s partijgenoot Norbert Röttgen noemde het Nederlandse plan een ‘ongekende provocatie’.

Schäuble en Röttgen staan niet alleen. De stroom van mensen en organisaties die Nederland tot meer solidariteit oproepen is inmiddels gigantisch, in zowel binnen- als buitenland, en vanuit zowel linkse als rechtse hoek. Al in maart stapten zo ongeveer alle Nederlandse economen die ertoe doen over hun gebruikelijke onenigheid heen en schreven een gezamenlijke brief waarin ze de Nederlandse regering opriepen haar starre houding te laten varen. Sindsdien regende het oproepen van academici, denktanks, belangenbehartigers en (oud-)politici tot een meer solidaire Nederlandse opstelling. En nadat vorige week de door de SER opgezette Denktank Coronavirus de regering dringend adviseerde haar Europese koers te wijzigen, deed VNO-NCW-voorzitter Hans de Boer daar maandag nog een schepje bovenop door te stellen dat de ‘nationalistische motieven’ van de regering de Nederlandse positie in Europe beschadigden.

Het lijkt dan ook een duidelijke zaak. Wie vanuit een algemeen Europees perspectief redeneert kan niet anders dan concluderen dat een stevige EU-brede aanpak de efficiëntste is, en zelfs noodzakelijk is als de eurozone zich niet in de afgrond wil storten. Als ieder land aan zijn eigen lot wordt overgelaten is de kans groot dat zuidelijke landen al snel niet meer kunnen lenen. Het gevolg zal een economische implosie zijn waarin het ene land zo met het andere wordt meegetrokken. Noordelijke landen zullen in eerste instantie hun eigen financiën nog wel onder controle kunnen houden, maar zullen vervolgens even snel worden meegesleurd in de malaise als de krimp in zuidelijke landen inzet.

Het Europese belang is daarom het nationale belang, en dat geldt voor een land als Nederland nog meer dan voor de rest. Als exportland dat leeft van de handel, is er geen land dat zoveel baat heeft bij Europese handel als Nederland. Niet voor niets is Nederland het land dat per hoofd van de bevolking het meest profiteert van de interne markt. In meer structurele zin is de economie gebouwd op de Nederlandse positie als handelsland in het midden van Europa.

En toch is het juist Nederland dat zich de laatste maanden heeft gemanifesteerd als het minst solidaire, onbuigzaamste land van Europa. Hoewel het zijn positie (vooralsnog) deelt met de andere drie van de ‘vrekkige vier’, hebben Rutte en Hoekstra er een sport van gemaakt de meest onverzoenlijke, hooghartige toon aan te slaan. De risico’s die ze daarmee nemen worden steeds duidelijker nu niet alleen Zuid-Europa, maar zelfs landen als Duitsland en Frankrijk hun kritiek onverbloemd laten blijken. Nederland dreigt zichzelf buitenspel te zetten in Europa, en vormt met het vasthouden aan zijn krenterigheid een serieuze ondermijning van de eurozone en Europese samenwerking in het algemeen.

De vraag is dus: waarom gedraagt Nederland zich zo?

Zou het kunnen dat de Nederlandse bestuurders de ernst van de situatie niet inzien? Natuurlijk niet. Tekenend is dat zelfs Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank en normaal een ‘havik’ binnen het bestuur van de ECB, een ongebruikelijk interview aan NRC gebruikte om te pleiten voor een Europees vangnet. Anders zou het immers de ECB moeten zijn die de kastanjes uit het vuur zou moeten halen bij gebrek aan regeringsleiders die hun verantwoordelijkheid nemen. Maar in tegenstelling tot regeringsleiders ontbeert de ECB de legitimiteit daarvoor – zie de kritiek van het Duitse Constitutionele Hof op het ECB-beleid.

Natuurlijk, Nederland is altijd al een van de landen die zich het felst verzet tegen Europese afdrachten, en heeft sinds het vertrek van de Britten zijn positie als aanvoerder van de zuinige landen moeten verscherpen. In die zin is het logisch dat Nederland hoog inzet om zijn onderhandelingspositie te verbeteren. Maar ook dan moet het duidelijk zijn dat het inmiddels zijn doel voorbij is geschoten. Als andere regeringsleiders zich hardop durven af te vragen of je nog wel in de EU thuishoort en de publieke opinie over Nederland in het buitenland zienderogen verslechtert, kun je niet anders dan stellen dat Nederland zich met zijn overdreven krenterige stellingname vooral gigantisch in de voet heeft geschoten.

