Zijn alle meningen evenveel waard of tellen sommige meningen zwaarder dan andere? In het maatschappelijk debat dat op dit moment woedt, is dit een actuele vraag.
Om op zoek te gaan naar een antwoord op deze vraag, is het allereerst van belang wat we precies verstaan onder de “waarde” van een mening. Ik zou hierin onderscheid willen maken tussen twee vormen van waarde. De eerste valt aan te duiden als “feitelijke waarde”, terwijl we de tweede “maatschappelijke waarde” kunnen noemen. Idealiter zijn deze twee categorieën aan elkaar gelijk. Een eenvoudig voorbeeld: wanneer een vliegtuig halverwege zijn reis op een paar kilometer hoogte voortraast, is de kans dat iemand van mening is, dat het een goed idee zou zijn de deur open te gooien om even een frisse neus te halen, vrij klein. De feitelijke waarde van deze mening is laag, omdat de feiten de mening tegenspreken: door de ijle atmosfeer op grote hoogte zou alle lucht uit het vliegtuig worden gezogen, en de passagiers en stewardessen zouden hoogstwaarschijnlijk meteen worden meegesleurd naar buiten. De maatschappelijke waarde van deze mening is ook laag, want degene met deze mening zou noch een meerderheid van stemmen achter zich krijgen, noch de morele steun van een ter zake deskundige.
Dit voorbeeld geeft meteen weer wat de schakel vormt tussen de feitelijke en de maatschappelijke waarde van een mening: gezond verstand, gebaseerd op kennis van de feiten. Dat maakt ook meteen duidelijk, wanneer het moeilijker wordt om een mening op waarde te schatten: wanneer de feitenkennis ontbreekt. We leven vandaag de dag in een democratie, wat erop neerkomt dat we met zijn allen de leiding toevertrouwen aan diegenen, die wij het grootste inzicht toedichten in wat het land nodig heeft. Met andere woorden: kennis van de feiten die in het land spelen en het gezonde verstand op deze feiten een zinnig beleid te baseren.
Om gezond verstand in anderen te kennen, moet men er zelf over beschikken. Op die manier kan men merken of de redenaties van iemand (bijvoorbeeld een volksvertegenwoordiger) hout snijden, of de goede man of vrouw zichzelf niet tegenspreekt, niet van de hak op de tak springt en de zaken niet omdraait (alle haaien zijn vissen maar niet alle vissen zijn haaien). Hoe meer feitenkennis men hierbij zelf heeft, des te gemakkelijker wordt het om door eventuele broodjes aap heen te prikken, maar puur door het kritisch volgen van het betoog zelf komt men vaak al een heel eind.
Democratie functioneert, met andere woorden, dankzij het gezond verstand, dankzij een meerderheid van kiezers die het gezond verstand blijven gebruiken. Dit garandeert dat maatschappelijke waarde wordt toegekend aan die meningen, die feitelijke waarde vertegenwoordigen. Daarom is het ook zo belangrijk dat een mens binnen zichzelf die impulsen her- en onderkent, die het gezond verstand dreigen te overschreeuwen. Angst, verliefdheid (in de breedste zin van het woord), het zijn twee tegenpolen die dit overschreeuwen van het gezond verstand gemeen hebben. En de geschiedenis kent duidelijke voorbeelden van waar dit toe kan leiden. In de Weimarrepubliek, om maar meteen een extreem voorbeeld te nemen, heerste in de jaren ’30 de wereldwijde crisis, nog versterkt door het economische juk dat aan het overwonnen Duitsland aan het eind van de Eerste Wereldoorlog te Versailles was opgelegd. Velen voelden zich vernederd, hadden het gevoel dat Duitsland werd overheerst door krachten van buiten en waren bang dat hun eigen levens en die van hun nageslacht nooit meer op de rails zouden komen. Men verviel in apathie (de lage verkiezingsopkomst in november 1932), en/of viel als een blok voor de charismatische volksmenner die opstond, vijanden aanwees en gouden bergen beloofde. Hij appelleerde aan angst en narcisme, angst voor een vijand die het eigen volk bedreigde, terwijl men zich niet meer af hoefde te vragen of de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog wellicht niet voor een deel waren voortgebracht door de belachelijke eerzucht en hoogmoed die kort tevoren de sfeer in het Duitse Rijk hadden bepaald. Welnu, de gevolgen van dit alles zijn genoegzaam bekend en hebben de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog met verve overtroffen. De Weimarrepubliek was weliswaar een democratie, maar geen functionerende democratie, omdat het gezond verstand er het onderspit delfde.
