
Het legio fantasiedieren dat in de jongste film van regisseur James Cameron de revue passeert getuigt van de oneindige creativiteit van de digitale animatoren. Als sequel van de succesvolste film ooit bouwt Avatar: The Way of Water verder op de visuele overdaad waarmee de wereld van Pandora werd gepresenteerd. De genenpoel van ons bekende aardse soorten is flink opgeschud en creëert de meest ondenkbare en betoverende kruisingen. In de ene scène zweven hybriden van ribkwallen en het gesteelde vruchtpluis van een paardenbloem pulserend door het regenwoud, en in andere baant een mix tussen een vliegend hert en een platworm zich een weg door de oceaan. Aan het zeeoppervlak dient een kruising van een barracuda en een vliegende vis als rijdier.
Cameron heeft zich laten inspireren door bestaande ecosystemen, films, mythologieën, volken en talen. In de eerste Avatar-film reizen aardse ruimtekolonisten naar Pandora – de maan van een verre exoplaneet – waar ze op een enorme hoeveelheid waardevol metaal stuiten. In de rest van de film, en zo ook in de tweede, ontvouwt zich het conflict tussen de op extractie gerichte mensen en de Na’vi – de humanoïde Pandora-bewoners voor wie het metaal de basis vormt van een biologisch neuraal netwerk waardoor ze in verbinding staan met andere soorten, hun voorouders en de maan waarop ze wonen.
‘Avatar verwees heel nadrukkelijk naar de koloniale periode in Amerika, met al zijn conflicten en bloedvergieten tussen de militaire agressors uit Europa en de inheemse volkeren’, vertelde Cameron een aantal jaar terug in een juridische verklaring waarmee hij zich verdedigde tegen plagiaat. ‘Europa staat gelijk aan de Aarde. De inheemse Amerikanen zijn de Na'vi. Het is niet bedoeld om subtiel te zijn.’
Er is niet veel fantasie voor nodig om te zien dat Avatar ook een hedendaags verhaal is over post- en neokoloniale machten die de manier van leven van inheemse volkeren bedreigen. De Na’vi spreken een potpourri van Polynesische, Maori, Afrikaanse en inheemse Amerikaanse talen. Het kolonialisme uit beide Avatar-films doet denken aan de vaak illegale mijnbouw in de Congolese regenwouden of de Amazone.
Met de niet te negeren link naar dit moderne spanningsveld lijkt Cameron een vaak genoemde tegenstelling in de internationale discussie rond biodiversiteitsverlies en natuurbehoud te bevestigen: die van inheemse volken als hoeders van de natuur tegenover de verwoestende neoliberale kapitalisten uit het Westen. Een dichotomie waarin de inheemse volken dankzij hun wederkerige relatie met hun leefomgeving in balans met de natuur leven en westerse samenlevingen de aarde uitputten en zo een klimaat- en biodiversiteitcrisis veroorzaken. De bon sauvage – naar Jean-Jacques Rousseau’s edele wilde – versus de door hebzucht gecorrumpeerde westerling.
‘Dat idee is veel te simplistisch. Het is een illusie om te denken dat inheemse mensen als een soort edele wilde geleefd hebben en blijven voortbestaan.’ In de weelderige binnentuin op de campus van de Wageningse universiteit vertelt Bas Verschuuren over deze tegenstelling en de relatie tussen inheemse volken en hun omgeving. Hij is cultureel antropoloog aan Wageningen University and Research. Al twintig jaar onderzoekt hij inheemse volken en de rol van ontologie en wetenschap in inheems natuurbehoud. Verschuuren bemerkt een momentum in de erkenning van inheemse volken en ziet dat de wetenschappelijke gemeenschap steeds meer cijfers produceert om de verbinding tussen inheemse volken en hun omgeving uit te drukken. Een Australisch rapport concludeerde in 2021 bijvoorbeeld dat vijf procent van de wereldbevolking inheems is, maar dat die inheemse volken wel tachtig procent van de biodiversiteit beheren. Een statistiek die prominent aanwezig is in de discussie en ook op de internationale biodiversiteitstop in Montreal voor concrete steun zorgt. In de aanloop hiernaar besloot de Canadese premier Justin Trudeau zo’n 550 miljoen euro vrij te maken voor inheemse natuurbehoudinitiatieven. Het slotakkoord van de conferentie erkende expliciet de rol van inheemse volken wat betreft het behoud van biodiversiteit.
