Eerder deze maand protesteerden de zeven belangrijkste kranten van Slowakije met een volledig blanke voorpagina tegen de nieuwe Perswet van de regering van premier Fico. Die wet lijkt een reliek uit dictatoriale tijden. Het Slowaakse ministerie van Cultuur krijgt zeggenschap over de behandeling, in de pers, van een lijst ‘gevoelige onderwerpen’ en kan direct sancties opleggen. De wet voorziet verder in een ‘recht op automatische repliek’: iedereen die meent door een artikel te zijn geschaad of beledigd, heeft er voortaan recht op dat in de krant in kwestie zijn weerwoord integraal wordt afgedrukt, op dezelfde plek als het oorspronkelijke artikel. Let wel: daarbij is niet van belang of dat wat het krantenartikel beweerde al of niet juist was – elke reactie móet worden gepubliceerd. De draconische maatregelen zijn een erfenis van de regering-Meciar. Meciar, die dezer dagen opnieuw presidentskandidaat is, is een botterik van de oude stempel, die het in zijn regeringsperiode vaak aan de stok had met de pers. Hij kondigde tijdens zijn regering al aan dat harde maatregelen zouden moeten volgen.

Volgens Meciar is het aan de staat om te garanderen dat de pers de waarheid vertelt. In principe dient de pers er zelf, uit eigen vrije wil, op toe te zien dat de burgers worden beschermd tegen manipulatie van informatie, maar beter is het als de wet daarbij te hulp komt – en er sancties kunnen worden opgelegd.

Premier Fico kreeg die wet dus door het parlement. De OVSE noemt het ‘een serieuze beperking van redactionele vrijheid’. Matúš Kostolný, hoofdredacteur van SME, schreef in zijn protestnummer: ‘Kranten vol antwoorden, vol met willekeurige versies van de feiten – zulke kranten zijn onleesbaar. Hun inhoud wordt niet meer bepaald door de redacteuren. Het worden niet meer dan foldertjes, vol brieven van mensen die zich benadeeld voelen.’

Dat is Slowakije. U zult misschien zeggen dat dat een achterlijk, semi-autocratisch landje is dat nog een boel te leren heeft. U zult ook zeggen dat het hier in Nederland gelukkig allemaal anders gaat. Dat is ook zo.

Toch is het niet onverstandig om eens scherp in de gaten te houden hoe zich deze week het proces van de Staat der Nederlanden tegen het kleine weekblad Opinio voltrekt. Dat tijdschrift publiceerde ‘De geheime rede van Balkenende’, waarin de premier in klein comité zijn zorgen uitsprak over het gebrek aan christelijk zelfvertrouwen vis à vis de islam. Over smaak valt te twisten, maar dat dit een vindingrijke en vileine pastiche was, dat was de lezer onmiddellijk duidelijk. Dat vond ook de rechter, in het kortgeding dat Balkenende liet aanspannen: ‘… overduidelijk een verzinsel dat op karikaturale wijze (het gebrek aan) polemiek omtrent het christendom en de islam aan de orde stelt en uitlokt’.

De Staat der Nederlanden daagt Opinio nu in een (kostbare) bodemprocedure. In de dagvaarding komen enkele Slowaakse redenaties ter tafel die een beeld geven van de geestelijke weerbaarheid van de minister-president. Het artikel wordt ten eerste gelijkgesteld met een ‘product’, waarop Europese maatstaven inzake ‘misleiding in de reclame’ van toepassing zouden zijn. De ‘fabrikant’ Opinio publiceerde het artikel om ‘reclame’ te maken voor zichzelf en omdat het artikel niet echt is, wordt ‘de consument’ misleid – en Balkenende geschaad.

Het is een even curieuze als kleingeestige redenering. Erkenning, door de rechter, zou betekenen dat elke schrijver voortaan op zijn roman moet vermelden of het verhaal een happy end of juist een open einde heeft – want ‘de consument’ zou door de cover wel eens ‘misleid’ kunnen worden. Opinio is een tijdschrift dat gewijd is aan essayistiek – de naam zegt ’t al. Daar dient de vrijheid van de geest te prevaleren boven de mentaliteit van de drogisterij. Zeker, de staat dient erop toe te zien dat er niet zomaar polonium in pindakaas wordt verwerkt, en wie belasterd wordt, mag reageren. Maar het is niet aan de staat om ‘de waarheid’ in de journalistiek te gaan garanderen.

Maar er is nog meer. De landsadvocaat voert verder aan dat ‘sommige buitenlandse overheden en groeperingen’ de uitspraken van de Nederlandse premier ‘met argusogen’ volgen. Dat is linke soep, kennelijk, want: ‘De Staat beschikt over signalen dat in het buitenland de rede voor echt is gehouden.’

Hier wordt de schrijver in feite ernstig gewaarschuwd: wie in Nederland satire wil beoefenen, moet zich vooraf afvragen of dat in het buitenland wel begrepen zal worden. Zullen er misschien stenen gegooid worden naar de ambassade te Damascus?

Hier is angst de raadgever, en een slechte. Als een artikel in een Nederlandse krant leidt tot rellen bij de ambassade in Damascus, dan moet de regering dat gebouw en het personeel daar extra beveiligen – en niet proberen de krant te intimideren met vage uitspraken over ‘signalen’. Terrorisme bestaat, dat is duidelijk, maar dat de premier bij tijd en wijle een kleingeestige angsthaas is, ook. Zijn laffe desavouering van het Nederlandse homohuwelijk tegenover een gezelschap islamitische studenten in Indonesië ligt nog vers in het geheugen.

En dus staat Opinio voor de rechter. ‘Ik begrijp heel goed dat de media en de uitgevers een beetje nerveus worden. De tijd is voorbij dat zij maar kunnen schrijven wat zij willen, zonder enige verantwoording.’

Wie heeft dat gezegd, denkt u? Premier Balkenende, of premier Fico van Slowakije?

Premier Fico, zegt u? Weet u dat zeker?