
De moeder van Aurore Dupin was van eenvoudige komaf, haar grootvader had vogels verkocht op de Parijse markt. Haar vader was van adel maar viel van zijn paard en overleed toen ze vijf jaar oud was. Haar adellijke grootmoeder achtte haar volkse moeder niet in staat tot een degelijke opvoeding en opgroeiend werd het meisje heen en weer geslingerd tussen deze twee vrouwen en daarmee tussen twee werelden. Die gespletenheid werd de kiem voor het werk van de schrijver die het meisje zou worden. Schrijver van meer dan honderd romans, verhalen en toneelstukken, onder de naam George Sand.
George Sand droeg een broek en rookte sigaren. Ze scheidde van een baron, won een rechtszaak om de voogdij van haar kinderen, had minnaars en amants, was bevriend met Franz Liszt, Honoré de Balzac, Gustave Flaubert, Ivan Toergenjev en Eugène Delacroix, die een eigen atelier had in haar landgoed in Nohant. Ze was broodschrijver, ze schreef als iedereen naar bed ging en sliep overdag. Zonder uitzondering kennen haar romans sterke vrouwenrollen, waarvan er vele terugkwamen in de titel: Indiana, Valentine, Lélia, Pauline, Horace. Sand was politiek uitgesproken, steunde het socialisme, richtte een krant op, schreef een onderwijsmethode en speelde een actieve rol tijdens de Revolutie van 1848. Er verschenen karikaturen van haar in de pers, waar ze werd afgebeeld als een diable de femme.
Sand wilde geen boegbeeld van het feminisme zijn, want de feministen vond ze op belangrijke punten te extreem, maar honderd jaar na haar dood werd ze dat alsnog. Een schrijver die leefde van 1804 tot 1876 in Frankrijk werd vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw plots onderwerp van gesprek voor vrouwen overal ter wereld – van Rusland, Hongarije, Japan en Korea tot de Verenigde Staten. Ze kwam bovendrijven op de golf van academische vrouwenstudies en ook in Nederland werd haar werk herontdekt, of eigenlijk voor het eerst pas goed gelezen.
In 1976 werd haar honderdjarige sterfdag herdacht en in september 1978 vormde zich een groep van voornamelijk vrouwen rond Françoise van Rossum-Guyon, lector moderne Franse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en vanaf 1980 hoogleraar. Ze noemden zich voluit de ‘Cercle George Sand – Groupe de recherches à l’Université d’Amsterdam’. Het leven van George Sand bleek een inspiratiebron, haar oeuvre een goudmijn, en de leden ontwikkelden zich tot ware sandisten. Dat de kring veertig jaar actief zou blijven, konden ze niet bevroeden. Er kwamen nieuwe leden bij en anderen haakten af, enkelen overleden of gingen, zoals Van Rossum, echt met pensioen. Bij de laatste bijeenkomst, in september 2018, waren ze met zes vrouwen, allen rond de tachtig. ‘George Sand is voor mij als een vriendin’, zegt Corrie Kruikemeier, lid van het eerste uur. ‘Maar het is maar de vraag hoe ze over mij gedacht zou hebben, hoor.’
Corrie was getuige van de oprichting van de kring op een avond in de Oudemanhuispoort. Op de universiteit kondigden briefjes een ‘extra-curriculair’ college van Van Rossum aan en ze besloot te gaan. Ze was eerder naar zo’n avond geweest, met een vriendin, maar die kon het Frans niet goed volgen en had haar overgehaald om weg te gaan. ‘Ik was toen zo doedelig dat ik met haar meeging, maar ik had er wel de pee over in.’
Corrie is een echte Amsterdamse, ze leerde Frans in de avonduren en kon uiteindelijk naar de universiteit. De oprichtingsvergadering herinnert zij zich als heel levendig, met niet genoeg stoelen voor alle aanwezigen. ‘We moesten ons een voor een voorstellen en vertellen waarom we dit college wilden volgen. Een van de dames zei: “Ik lees alleen biografieën van vrouwelijke schrijvers want ik kan biografieën van mannelijke schrijvers niet verdragen.” De hele zaal kwam in opstand, het waren wel feministen maar het was onzin om een biografie van een man niet te kunnen verdragen, stel je voor, Spinoza ofzo.’ Er werd deze avond unaniem gekozen voor een college over George Sand.
