‘Onderzoekers vechten tegen een epidemie van eenzaamheid’, was de titel van een artikel in The New York Times dat ging over de toename van medisch onderzoek naar eenzaamheid de afgelopen jaren. Ik zie heroïsche onderzoekers voor me in witte laboratoriumjassen die met lans en zwaard vechten tegen een overweldigende golf van eenzame mensen. Maar serieus: eenzaamheid is toch geen medisch probleem? Of wel?

Het medisch onderzoek naar eenzaamheid en de gevolgen van eenzaamheid heeft de laatste jaren in elk geval een grote vlucht genomen. In het toonaangevende tijdschrift Cell schreven neurowetenschappers van Massachusetts Institute of Technology (mit) bijvoorbeeld afgelopen jaar dat ze een gebied in het brein hebben geïdentificeerd dat gevoelens van eenzaamheid genereert. De regio, de dorsale raphe nucleus, ook wel dnr, is al eerder gelinkt aan depressie. De onderzoekers ontdekten dat muizen die bij elkaar leven relatief inactieve neuronen hebben in de dnr-regio. De muizen werden voor korte tijd (24 uur) van elkaar gescheiden en daarna weer bij elkaar gebracht en de activiteit van de neuronen in die regio was omhoog geschoten.

John Cacioppo, hoogleraar neurowetenschappen aan de Universiteit van Chicago, deed al eerder onderzoek naar het verband tussen eenzaamheid en verschillende functies van het menselijk lichaam. Zo wordt bij eenzame mensen de stressreactie van het lichaam te veel gestimuleerd. Chronische eenzaamheid gaat samen met hogere cortisolgehaltes (cortisol is een stresshormoon), verhoogde bloeddruk en een grotere kans op hart- en vaatziekten. Ook de witte bloedcellen werken slechter bij eenzame mensen, waardoor het immuunsysteem wordt aangetast en infecties minder goed worden bestreden.

In verschillend onderzoek worden telkens weer nieuwe negatieve gevolgen voor de gezondheid gevonden. Eenzame mensen worden sneller immobiel, krijgen vaker allerlei gezondheidsklachten en gaan eerder dood. Daar komt het op neer.

Eenzaamheid wordt dan ook steeds vaker als een medisch probleem gezien. Ik praat erover met Eric Schoenmakers, die in 2013 promoveerde op het onderwerp ‘eenzaamheid’ aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en nu onder andere werkzaam is bij de opleiding toegepaste gerontologie aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven. ‘Het is wel logisch dat het medisch perspectief op eenzaamheid belangrijker wordt’, zegt hij. ‘Vooral bij zorgverzekeraars zie je dat. Gezondheidsklachten brengen immers kosten met zich mee. Eenzame mensen doen vaker een beroep op de huisarts, krijgen vaker thuiszorg. En dat is duur.’

Schoenmakers kent de onderzoeken naar de biologische processen achter gevoelens van eenzaamheid. ‘Het is allemaal nog prematuur en niet glashard. De gedachte is dat de hersenen van eenzame mensen bepaalde stofjes niet meer aanmaken. Als je die stofjes weer kunt aanzetten, zou dat kunnen leiden tot een vorm van “genezing”.’ Vooralsnog bestaat er geen pil tegen eenzaamheid, maar Schoenmakers wijst erop dat dit niet betekent dat er niet naar wordt gezocht. Op de blog die hij bijhoudt op de site van de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid schrijft hij: ‘Farmacologisch onderzoek wordt nu gedaan via dierproeven. Bepaalde stoffen zouden een positieve werking hebben op de gevolgen én de beleving van isolement. Dit type onderzoek staat nog in de kinderschoenen, maar de dag dat mensen bij eenzaamheidsklachten medicatie voorgeschoteld krijgen, komt dichterbij.’