De sterkste verklaring voor de Nederlandse vrekkigheid is dan ook een andere: de electorale belangen van de regeringsleiders. Met de verkiezingen in aantocht vrezen Rutte en de VVD de voorspelbare kritiek van het FvD en de PVV zodra het ook maar enige toegeeflijkheid toont. Hoekstra op zijn beurt is verwikkeld in een race om het lijsttrekkerschap van het CDA en moet zich profileren als man die opkomt voor het Nederlandse belang. Veelzeggend is dat de derde coalitiepartner, D66, zich bij monde van Rob Jetten al zeer kritisch uitliet over de opstelling van Rutte en Hoekstra. Die ‘nationalistische belangen’ waar Hans de Boer zo’n moeite mee heeft, dat zijn de profileringsbelangen van Rutte en Hoekstra.

Dat de Nederlandse belangen in Europa, evenals die van Europa als geheel, op het spel worden gezet voor het electorale eigenbelang van twee partijen, is kwalijk. Belangrijker is echter: het is ook onnodig. Want de vraag is: Laten kiezers hun stem inderdaad zo sterk bepalen door hun mening over Europese zaken?

Wie kijkt naar de jarenlange opkomst van euroscepticisme denkt misschien van wel. Laten de populariteit van eurosceptische partijen en uitslagen van Europese referenda niet zien dat het publiek een steeds sterkere en steeds kritischere mening over Europa heeft? En inderdaad, Europa is een veel prominenter onderwerp in het publieke debat dan pakweg dertig jaar geleden. Zeker, de electorale druk op Europese onderwerpen is groter dan voorheen. Maar dat betekent niet dat de burger er een duidelijke mening over heeft.

Het is vooral de bias van experts die tot dit idee heeft geleid. Academici en journalisten zien dat het debat over Europa in de kranten en op Twitter feller wordt, kijken naar veranderingen in de polls, en concluderen dat het onderwerp ‘gepolitiseerd’ is. Maar wie onder de oppervlakte kijkt ziet een ander beeld. Onderzoek waarbij er niet naar enquêtes wordt gekeken maar waarin burgers wordt gevraagd met elkaar over de EU te praten, komt al jaren tot de conclusie dat mensen Europa vooral een moeilijk onderwerp vinden. Het staat ver van ze af en gaat over complexe vraagstukken, wat ervoor zorgt dat mensen vaak onverschillig, dan wel ambigu zijn. Vraag de man in de straat maar eens wat hij van Europa vindt. Grote kans dat je iets hoort in de trant van: ‘tja, het is een goed idee, maar in de uitwerking is het toch minder, geloof ik.’ En als je doorvraagt: ‘het is ook wel moeilijk, ik weet het gewoon niet zo goed’.

Het gevolg van deze weifelende publieke opinie is dat deze in hoge mate vormbaar is. Het is juist deze vormbaarheid die, meer dan sterke meningen over Europa, gebeurtenissen als Brexit mogelijk heeft gemaakt. Mensen als Dominic Cummings, die bekendstaat om zijn obsessief gebruik van ‘focus groups’ (groepsdiscussies tussen burgers) om beleid op te baseren, weten dit als geen ander. Waar het om gaat is uit te vinden welke frames aanslaan bij mensen, om die vervolgens uit te buiten.

Het omgekeerde is echter ook mogelijk. Angela Merkels strategie van de laatste weken is daar een perfect voorbeeld van. Ook zij heeft immers te maken met een hijgende eurosceptische adem in haar nek. Meer nog dan de PVV en het FvD is euroscepticisme de kern van het AfD. Toch weet Merkel nu draagvlak te creëren voor een solidaire opstelling van Duitsland in Europa. Het ruimhartige Frans-Duitse voorstel voor een Europees noodplan verkocht ze door in een sobere maar indrukwekkende speech helder uit te leggen wat er aan de hand is, met als conclusie: ‘Duitsland gaat het alleen goed als het goed gaat met Europa’. Het gevolg? De meeste Duitsers steunen het plan, zelfs binnen Merkels normaal zo kritische CDU.