‘We vonden haar een feminist, we vonden haar miskend en ze was in de geschiedenis van alle kanten aangevallen, dat was prachtig natuurlijk. Bovendien waren haar boeken haast niet verkrijgbaar.’ Een van de eerste taken waartoe de kring zich zette, was het oeuvre van Sand in kaart brengen en opsporen. De leden kwamen elke veertien dagen bijeen in de Oudemanhuispoort, vergaderden twee uur over Sand – in het Frans – en gingen na afloop in het café nog even door. Ze gingen systematisch te werk, vertrokken bij de eerste roman, Indiana (1832), en werkten zo verder. Van tevoren werd afgesproken wie een lezing hield over welk onderwerp en iedereen las zich in. Maar de groep dunde uit, iedereen had het druk, vaak met andere onderwerpen dan Sand.
Zo ook Corrie, maar uit sympathie bleef zij komen. Zij ontpopte zich tot secretaris van de groep, de rechterhand van Van Rossum, en schreef bij haar een scriptie over Lélia, Sands tweede roman, uit 1833. Lélia gaat over de liefdesgevoelens van de vrouw, aan de hand van een personage dat ‘geboren’ werd voor de liefde maar verbitterd raakte; er kwam zelfs een bedscène in voor. Later herschreef Sand de roman en raakte de oorspronkelijke Lélia in de vergetelheid, maar de nieuwe versie bleek veel minder boeiend, ontdekte Corrie, was lang niet zo lyrisch.
Maartje Arian-Schönfeld Wichers herinnert zich hoe Van Rossum tegenover een volle collegezaal voor het eerst toegaf aan het feminisme. Ze was er eerst niet ontvankelijk voor geweest, ze had gedacht: ik bereik toch ook alles wat ik wil? Maar op zeker moment had ze zich laten overtuigen. ‘Dat vond ik heel grootmoedig van haar. Het had ook consequenties voor de colleges, want ze werd meteen heel fel: ze ging de taal onderzoeken, werd alert op woorden als “heerlijk” en “keizerlijk” en zag dat zodra iets groot was, er werd verwezen naar mannen, en bij iets kleins naar een vrouw.’
Neem haar eigen naam: Maartje. ‘George Sand had al heel goed begrepen dat je naam je maakt tot wie je bent. Zij koos zelf voor een naam, die ze overnam van Jules Sandeau, een jonge dichter met wie ze ongetrouwd van haar man wegliep. Bij hem had ze al gauw ervaren hoe het huwelijk je in een gevangenis zet.’ Dat gold voor Maartje persoonlijk niet, maar tóch, in haar achternaam zit die van haar man besloten. ‘Dat werd van iedere vrouw gevraagd en niet voor niets, dat is ook echt een beetje om haar te ontwortelen. Dat had niet gemoeten eigenlijk. Ik heb er geen spijt van, daar gaat het niet om. Maar als ik Maartje Schönfeld Wichers had geheten, was ik beslist een beetje anders geweest.’
We zitten aan tafel aan de achterzijde van een knusse verdieping aan de Prinsengracht. Haar man Max zit te werken in de voorkamer. Als er geprint moet worden, komt het papier piepend uit een printer vlakbij ons. We horen je, lacht Maartje.

Ook zij studeerde af bij Van Rossum, niet op Sand maar op een film van Marguerite Duras, NathalieGranger, uit 1972. De film gaat over een moeder met twee kinderen en het gevecht tussen wat het Franse schoolsysteem van die kinderen eist en de moeder die haar kinderen het liefst thuis zou opvoeden. De moeder heeft een vriendin en de twee vrouwen bespreken alles met elkaar. ‘Het is prachtig zoals Duras de zaken neerzet door na het ontbijt te laten zien hoe vier vrouwenhanden heel handig de kopjes in elkaar zetten en de borden op elkaar stapelen. In een mum van tijd is alles weer opgeruimd, maar hun gedane werk is ook weer verdwenen.’ Maartje schreef in de inleiding van haar scriptie dat ze zich verwant voelde aan het verhaal, zichzelf dezelfde vraag stelde als Duras: wat is het beste voor onze kinderen?