Wacht even, medicatie tegen eenzaamheid? Betekent dit dat mijn vitale en sociale schoonmoeder van bijna 85, die al lange tijd weduwe is, die met steeds grotere regelmaat begrafenissen bezoekt, omdat oude mensen nu eenmaal de neiging hebben om dood te gaan, die haar sociale netwerk dus ziet slinken, die langzamerhand wat moeilijker ter been wordt, en ja, desgevraagd aangeeft zich de laatste tijd vaker eenzaam te voelen, betekent het dat zij een medische behandeling zou moeten krijgen tegen eenzaamheid?

Volgens Eric Schoenmakers is dat inderdaad hét grote risico van medicalisering. ‘Eenzaamheid is volgens mij óók een deel van het mens-zijn. In veel gevallen zijn eenzame gevoelens een heel gezonde reactie op gebeurtenissen uit de omgeving.’ Vooral vanuit evolutionair perspectief wordt het belang van eenzaamheid onderstreept. We zijn nu eenmaal sociale dieren, eenzame gevoelens sporen ons aan om iets te doen. Om mensen op te zoeken, om actie te ondernemen, zodat we ons weer veilig gaan voelen. Eenzaamheid is in die zin een gezonde prikkel.

Toch denkt Schoenmakers dat medische aandacht een bepaalde groep ‘problematisch eenzamen’ wellicht zou kunnen helpen. Hij zegt: ‘Er is voor die groep ethisch gezien geen reden om tegen medische interventies te zijn. Voor hen is dat medisch onderzoek dan ook zeker belangrijk.’ Het probleem ligt onder meer bij de definitie. Iedereen voelt zich wel eens eenzaam, maar voor sommige mensen is dit gevoel chronisch en levenslang. Dat is toch echt iets anders dan ‘gewone eenzaamheid’ die mensen bijvoorbeeld voelen als zij hun partner verliezen. ‘Het probleem is dat we het allemaal eenzaamheid noemen.’

Verschillende vormen van eenzaamheid hebben verschillende oorzaken. ‘Op dit moment is het overheersende perspectief maatschappelijk-sociologisch’, zegt Schoenmakers. ‘Eenzaamheid wordt dan gelijk gesteld aan sociaal isolement en de interventies zijn erop gericht dat isolement op te heffen. Om mensen met elkaar in contact te brengen, om ze te laten praten met een willekeurig persoon. Terwijl het bij veel vormen van eenzaamheid juist gaat om het gemis van die ene, specifieke persoon. Om die speciale relatie met een partner of een kind. Als je met je buurman toevallig eenzelfde soort klik hebt, dan is dat mooi meegenomen, maar de kans daarop is niet zo heel groot.’ Een beetje afleiding kan nooit kwaad, maar niet alle oplossingen voor eenzaamheid zijn te vinden in meer sociale cohesie. Eenzaamheid is, kortom, ‘niet hetzelfde als een gemis van buurtgevoel’.

’Soms is het belangrijk om gewoon naar iemand te luisteren’, zegt Schoenmakers. ‘Om de eenzaamheid te benoemen en misschien ook even te laten bestaan en niet meteen te willen opheffen. Er rust zo’n stigma op eenzaamheid. Als ik tijdens een lezing vertel dat ik wel eens eenzaam ben, valt er altijd een diepe stilte. We zouden er veel meer over moeten praten. Het is nog steeds een groot taboe.’

Onze maatschappelijke oplossingen, die vaak bestaan uit kortstondige contacten met willekeurige personen (denk aan de kaartjes die worden gestuurd aan ‘een eenzame’ in de week van de eenzaamheid) zijn bovendien meer geschikt voor jongeren dan voor ouderen. ‘De oplossingen die we bedenken zouden veel beter moeten aansluiten op het probleem’, aldus Schoenmakers. Hij denkt bijvoorbeeld aan het gebruiken van relatiebemiddeling, in het bijzonder datingsites, in de strijd tegen eenzaamheid. ‘Gebleken is dat de twee hoofdoorzaken van eenzaamheid chronische ziekte en het gemis van een partner zijn. Het bemiddelen tussen personen is de core business van deze sites. De vraag of hun dienst bijdraagt aan de bestrijding van eenzaamheid is onderdeel van hun bestaansrecht. Dit maakt hen dus tot een interessante partner in de strijd tegen eenzaamheid.’