Hoe groot is het contrast met Nederland. Hier lijken de leiders vooral bang voor de mening van het publiek. Als gevolg daarvan stappen ze in een lange Nederlandse traditie waarin de EU meer wordt geschetst als een externe bedreiging dan als bondgenoot, en waarin de band met Europa vooral transactioneel is: zolang Nederland van Europa profiteert is het goed, maar zodra er ook kosten aan zo’n samenwerkingsverband zitten is Brussel te dominant. Zo legitimeert de regering zijn eigen beleid, maar creëert ze wel een gevaarlijk onterecht beeld van Europa.

Aan zo’n discours zitten immers risico’s. Politicologe Catherine de Vries heeft laten zien dat exit-scepticisme, de variant van euroscepticisme waarbij partijen actief voor het verlaten van de EU pleiten, vooral een fenomeen is van de rijkere EU-landen. Op het eerste gezicht verbaast dit. De meeste commentatoren zijn het er immers over eens dat deze landen meer van Europese samenwerking profiteren dan zuidelijke landen. De verklaring is echter de zelfperceptie van deze landen. Omdat leiders hun economische succes hier als een eigen verdienste verkopen, heerst het beeld dat je het als rijk land ook wel zonder EU af kan. Zoals De Vries het stelt: ‘We plukken de vruchten van de boom en denken vervolgens dat we die boom helemaal niet meer nodig hebben.’ Voor de mogelijke gevolgen van zo’n discours hoeven we maar naar de overkant van het kanaal te kijken.

In plaats van angst voor het publiek moet de Nederlandse regering daarom nu leiderschap tonen. Draagvlak wordt je niet op een presenteerblaadje aangereikt, dat máák je. Het punt is niet dat de mening van het volk niet serieus moet worden genomen. Het punt is: het volk heeft geen duidelijke mening. Waar het om gaat, is juiste verhaal te vertellen; een verhaal dat eerlijk vertelt wat er op het spel staat in de eurozone.

Natuurlijk is het verleidelijk steeds weer te vervallen in moraliserende narratieven over zuidelijke schuld. Dat is immers ook het beeld dat het volk heeft. Zie het filmpje van de vuilnisman die Rutte aanspoort vooral niet toe te geven aan de wensen van die luie Zuid-Europeanen. Dit narratief doet echter geen recht aan de werkelijkheid en is onhoudbaar als de basis voor beleid. Iedere econoom weet dat Zuid-Europa al jaren te lijden heeft onder de euro, waar het Noorden juist van profiteert. Dat mensen in Zuid-Europa substantieel meer werken dan in Nederland of Duitsland. Dat Nederlandse welvaart alleen kan bestaan bij een sterke Europese gemeenschap. En dat die gemeenschap onhoudbaar is als de meest profiterende landen toestaan dat de ongelijkheid tussen de sterke en zwakke leden van deze gemeenschap onhoudbaar wordt.

Dit weten ze bij het CDA en de VVD heus ook. En daarom raken de leiders daar ook steeds bezorgder. Zie hoe Klaas Dijkhoff en CDA-Europarlementariër Esther de Lange voorzichtig een verzoenende toon aanslaan in hun reactie op het begrotingsplan dat de Europese Commissie woensdag presenteerde. Want de Europese besluitvorming nog langer uitstellen met een hooghartige opstelling, dat pikken Italië, Frankrijk en Duitsland niet lang meer. Maar tegelijkertijd: hoe overtuig je het publiek van deze noodzaak, zonder ze het gevoel te geven dat Nederland zwicht voor Brusselse druk?

Dat er een Nederlandse U-bocht aan zit te komen, kun je nu al voorspellen, daarvoor staat er te veel op het spel. De onderhandelingen over het begrotingsplan van de Commissie zullen waarschijnlijk nog een tijd duren, om uiteindelijk uit te monden in een ingewikkeld compromis dat complex genoeg is om te verbloemen hoeveel geld Nederland uiteindelijk gewoon beschikbaar stelt aan het Zuiden.

Maar voor Nederland is het leed dan al geleden. En dat is niet eens het politieke krediet dat Nederland verspeeld heeft in Europa. Nee, het meest problematisch zijn de gevolgen voor de binnenlandse publieke opinie. Want een land waarin politici voor hun eigen gewin zo lang een verkeerd beeld van Europese samenwerking verkopen, dat zal het ook op langere termijn steeds moeilijker vinden om zich tot Europa te verhouden.


Joris Melman is politicoloog en filosoof en werkt als promovendus aan de Universiteit van Oslo, waar hij onderzoek doet naar publieke opinie over de euro