Het duurde even voordat ze afstudeerde: ze begon aan een studie Frans maar verwaarloosde deze aanvankelijk enigszins. Ze trouwde, kreeg kinderen en wilde toen zien of ze haar studie alsnog kon afmaken. Maar het lot bepaalde anders: net toen ze dat plan samen bespraken, met het hele gezin ontspannen aan een vijver, liep hun jongste zoon zomaar het water in. Hij kon nog maar net lopen en ging achter de eendjes aan. Het liep goed af, maar Maartje verzette haar plannen. ‘Ik moest thuis zijn, dit was een teken.’
Twee jaar later ging ze alsnog terug naar de universiteit en daarna Franse les geven aan het Montessori Lyceum Amsterdam. Met de kinderen kwam het goed en haar man plooide zich om haar heen. Ze sloot zich aan bij de Cercle George Sand, Van Rossum was inmiddels met pensioen.
Margot Dijkgraaf, literatuurcriticus en schrijver, bracht halverwege de jaren tachtig als student enige jaren door met de groep. De aantrekkingskracht lag voor haar niet zozeer in Sand, vertelt ze aan de telefoon, maar in Van Rossum, bij wie ze afstudeerde. ‘Françoise was in alles baanbrekend. Ze was tegendraads in haar denken, absoluut niet mainstream. Toen ze ging scheiden van haar man organiseerde ze een van de eerste scheidingsfeestjes. Ze was een beetje zoals Sand in haar tijd geweest was, denk ik.’
Margot kwam net terug uit Parijs, waar ze colleges van Julia Kristeva bijwoonde en naar de werkgroep van Hélène Cixous was geweest, niet op de universiteit maar op zaterdagen in het Bois de Boulogne. ‘Daar kwamen vrouwelijke onderzoekers samen, in het zwart gekleed. We lazen Monique Wittig, Luce Irigaray en spraken over écriture feminine: bestond er een verschil tussen het schrijven van mannen en vrouwen?’ Zelf deed ze onderzoek naar Simone de Beauvoir, naar de ontvangst van haar eerste drie romans, en terug in Nederland zocht ze naar manieren om de tijd in Parijs voort te zetten. Bij de sandisten vond ze dat niet, het onderzoeksleven in Amsterdam was lang niet zo bruisend als in Parijs.
Wel stond ze versteld van het enorme oeuvre van Sand en uit hoeveel genres dat bestond. ‘Die duizelingwekkende energie maakte een enorme indruk op mij, en dat in combinatie met de energie van Françoise, daar werd je helemaal hyper van.’
Corrie woont nu in Amsterdam-Noord, in een huis met aan de achterkant uitzicht op het ‘creatieve tankstation’ de Gele Pomp. Ze trouwde met een onderwijzer, een multatuliaan, en de boekenkasten beginnen al in de hal. ‘Hij hield ook van Marcel Proust maar las alles in vertaling. Ik heb À la recherche du temps perdu helemaal in vertaling van hem voorgelezen gekregen. Maar ik heb het werk dubbel in de kast, want zelf las ik het natuurlijk in het Frans.’
Voor een gesprek over Sand onderging haar woonkamer een kleine verbouwing: een tafel met tientallen multomappen is voor het raam geschoven, in het daglicht, elders in de kamer liggen stapels tijdschriften en boeken klaar. Het is het complete archief van de kring dat normaal ligt opgeslagen in een garagebox verderop in de straat. De mappen zijn gevuld met artikelen, correspondentie, scripties, informatie met betrekking tot internationale activiteiten. Je vindt er uitgaven van Sand-genootschappen uit het buitenland, de newsletter van The Friends of George Sand uit de Verenigde Staten, die gewoon in het Engels schreven, op enkele passages in het Frans na. Van tientallen bijeenkomsten in Amsterdam zijn uitnodigingsbrieven bewaard gebleven, al die jaren opgesteld door Corrie.
De Cercle George Sand opereerde te midden van wat zij noemt een ‘explosie van sandisme’ en daar droegen de leden zelf actief aan bij. Ze gaven een krant uit, Nouvelles de George Sand, voerden toneelstukken op en organiseerden een tentoonstelling, in de Gerardus Majellakerk, waar toen nog het Archief voor de Vrouwenbeweging bewaard lag. Deze tentoonstelling was gewijd aan de ‘Heroïnes des Romans de George Sand’ en trok ook buitenlandse gasten. Corrie herinnert zich een rondvaart met gasten vanaf het Centraal Station naar de Majellakerk. ‘De boot legde aan bij een dijkje en er was geen trap om mee aan land te gaan. Daar stonden we op onze naaldhakken, het was een belevenis.’