‘Als je alle alleenstaande ouderen eenzaam noemt, dan heb je een grote groep te pakken waar geld voor loskomt’

Eric Schoenmakers denkt dat er nog veel winst te behalen is als verschillende disciplines zich gezamenlijk inspannen om iets aan eenzaamheid te doen. Een mengeling dus van de medische benadering met haar verschillende onderzoeken naar de gevolgen voor de gezondheid, de maatschappelijke (sociologische) benadering met haar nadruk op de groep, en de individuele (psychologische) benadering die zich juist meer bezighoudt met persoonlijkheidskenmerken van het individu die eenzaamheid veroorzaken.

Het klinkt goed, zo’n multidisciplinaire benadering. Maar toch blijft er ook iets wringen. Want als medici steeds meer onderzoek doen naar de gevolgen van eenzaamheid voor de gezondheid, naar de ‘kosten’ van eenzaamheid, dan haken politici en beleidsmakers daarop in, die moeten immers proberen om de kosten voor de samenleving zo laag mogelijk te houden. Deze benadering is echter moeilijk te rijmen met een maatschappelijke benadering die juist zou kunnen stellen dat het de samenleving zélf is die de eenzaamheid van mensen grotendeels veroorzaakt door zorg en aandacht voor elkaar laag aan te slaan, door een enkelvoudige nadruk te leggen op individueel succes. Hierbij zijn wijzigingen in de samenleving nodig om het probleem van eenzaamheid te lijf te gaan in plaats van de zogenaamde gevolgen van de ‘afwijking’ te bestrijden.

Neem het verhaal van Joris Slaets, directeur van Leyden Academy on Vitality and Ageing en hoogleraar ouderengeneeskunde in Groningen. ‘We zien dat de medische hype over depressie en antidepressiva een beetje voorbij is. Dan heb je het biomedisch onderzoek naar dementie waar de bulk van al het geld voor dementie-onderzoek naartoe gaat. Tegen dementie gaan we echter langzamerhand ook wat anders aankijken: minder focus op de ziekte en meer op de leefwereld van de persoon met dementie en zijn of haar omgeving. En bovendien is het biomedisch onderzoek naar dementie heel moeilijk. Dus zoeken we iets anders. En daar komt opeens eenzaamheid om de hoek. Als je alle alleenstaande ouderen eenzaam noemt, dan heb je een grote groep te pakken waar geld voor loskomt. Dat geldt voor al die onderzoeksbureaus die worden ingehuurd door de overheid en dat geldt ook voor het wetenschappelijk bedrijf dat onderzoek gefinancierd moet zien te krijgen.’ Slaets geeft toe dat hij soms cynisch is.

Het begint volgens hem allemaal met een onjuiste, normatieve diagnose. ‘We doen alsof we weten wie eenzaam is. Net als bij depressie. Maar dit gaat volledig voorbij aan de persoonlijke beleving. Natuurlijk zijn er persoonlijke kenmerken die kunnen leiden tot gevoelens van eenzaamheid. Maar ook het publieke domein speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van eenzaamheid. We hebben bijvoorbeeld gebouwd op privacy en comfort, flats en huizen waar we elkaar zo min mogelijk tegenkomen. We zijn gaan segregeren: op status, sociale achtergrond, leeftijd. Verzorgingshuizen werden buiten de stad geplaatst, weg van de rest van de samenleving. Verticale netwerken, tussen ouderen en jongeren, zijn steeds meer weggevallen. Daar zijn smalle, horizontale netwerken voor in de plaats gekomen.’ Maar de ouderen van nu komen uit een andere tijd, waarin die verticale relaties er wél waren. Slaets vindt het ‘oneerlijk’ dat we juist de generatie hoogbejaarden van nu, een groep waarbij veel eenzaamheid voorkomt, de huidige ‘illusie van autonomie’, van zelfredzaamheid opleggen.