Ik wil hieraan toevoegen dat dit een uiterste consequentie is van het niet gebruiken van het gezond verstand. Vaak spelen wel zaken een rol die tegen dit gezonde verstand ingaan, maar ontstaat er geen hysterie op zulke grote schaal dat het gezond verstand helemaal uit het zicht verdwijnt. Voorwaarde is wel dat wij, als burgers in een democratie, te allen tijde het gezond verstand blijven gebruiken. Zo kunnen we ons bijvoorbeeld bij iedere politieke uitspraak afvragen, of deze voortkomt uit (en appelleert aan) het gezond verstand, of juist door middel van angsten, verlangens, zaken die we wel samenbrengen onder de noemer “onderbuikgevoelens”, van dit gezonde verstand afleiden.
Ik gaf al aan dat feitenkennis soms erg tijdsbesparend kan werken bij het beoordelen van zulke kwesties. Een voorbeeld wordt gevormd door de uitspraken van een politicus wiens naam ik ongaarne noem, aangezien dat de laatste tijd al veel te vaak gebeurt. Maar gezien de aandacht die zijn uitspraken in brede kring krijgen, zie ik mij genoodzaakt het een en ander te ontzenuwen.
Deze man waarschuwt ons voor een “tsunami van moslims” die onze cultuur zou bedreigen, en noemt iemand die pleit voor de term “christelijk-joods-islamitische cultuur”, “knettergek”. Hij beroept zich hierbij op de geschiedenis van de Islam, die volgens zijn betoog vanaf het allereerste begin te vuur en te zwaard is verspreid met een nietsontziende bloeddorstigheid. Hierbij lijkt hij uiteraard te impliceren dat het Christendom, dat toch een in Nederland in verschillende gedaanten voorkomend wezenlijk onderdeel is van cultuur en traditie, een veel beschaafdere en tolerantere traditie kent.
Nu is het inderdaad zo, dat de eerste eeuwen van de Islam gekenmerkt worden door eerzuchtige heersers die elkaars macht betwistten en met een tomeloze passie de hen omringende landen veroverden. Dit in tegenstelling tot het vroege Christendom, dat zijn bestaan sleet als ondergrondse beweging, vervolgd door de machthebbers. Vergelijken we de maatschappelijke positie van Mohammed en Jezus aan het eind van hun leven, dan zien we Mohammed als inspirerend geestelijk èn wereldlijk leidsman die in hoog aanzien stond, terwijl Jezus als misdadiger (oproerkraaier) ter dood werd gebracht. Het Christendom is uiteindelijk door de Romeinse keizer Constantijn uit politiek opportunisme tot staatsreligie verheven, nadat een ieder die door persoonlijk contact met Jezus geïnspireerd had kunnen zijn allang op al dan niet natuurlijke wijze was overleden. Mohammeds leiderschap daarentegen was een uitgemaakte zaak, zijn wereldlijke heerschappij ging bij zijn dood over op zijn schoonvader, dus iemand uit zijn naaste omgeving, en zo verder. Men kan zich, kortom, voorstellen dat de gedrevenheid van de vroege moslims een stuk ongeschondener overging op hun wereldlijke leiders dan die van de vroege christenen. En een gedreven leider, zo valt te verwachten, is op alle terreinen gedreven, dus behalve een culturele en spirituele opleving waren er opeens ook veel meer veroveringen aan de orde.
Als we dan echter iets verder kijken, dan zien we dat het de Islamitische wereld is geweest waar de kunsten en wetenschappen bloeiden in tijden dat Europa, met name West-Europa, was ondergedompeld in de Donkere Middeleeuwen. De erfenis van de Oude Grieken was bij ons vergeten, totdat de Renaissance aanbrak en verloren gewaande kennis en kunst hun weg naar onze streken vonden. Ironisch genoeg zijn dit processen geweest die juist vanuit de Rooms-Christelijke traditie met heel veel geweld gepaard gingen. De verovering van de zuidelijke helft van Spanje maakte een eind aan een Islamitische beschaving die veel vreedzamer en cultureel veel hoogstaander was dan het Spanje dat de bakermat vormde voor de Inquisitie en iemand als Alva naar de Nederlanden stuurde om “orde op zaken te stellen”. De bloei van Venetië hing samen met de plundering van Byzantium, centrum van het Orthodoxe Christendom, dat cultureel gezien in open verbinding had gestaan met de Islamitische centra erachter. En dat we na de Middeleeuwen in West-Europa wis- en natuurkundigen hebben gehad die hebben voortgeborduurd op de Oude Grieken, hebben we voor een belangrijk deel aan de kaliefen van Bagdad te danken. Wie dit alles bij gebrek aan historische kennis overigens niet zonder meer van mij wil aannemen – ik roep immers niet voor niets op tot het gebruik van het gezond verstand – nodig ik van harte uit om te proberen staartdelingen te maken met Romeinse cijfers.