Ook trokken ze door het land om lezingen te geven over Sand. Corrie gaf lezingen in buurthuizen in Amsterdam, maar ook in Monnickendam, Alkmaar, Zwolle en in Friesland. Ze hanteerde daarbij geen expliciet feministische agenda, het ging erom mensen bekend te maken met de schrijfster, voor te lezen uit haar werk, nieuwe vertalingen aan te prijzen en vooral ook om de vraag naar meer vertalingen te bevorderen. De kring had zelf geen ambitie voor een boek over Sand, leden bewerkten hun onderzoek tot artikelen voor (wetenschappelijke) tijdschriften. Een enkel lid had dat wel, zoals Rosalien van Witsen, die een vertaling van de brieven van Sand en haar dochter Solange verzorgde, Een verstoorde relatie (1995).
Corrie zou zichzelf ook niet feministisch willen noemen, ze was wat dat betreft een ‘brave huismoeder’. Ze werkte wel, gaf les aan zieke kinderen en was veel van huis voor Sand. Haar man vond dat volkomen logisch.

George Sand maakte in Nederland een volledige omwenteling door; rond 1850 had ze hier weliswaar enige bekendheid genoten bij wie Frans las, maar vertaald werden haar romans niet, of gecensureerd. Alleen Mademoiselle La Quintinie (1863) was in de oorspronkelijke versie verkrijgbaar, omdat ze daarin voorbeeldig schreef over een protestantse familie. De rest van haar oeuvre werd schandaleus bevonden, haar leven immoreel.
Na haar dood werd zij de vrouw in broek met een sigaar, een karikatuur van zichzelf. Baudelaire had haar ‘dom, plomp en babbelziek’ genoemd, een latrine, en die woorden echoden na. En wat als eerste van haar werk weer boven kwam drijven, bleek bepaald geen voer voor strijdbare klassen. La mare au diable (1846) en La petite Fadette (1849) zijn onschuldige, aardig beschreven intriges die plaatshebben op het Franse platteland, kost voor Franse schoolkinderen. De feministen grepen eerder naar Indiana en Lélia, naar het autobiografische Histoire de ma vie (1854). De sandisten ten slotte lazen alles.
De romans van Sand kenmerken zich door weinig subtiele plotwendingen in verhalen die zijn geschreven met een lyrische pen. De vrouwen zijn handelsbekwaam en bereiken wat geacht wordt als het onmogelijke. In Consuelo (1842-43), algemeen beschouwd als het chef d’oeuvre van Sand, wordt een zigeunermeisje operazangeres. In François le champi (1850) schemert de liefde tussen een weesjongen en zijn adoptiemoeder. Niet zonder reden laat Proust de zenuwzieke jongen in À la recherche du temps perdu door zijn moeder voorlezen uit dit verhaal. In Leone Leoni (1835) laat de dochter van een Brusselse juwelier zich ringeloren door een mooie jongen van adel. Mannen gaan ten onder bij hun pogingen haar uit zijn macht te bevrijden – en voor niets, want ze kiest zelf voor haar ongeluk.
Voor de lezer van toen was Sand te extreem, voor veel lezers vandaag is ze waarschijnlijk te voorspelbaar, slechts voor enkelen precies goed. Rond haar tweehonderdste geboortedag in 2004 was de toon kritisch tot negatief. In De Groene Amsterdammer verscheen een profiel: ‘George Sand: de meest gehate vrouw van haar tijd.’
George Sand is voor vrouwen een heel menselijk iemand’, vertelt Gabrielle Martel Cothereau aan tafel in haar lichte appartement in de Rivierenbuurt, op steenworp van het Amstelkanaal. Gabrielle is een Française die in de jaren zeventig naar Nederland kwam voor de liefde, trouwde met een francofiel en kinderen en kleinkinderen kreeg, maar nooit echt Nederlandse is geworden. Ze brengt een deel van het jaar door in Frankrijk en spreekt over het ‘pláttelande’ als ze vertelt over de scriptie die ze schreef over Sand en de boerenromans.
Het leven in Nederland kwam in zekere zin als een schok voor haar, Nederland liep in veel opzichten op Frankrijk vooruit. ‘Het jaar 1968 was heftig geweest in Frankrijk, maar ik was jong en een beetje argwanend. Wat moest ik met al die regels die omver geworpen werden?’ Ze nam geen deel aan de strijd en in Nederland zag ze vrouwen die alles al mochten en deden. ‘Ik was getrouwd, zij vaak niet. En kinderen? Jawel, een kind van die en een kind van die.’