Maar wat als deze groep gebaat zou zijn bij een medische interventie? Slaets, die zelf arts is, zegt: ‘Die medische studies zijn totaal oninteressant voor mij. Natuurlijk vind je verbanden, we doen alsof we het over verschillende systemen hebben, maar alles is met alles verbonden. Dus het verbaast me niets dat je als eenzame ook sneller een hartinfarct krijgt. Narigheid clustert nu eenmaal.’ Waar we volgens hem voor uit moeten kijken zijn de conclusies die we uit dergelijke onderzoeken trekken. ‘Ze onderzoeken uitsluitend correlaties en geen oorzakelijke verbanden.’

Bovendien is Slaets kritisch over de programma’s die er zijn om eenzaamheid te bestrijden. ‘De wijze waarop we nu in de samenleving over eenzaamheid van ouderen praten is een hype. Ernstige eenzaamheid is van alle tijden en van alle leeftijden. Achter deze initiatieven zitten integere motieven, naïeve motieven over de medische maakbaarheid, en politieke en financiële belangen. Hoe goed bedoeld ook, de vraag is of de eenzame oudere beter wordt van deze programma’s. Meestal niet, denk ik.’

Hij gelooft juist in veranderingen in het publieke domein, in de infrastructuur van een buurt, lokale projecten. Zo noemt hij de ‘leefstraten’ in Gent, waar bewoners alle ruimte kregen om hun straat onder handen te nemen. ‘Door alle auto’s eruit te gooien en overal gras te planten en bankjes neer te zetten, veranderden de mensen de sociale cohesie drastisch. Dat zijn mooie projecten. Die zouden we moeten steunen en ruimte geven. Zonder controledwang en regeltjes, gewoon de vrije hand geven.’

Ook Jenny Gierveld, in Nederland al jaren dé autoriteit op het gebied van eenzaamheidsonderzoek, geeft toe dat maatregelen van de overheid soms haaks op elkaar staan. Ze spreekt zelfs van ‘overheidsmaatregelen die het risico van eenzaamheid verhogen’. Daarbij denkt ze vooral aan de participatiesamenleving die nu wordt gepropageerd. Mensen moeten voor elkaar zorgen en dat doen ze ook, dat ziet Gierveld overal, vooral vrouwen nemen veel zogenaamde mantelzorg op zich. ‘Tegelijkertijd heeft de regering in 1990 bepaald dat iedere vrouw vanaf haar achttiende jaar moet werken tot aan haar zelfstandige pensioen. Zij moet dus tot haar 67ste doorwerken. Die zelfstandigheid van de vrouw is mooi. Die participerende samenleving is mooi. Maar hoe ga je dit verenigen? Ik ben een beetje bang dat we te veel kijken naar de jaren vijftig. Onze maatschappij ziet er nu heel anders uit. Bovendien kan te veel druk op de omgeving de familierelaties onder spanning zetten. Moet die dochter gezellig komen koffie drinken of moet zij het huis van haar moeder schoonmaken?’ Gierveld wijst erop dat mensen al heel veel doen en wel degelijk omkijken naar elkaar. Dat moet je met overheidsbeleid niet verder ‘onder druk zetten’.

Dat die onderlinge zorg wel degelijk meer en meer onder druk komt te staan merken de medewerkers van Sezo, een welzijnsinstelling in Amsterdam Nieuw-West, dagelijks. Sezo biedt maatschappelijke en sociaal-juridische dienstverlening aan in de buurt. In de ene vleugel van het gebouw aan de President Allendelaan huist Vrouw en Vaart, een organisatie die zich inzet voor de emancipatie van vrouwen, veel vrouwen met een niet-westerse achtergrond. Het is er een drukte van belang als ik met een van de medewerkers van Sezo, Marlijn van de Pol, lunch in de gemeenschappelijke ruimte. Een aantal vrouwen staat achter de bar met koffie en thee, anderen warmen hun eigen lunch op. De deuren staan open naar de tuin waar de vrouwen een pluktuin hebben aangelegd. Overal zitten groepjes vrouwen druk met elkaar te praten.