Een ander onderwerp waar de laatste tijd veel om te doen is, is homoseksualiteit en de manier waarop een maatschappij hiermee omgaat. Hierbij wordt Nederland voorgesteld als een lichtend voorbeeld van tolerantie, terwijl moslims de wreedste homo-onderdrukkers zouden zijn die er maar bestaan. Nu laat de Egyptische wetgeving op dit gebied inderdaad weinig aan de verbeelding over, maar is dit een puur Islamitische benadering? In dit verband is het erg verhelderend om de reisverhalen te lezen van de Ierse Dervla Murphy, die in 1963 in haar eentje per fiets van Duinkerken naar Delhi reisde en 10 jaar later met haar 6-jarige dochtertje 3 maanden door Baltistan trok, dat deel van Pakistan dat, hoog in de Himalaya, grenst aan Tibet en waar bijvoorbeeld de Indus ontspringt. Afghanistan en Pakistan werden haar favoriete landen. Beide hebben een eeuwenoude traditie van oude stammenculturen, maar ook een eeuwenoude traditie van de Islam. En het viel Murphy op, dat in die streken in de jaren ’60 van de twintigste eeuw homoseksualiteit veel normaler was dan in West-Europa. Mannen gingen samen over straat, waarbij het voor iedereen meteen duidelijk was wat hen aan elkaar bond, en men vond dat de normaalste zaak van de wereld en verder de privé-aangelegenheid van die mannen, wat het in wezen ook is.
Neem dan de recente ontwikkelingen in Nederland: de potenrammers van Marokkaanse origine zijn volop in het nieuws, maar hoe zit het met de opstelling van hen die al hun wortels in Nederland hebben liggen? In dezelfde provincie waar een zekere politicus, wiens uitspraken ik reeds heb aangehaald, vandaan komt, ligt natuurgebied de Brunssummerheide. Hier zijn, door een grote groep plaatselijke jongeren, stelselmatig twee jaar lang homo’s gemolesteerd. In Vrij Nederland van 22 september staat juist een artikel van Binnert de Beaufort over deze en andere, soortgelijke zaken, daarom wil ik er hier niet verder over uitwijden. Wel kan ik stellen dat het me niet bijzonder verbaast. Ik kom nogal eens terecht in gezelschappen waarin ik me totaal niet prettig zou voelen, ware ik homo geweest. Dat deze antipathie in bijvoorbeeld Rusland sterker is dan in Nederland, is voor Nederland een mager compliment.
Laat ik dan terugkeren naar de vraag waarmee ik begonnen ben: zijn alle meningen evenveel waard? Eigenlijk dringt het antwoord zich al op in het voorbeeld met het vliegtuig: nee, natuurlijk zijn ze dat niet. Maar interessanter is daarmee meteen de kwestie, hoe ons die meningen eigen te maken, die werkelijk waarde hebben. Meningen die zowel feitelijke als maatschappelijke waarde hebben. Die twee samen, gekoppeld aan een menselijk geweten (of noem het een humanistische instelling, zo u wilt), vertegenwoordigen morele waarde. Ik haalde al aan waar het overschreeuwen van het gezond verstand toe kan leiden. Wat wil daarentegen het gezond verstand? Als ik afga op het mijne, zeg ik daarop: een vreedzaam bestaan, waarin geen angst heerst voor de buren, omdat we in beginsel dezelfde kansen tot ontplooiing krijgen en we er zelf verantwoordelijk voor zijn, die kansen te benutten. Een bestaan waarin iedereen erkent dat er verschillen bestaan tussen mensen, tussen hun aangeboren talenten, tussen hun levensvisies, maar waarin niemand van minder waarde wordt bevonden omdat hij of zij met minder talent is geboren, of omdat hij of zij een andere levensvisie heeft. Een bestaan waarin we durven te erkennen dat we nooit de hele Waarheid zullen kennen en begrijpen, en dat mensen die iets anders hebben begrepen dan wijzelf dus een aanvulling op onze wereld kunnen zijn in plaats van een bedreiging. En een wereld waarin onze kinderen toegang hebben tot onderwijs, morele steun kunnen krijgen, fouten kunnen maken en ook gecorrigeerd kunnen worden, leren van hun fouten en van hun ouders, en uiteindelijk een stap verder zetten dan wij, en kinderen krijgen die nog weer een stap verder zetten.
En hoe, anders dan met gezond verstand, kunnen we aan een dergelijke wereld blijven bouwen? Laten we onszelf en elkaar er dan ook aan blijven herinneren het gezond verstand te blijven gebruiken. Op te bouwen wat van waarde is en ons niet af te laten leiden door waar we bang voor zijn. De geschiedenis leert dat het gezond verstand overal ter wereld bloei en verval heeft gekend. Laten we er dan voor zorgen dat we het onze blijven gebruiken zonder ons af te vragen of de buren het wel hebben. Op die manier blijven vanzelf die meningen over, die van waarde zijn.