Zo’n leven benijdde ze niet, maar in Sand bewonderde ze de vrijheden die zij toen al voor haarzelf had opgeëist en aan haar personages had toegekend. ‘Wat zij bijvoorbeeld deed op Mallorca, dat is ongelooflijk. Ze kwam er terecht in een zeer conservatief milieu, ongetrouwd, samen met Frédéric Chopin, die ernstig ziek was, en haar twee kinderen.’
Sand schreef over deze tijd in haar correspondentie, in Histoire de ma vie en in Un hiver à Majorque (1842), een autobiografisch reisverhaal. Gabrielle gaf er een lezing over op de laatste bijeenkomst van de sandisten. ‘Je ziet hoe ze om moet gaan met de mensen op dat eiland. Het was zo zwaar dat ze op de rand van een depressie balanceerde, maar het lukte haar. Ik heb daar bewondering voor: ze was bang voor niks. Hoe had ik het gedaan met twee kinderen en een zieke man die je vriend was, maar die je niet zo mocht noemen?’
Ze laat een krantenknipsel zien over een opera van Louis Andriessen voor toneelgroep Baal, George Sand, met Kitty Courbois in de hoofdrol. Op 29 mei 1980 ging het stuk in première, het werd geen groot succes, maar toch. De stimulansen kwamen van alle kanten.
En álles wat ze van Sand las, boeide haar: Sand over politiek, over natuur, moederliefde, de vrouw, de vrijheid. Echte feministen vond Sand te wild en veeleisend, de tijd was volgens haar niet rijp. Ze lag bijvoorbeeld in de clinch met Barthélemy Enfantin en zijn sociale beweging waarmee hij de vrouw wilde bevrijden van alles wat haar in de weg stond. ‘Sand ging dat te ver’, vertelt Gabrielle. ‘Zo wilde de vrouw niet bevrijd worden: ze wilde ook niet de slaaf van de man in de vrijheid zijn. Sand was conservatief, ze hield van het gezin, maar van een gezin waar de vrouw een plaats in had als mens en waar ze niet als een soort boulet met een ketting aan de man hing.’
Ook over kiesrecht was Sand terughoudend. ‘Ze wilde onderaan beginnen en eerst met onderwijs de vrouw tot een onafhankelijk mens maken. Pas op het moment dat je onafhankelijk bent, kun je voor jezelf kiezen. Wij waren het daar als groep wel mee eens, geloof ik.’ Uiteindelijk kregen vrouwen in Frankrijk pas in 1945 kiesrecht, onder Charles de Gaulle, en dat was natuurlijk veel te laat.

Suzan van Dijk herinnert zich een speelfilm waarin je Sand op een paard zag galopperen, George qui? (1973), ‘echt een inspirerend voorbeeld voor mensen die naar historische voormoeders op zoek waren’. Suzan is literair historica, onderzoeker van het literaire veld en de positie van vrouwelijke schrijvers daarin. Momenteel werkt ze als (gast)onderzoeker aan het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis aan Belle van Zuylen, de persoon, het werk en de correspondentie. In 2021 is het 250 jaar geleden dat zij naar Zwitserland vertrok, de bedoeling is dat tegen die tijd haar hele correspondentie online beschikbaar is.
Van Zuylen schrijft veel compacter dan Sand. ‘Dat Sand zo heerlijk wegleest, werd door de Nederlandse critici ervaren als probleem. Sand was een vrouw, die bovendien gescheiden was en allerlei onnette relaties in haar romans verwerkte. Als haar werk ten minste nog moeilijk leesbaar was geweest, was er een soort ingebouwde barrière. Maar de romans en verhalen van Sand kon men zich heel makkelijk toedienen.’
Zelf kon ze daar ook van smullen en ze hield van het type personages dat Sand schiep. Eind jaren zeventig werkte ze aan een proefschrift over de achttiende-eeuwse pers en vrouwelijke schrijvers toen ze zich ook met Sand ging bezighouden. Maar zij had geen zin om zich te laten ‘meeslepen’ in de bewondering voor een bepaalde figuur, vertelt ze aan tafel in de diepe achtertuin van haar huis in Vleuten. ‘Ik vind het problematisch als een schrijfster als exceptionele curiositeit wordt neergezet, terwijl er tientallen anderen waren die misschien geen broek aantrokken, maar wel interessant schreven.’ De herwaardering van Sand was naar haar idee ook niet het doel op zich van de Cercle George Sand: eerst moest er goed gelezen worden, iets wat lange tijd en misschien wel nooit was gebeurd.