Van de Pol wijst op een groepje vrouwen van een jaar of zestig die aan tafel zitten. ‘Dat is nog een goede leeftijd om een netwerk op te bouwen. Deze vrouwen zijn nog jong en komen hier regelmatig bij elkaar. Dat is een groep die nog kan investeren in hun eigen oude dag.’ Het sluit aan bij het advies van Jenny Gierveld om tijdig, zolang je nog gezond van lijf en leden bent, een ‘konvooi’ van mensen om je heen te verzamelen. ‘Als je eenmaal dement wordt, is het te laat.’

Over de mensen die nooit zo’n konvooi hebben opgebouwd maakt Marlijn van de Pol zich het meest zorgen. Vooral zieken en hoogbejaarden voor wie het te laat is om nog een netwerk op te bouwen en wier sociale voorzieningen van de overheid juist steeds verder afnemen. De groep die bijvoorbeeld steeds minder thuiszorg ontvangt of in verzorgingshuizen steeds minder hulp krijgt bij toiletbezoek, omdat personeelsleden ‘massaal zijn wegbezuinigd’. Het afgelopen jaar werkte Van de Pol aan een project waarbij jonge stagiaires van de mbo-opleiding Helpende Zorg en Welzijn via het Wijkleerbedrijf in Amsterdam Nieuw-West werden gekoppeld aan eenzame mensen in de buurt.

‘We zijn gaan segregeren, op status, leeftijd, achtergrond. Verzorgingshuizen werden buiten de stad geplaatst’

Ze laat me een van haar intakes zien. ‘Mevrouw X is gehandicapt (spasme) en moeilijk ter been. Ze heeft een wond op haar been die niet geneest, daardoor komt ze niet meer buiten. Mevrouw heeft altijd gewerkt, maar sinds zij definitief afgekeurd werd, is het bergafwaarts met haar gegaan. Ze heeft geen sociale contacten meer los van haar moeder en broer die zij af en toe spreekt. Haar moeder is 89 en nu ook slecht ter been. Haar moeder rijdt in een Canta en omdat de straat nu opengebroken is, kan haar moeder niet meer langskomen. Nu heeft ze ook niemand meer die boodschappen voor haar doet. Hiervoor komt wekelijks een stagiaire van het Wijkleerbedrijf.

Mevrouw geeft aan eenzaam te zijn. Ze heeft geen contacten met haar buren. Ze is de enige Nederlandse in haar straat. Nu haar moeder niet meer langskomt en zij niet meer buiten komt, heeft ze alle sociale contacten verloren. Voorheen ging ze dagelijks met haar hondje naar buiten en ontmoette zij andere hondenbezitters. Hier genoot zij van. Zodra haar wond geneest, zou ze graag met een stagiaire van het Wijkleerbedrijf willen proberen of ze samen de hond kunnen uitlaten, totdat zij dit zelf weer zelfstandig kan. Tot die tijd is ze blij met de boodschappenhulp. Haar huis is ernstig vervuild, dus de stagiaires komen nauwelijks binnen voor een praatje, maar blijven wel vaak nog aan de deur staan kletsen.’

Ik lees nog een paar van zulke intakes en word er stil van. Het zijn verdrietige opsommingen van problemen. Van de Pol vertelt: ‘Bezoek van thuiszorg en huishoudhulp zijn soms het enige dagelijkse contact dat mensen hebben.’

Na de lunch vertrekken we naar de andere vleugel: de afdeling van Daadkr8, het Mannencentrum van Sezo. Behalve onze eigen stemmen, die plotseling luider klinken dan gewenst, is het er muisstil. Onder mannen is de eenzaamheidsproblematiek nog groter dan onder vrouwen, vertelt Van de Pol. ‘Vrouwen kunnen vaak een stuk makkelijker contact maken.’