Nadat Van Rossum in 1993 met pensioen was gegaan, nam Suzan de leiding over. De kring ging zich richten op de geschiedenis van de Nederlandse ontvangst van Sands werk. Ze onderzochten oude kranten, stuitten op teksten die niet eerder waren uitgegeven – er viel veel te ontdekken. Zou koningin Sophie, de eerste vrouw van Willem III, bijgenaamd koning Gorilla, Sand hebben gelezen? In het Koninklijk Huisarchief troffen ze onder meer een exemplaar van Le compagnon du Tour de France (1840), met aantekeningen in potlood die gemaakt waren door de koningin zelf, zo verzekerde de bibliothecaris. ‘Je ziet de strepen die ze zette bij de tekst. Bijvoorbeeld bij een passage die gaat over hoe een hond je kan aankijken en hoe dat toch het enige echte is, de blik van een hond. Dan weet je hoe Sophie eraan toe was, met die afschuwelijke man.’
Suzan nam deel aan verschillende colloquia waar de internationale Sand-gemeenschap samenkwam. Ze herinnert zich de verrassende populariteit van Sand in Roemenië, waar frietkramen en ijszaken namen droegen als Indiana, Lélia en Valentine.
Maartje was Frans gaan studeren omdat ze francofiel was, ‘zoals iedereen in die tijd francofiel was’. Later verzette ze zich tegen het ‘esthetische gedoe’ dat ermee gepaard ging, maar Sand bleef. ‘Zij is niet op het uiterlijk van de dingen. Ze prikt er dwars doorheen.’
Maartje is dochter van een schrijver, Belcampo, maar heeft bij hem nooit iets van een worsteling met het schrijverschap gemerkt. Hij was arts en anders dan Sand, die met haar beide kinderen moest leven van haar pen, hóefde hij niet te schrijven voor zijn brood. Bovendien hield hij zich in zijn verhalen doorgaans ver van de directe werkelijkheid. Sand schreef over de belangrijke vragen van haar tijd en veel daarvan zijn vandaag onveranderd. Neem de kwetsbaarheid van de natuur. Maartje: ‘Ze heeft een roman geschreven over een kolenmijnstad, La ville noire (1860). Het is prachtig zoals ze de mensen daar beschrijft, ze probeert ook hún idealen te zien. Met grote liefde schrijft ze over de meest vreselijke dingen.’ Onderwijs is bij Sand een belangrijk thema – domheid leidt tot verkeerde beslissingen – maar tegelijkertijd heeft ze respect voor mensen die analfabeet zijn. ‘Zij is de eerste die het gevoelsleven van boeren en van arme mensen serieus neemt.’
En dat van vrouwen. ‘Vrouwen zijn opener dan mannen. Dat is handig voor het schrijven van een verhaal, want zij staan open voor verandering. Maar het is ook typerend voor die tijd: mannen zitten vast in de dingen die ze zelf bedacht hebben, in rollen waaraan ze moeten vasthouden. Vrouwen zijn minder ontwikkeld, maar zitten daarom ook minder vast. Bij Sand krijgen ze vaak een vernieuwende rol toebedeeld en eenmaal losgekomen van de traditie, nemen ze de mannen met zich mee.’ Ook in La ville noire is het een trotse, onafhankelijke vrouw die een fabriek gaat runnen, en een man die vol bewondering naar haar kijkt.
De romans van Sand zou Margot niet aanraden, in tegenstelling tot de autobiografie Histoire de ma vie. Ze had er net zelf weer in zitten lezen voor haar inmiddels verschenen boek Zij namen het woord: Rebelse schrijfsters in de Franse letteren, waarin Sand een hoofdstuk heeft. Maar iedereen met interesse in de negentiende eeuw in bredere zin, kan volgens haar baat hebben bij Sands correspondentie: meer dan twintigduizend brieven uitgegeven in 26 delen, een levenswerk van een man genaamd Georges Lubin. ‘De correspondentie is heel goed leesbaar en geestig bovendien. Sand schreef met iedereen, van Flaubert, Balzac, Hugo tot Prosper Mérimée. Maar ook met Pierre Leroux, de politicus, en met vrouwelijke collega’s, niet zozeer schrijvers maar zangeressen en componisten. Er zijn vrouwen geweest in de geschiedenis die je kunt ontdekken dankzij de brieven van Sand.’