Een paar dagen later spreek ik met Eric Burgmans, scheidend directeur van Sezo. Hij is achttien jaar directeur geweest, een hele generatie welzijnswerk. ‘Eenzaamheid is absoluut een groot probleem. Hier in Nieuw-West zie je dat mensen niet meer vanzelfsprekend contacten hebben in de buurt. Terwijl iedereen het zo belangrijk vindt om herkend te worden op straat. Vaak hebben mensen maar een klein duwtje nodig. Zo organiseerden wij bijvoorbeeld galerijgesprekken. Gewoon een paar klapstoelen op de galerij en een pot koffie. Het is vaak zo makkelijk. Wij organiseren het contact niet, maar we faciliteren het. Dat soort initiatieven zijn eenvoudig en goedkoop, maar je moet er wel blijvend aandacht aan schenken. Zodat het dóór blijft gaan.’

’Wij hebben het hier over preventie van eenzaamheid’, zegt Burgmans. ‘Het geld gaat allemaal naar het curatieve deel, naar de zorg als de eenzaamheid al is ontstaan. En die zorg wordt steeds duurder. Maar als je aan de voordeur vaker licht maar consequent zou interveniëren, kun je heel veel curatieve kosten later wegnemen.’ Dat klinkt logisch. Denk bijvoorbeeld aan het onderzoek van de nos waaruit bleek dat meer ouderen naar ehbo-posten komen, terwijl die toename niet uitsluitend door vergrijzing is te verklaren. De spoedposten gaven aan dat de oorzaken liggen in het langer thuis wonen, in het gebrek aan mantelzorg. Een direct gevolg dus van de zogenaamde participatiesamenleving. Tien van de hulpposten noemden zelfs als reden voor de toename dat een deel van de ouderen als direct gevolg van eenzaamheid komt.

Eigenlijk zouden de financiering van zorg en van welzijn dus beter aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Ontschotting, zoals dat heet in het jargon. ‘Ja, dat zou veel beter werken’, zegt Burgmans. ‘Wij hebben ook wel geprobeerd om aan te haken bij de curatieve zorg. Maar zorggelden zijn stevig gegarandeerd voor een langere termijn. Welzijnssubsidies daarentegen zijn altijd onzeker en bestrijken veelal korte periodes. Om die reden willen zorgorganisaties zich dan ook meestal niet verbinden aan welzijnsorganisaties.’

Eric Burgmans denkt dat je er ‘interdepartementaal heel wat voor zou moeten regelen om zo’n ontschotting te bewerkstelligen’. Hij doelt op de overvloed van regels. ‘Alles wordt in een hokje gestopt en gereguleerd. Neem zo’n term als mantelzorger. Ik bén geen mantelzorger van mijn moeder, ik ben haar zoon! Maar overal worden hokjes omheen gezet. Alles moet volgens een vast pad, een van tevoren vastgestelde weg. Maar wat zie je? Mensen lopen binnendoor.’

Terwijl een versoepeling van al dit soort regelgeving kan bijdragen aan initiatieven van mensen uit de buurt. En dát kan zorgen voor meer sociale cohesie, die volgens hem wel degelijk van grote invloed is op gevoelens van eenzaamheid: ‘Mensen willen zich zó graag thuis voelen in de buurt. Contacten leggen in de buurt is heel belangrijk voor de bestrijding van eenzaamheid. Dat moet je niet onderschatten.’

De hoogbejaarde eenzamen van nu moet je het niet meer al te moeilijk maken, zegt hij. ‘Al die allochtone ouderen. Geef ze alsjeblieft geen Nederlandse les. Laat ze lekker bij elkaar wonen. Muziek maken, volgens de normen “ongezond” eten, wat maakt het uit? Als ze maar een beetje aanspraak hebben. Zich een beetje gelukkig voelen. Hoe ouder je wordt, hoe meer je teruggrijpt op de ervaringen uit je jeugd. Moet je je voorstellen hoe het is als die ervaringen uit je jeugd totaal niet aansluiten op de omgeving waar je in zit? Dan kun je als omgeving alleen maar proberen dat zo aangenaam mogelijk te maken.’

Ook Eric Slaets wees erop dat het ‘niet eerlijk’ is om eenzame hoogbejaarden van nu te confronteren met onze ‘illusie van autonomie’. ‘Ze komen uit een andere tijd en hebben zich hierop niet voldoende kunnen voorbereiden.’ Juist deze groep wordt hard geraakt door de huidige bezuinigingen op de thuiszorg. Ludieke, eenmalige acties of een ‘week van de eenzaamheid’ doen daar niets aan af.

Natuurlijk is biomedisch onderzoek belangrijk. En dat de wetenschap uitzoekt hoe het eenzame brein functioneert is razend interessant. Maar uiteindelijk gaat het om een belangenafweging, een keuze tussen beperkte middelen. Wat geef je als samenleving prioriteit? Biomedisch onderzoek dat wellicht ooit gaat leiden tot medicatie tegen chronische eenzaamheid? Of investeren in het geven van die kleine zetjes in een wijk als Nieuw-West? Het motto van deze tijd lijkt te zijn: alle ballen op biologie, of dat nu gaat om depressie, dementie of nu sinds kort dus zelfs eenzaamheid.

Ik correspondeer erover met Trudy Dehue, emeritus hoogleraar, filosoof en psycholoog, die in haar laatste boek Betere mensen (2014) betoogt dat wetenschappelijk onderzoek de werkelijkheid eerder vormgeeft dan dat ze haar ontdekt. Dehue schrijft me: ‘Je ziet het op alle fronten: eerst plakt men het woord “stoornis” vast aan een vorm van falen of verdriet en vervolgens redeneert men dat die stoornis “zich uit in” die vorm van falen of verdriet. Dan lijkt een medische aanpak de enig mogelijke. Vanochtend las ik bijvoorbeeld in een vooraanstaand psychiatrisch tijdschrift over igd, internet gaming disorder. Er was experimenteel onderzoek gedaan met 119 adolescenten met deze stoornis. Een derde deel was behandeld met het antidepressivum bupropion en een derde deel met het antidepressivum citalopram, terwijl de rest als controlegroep functioneerde. Bupropion helpt het best tegen igd, was de conclusie. Dikke kans dus dat onderzoekers straks gaan betogen dat igd ontstaat “door een ontbrekend stofje in het brein”, dat de stoornis dus biologisch verankerd is en ten onrechte wordt gestigmatiseerd. Ik zie ook de artikelen al weer voor me die stellen dat de ziekte zich bij meisjes en vrouwen “uit in andere symptomen” zodat zij ten onrechte “onder de radar blijven”. Die meisjes gamen dus misschien niet, maar ze appen wellicht te veel, waar bupropion ook al zo goed tegen is. De redenering is zo lek als een mandje. Het is me een raadsel waarom veel wetenschappers en websites van serieuze instanties er nog altijd mee komen.’

Wat zal die eenzame, gehandicapte mevrouw met haar hondje ervan vinden dat het dnr-gebied is gelokaliseerd? Dat uit onderzoek is gebleken dat ze een hogere kans heeft op een hartaanval? Dat ze wellicht op zeker moment een behandeling kan krijgen tegen eenzaamheid? Waarom heeft niemand goed onderzocht hoe zij zo prettig mogelijk kan leven? Met zo min mogelijk pijn, van buiten en van binnen. Waarom heeft niemand gekeken hoe haar omgeving daarop het beste kan worden ingericht?

Het is belangrijk dat we ons wat vaker in dit soort vragen gaan verdiepen. Omdat we weten dat zelfredzaamheid grenzen kent en we daar allemaal, vroeger of later, tegenop zullen lopen. Omdat we weten dat ouderdom nu eenmaal gepaard gaat met gebreken en verlies die ons eenzaam kunnen maken. Omdat we weten dat eenzaamheid bij het leven hoort.