Lange tijd had de Cercle George Sand een universitaire gloed behouden, maar dat veranderde in 2004 met Suzans vertrek. De kring ging onder leiding van Gabrielle verder als de ‘Groupe de Lecture George Sand’. Om de beurt vergaderden ze bij iemand thuis, elke zes weken, nog altijd strikt in het Frans, van binnenkomst tot aan de borrel. ‘Maar we hadden het nooit over onszelf!’ benadrukt Gabrielle. ‘Zo min mogelijk. We moesten doorwerken.’
Doorgaan zolang als je kunt, dat is ook wat ze bewondert in Sand: tot het laatste moment heeft ze geschreven. Maar na veertig jaar kwam er toch een einde aan de kring. Leden hadden het te druk. Vrijwilligerswerk. Kleinkinderen. Concertabonnementen. Gezondheid. Op winteravonden liever niet meer over straat. E-mail, dat had ook niet iedereen. Het was Gabrielle die na afloop van een bijeenkomst voorstelde om te stoppen. ‘Weet je wat me verbaasde? Dat er geen protest was. Niemand wilde doorgaan. Dat stelde mij teleur, aan de andere kant kwam het ook goed uit: het was gewoon te veel werk. We krijgen nog altijd post van Les amis de George Sand uit Parijs en als ik zie wat daar nog gebeurt – reünies, toneelstukken, uitjes. Hier gaat een bladzijde om. Ja, wij zijn klaar.’
Wat er nu met het gedane werk gebeurt? ‘Niets, er gebeurt niets’, zegt Gabrielle. ‘Wat moeten we ermee? Niemand is geïnteresseerd. De studie Frans is wat we in het Frans peau de chagrin noemen: zo klein geworden dat ik niet eens weet of die op de UvA of de VU als aparte studie nog bestaat.’
Er waren geen opvolgers, geen nieuwe generatie sandisten om het stokje aan over te dragen. Corrie vraagt zich af of dat in Frankrijk anders is. ‘Degene die daar de brieven stuurt, heeft ze ook altijd gestuurd, dus die is net als ik oud geworden met George Sand.’ Hoe het verder moet het archief in haar garagebox, weet ze niet. ‘Mijn nageslacht zou het waarschijnlijk in de papierbak kieperen. Zij hebben er niets mee, mijn boeken kan ik ook niet aan hen kwijt.’ Toch heeft ze het archief niet bij de notaris gemeld, want ze beschouwt het niet als haar eigendom. Het is van de groep.
Na haar dood is Sand in de vergetelheid geraakt, misschien wel omdat de werkelijkheid haar idealen had ingehaald. Gabrielle somt op: ‘Onder Napoleon de Derde kreeg de burger een grotere rol. In 1905 kwam het in Frankrijk tot een scheiding van kerk en staat. Vrouwen die naar emancipatie zochten, vonden hun plek: tijdens de Eerste Wereldoorlog konden ze buitenshuis gaan werken.’ Ze had zelf een tante uit 1880 die werkte in een ziekenhuis aan het front. De familie bewaart nog altijd haar uniform en medailles.
Wat Sand ons vandaag nog te zeggen heeft? ‘De voorzichtigheid’, antwoordt ze resoluut. ‘Dat je je bewust bent van wat het betekent om vrouw te zijn, van je plek in de maatschappij. Dat is het modernste idee dat je uit Sand kunt halen: de beslissing is aan jou en niet aan iemand anders. Sand heeft altijd gekozen voor haar vrijheid, maar de burgerlijke kijk van anderen op haar leven leidde tot de ondergang van haar hele literaire werk. Het bood te veel vrijheid.’
Dat de wind onder Sand is gaan liggen, vindt Maartje niet erg. ‘Ze is in de mensen gaan zitten, een bouwsteentje van hen geworden. Velen hebben daar hun voordeel mee gedaan.’ Ja, ze ziet zeker dat Sand ook aan haar gebouwd heeft. En bevestigd heeft, dat vooral. De brieven van Sand, die heeft ze nog nooit bestudeerd, die gaat ze nog eens bekijken.