De ontwikkelingen in de erkenning staan in schril contrast met het westerse beeld van een inheemse – als ongeciviliseerde primitieveling of edele wilde – dat tot een aantal decennia geleden nog prominent was. Het hedendaagse inzicht dat inheemse volken kunnen bijdragen aan natuurbehoud is een novum in een samenleving die de juiste omgang zoekt met een koloniaal verleden van onderdrukking, uitdrijving en uitroeiing van inheemse mensen. Tegelijkertijd dringt de vraag zich op wat de precieze natuurrelatie van inheemse volken is en hoe deze verschilt van niet-inheemse. Kan er terecht worden geconcludeerd dat inheems beheer per definitie tot een hogere biodiversiteit leidt of is er sprake van een romantiserende generalisatie van inheemsheid?
Het klopt inderdaad dat inheemse volken een duurzamere omgang met hun omgeving hebben ontwikkeld, zegt Verschuuren: ‘Hun identiteit is bepaald door de manier waarop ze samenleven met hun omgeving. Ze zijn gevormd door een vrij lokaal systeem, zij het wel met regionale verbindingen, en ze zijn dus experts in leven in balans met hun eigen omgeving.’ In zijn uitleg over inheemse identiteitsvorming erkent Verschuuren al snel dat het eigenlijk het beste is om een inheems persoon zelf hierover te vragen. Hij verwijst hiervoor naar Emma Lee. Zij onderzoekt inheems beheer en beleid aan Federation University Australia en is een trawulwulwuy vrouw uit tebrakunna country, oftewel Noordoost-Tasmanië. Lee draagt zowel haar eigen naam als de naam van haar land en geeft haar land auteurschap in haar boeken en wetenschappelijke publicaties: ‘Het zijn van een Aboriginal betekent dat je bij je land hoort, je bent niet gescheiden. De wallaby en de wombat, de bomen en vissen, allemaal delen ze dezelfde adem. Jezelf apart van je land zien is een heel westers concept. Ik ben niets zonder tebrakunna country. Het land maakt me wie ik ben. Bij je land horen zorgt voor een gevoel voor nederigheid en bescheidenheid over onze rol als mensen.’
Lee identificeert zich als trawulwulwuy vrouw, als deel van tebrakunna country. Maar ook als Tasmaanse Aboriginal en inheemse. Over wie zich die inheemse identiteit toe kan eigenen, bestaan verschillende uitgangspunten. Verschuuren: ‘Er zijn een aantal gezaghebbende teksten en internationale instanties die daar iets over hebben gezegd en je hebt cultureel-antropologen, zoals ik, die al heel lang aan die definitie werken en daar iets over schrijven.’
Over het algemeen wordt een groep als inheems beschouwd wanneer deze een minderheid vormt en de mensen in die groep dezelfde cultuur, taal, religie en etniciteit delen. En ja, volgens die definitie zouden Friezen in theorie ook voor inheems kunnen doorgaan. ‘De vraag is of de Friezen het zelf leuk zouden vinden als ze dat stempel zouden krijgen. Daarom zegt de Verklaring over de Rechten van Inheemse Volkeren dat mensen inheems zijn als ze zichzelf zo identificeren.’ Waar sommige volken, waaronder veel Afrikaanse volken, de inheemse identiteit links laten liggen, maken andere volken zich de inheemse identiteit eigen in een proces van zelfdefiniëring en positionering ten opzichte van de dominante niet-inheemse cultuur. Inheemsheid kan ook als communicatiemiddel richting mensenrechtenorganisaties of politici dienen. Rwandese Pygmeeën gebruikten bijvoorbeeld hun inheemse identiteit om erkenning te krijgen voor de genocide op hun volk en betere bescherming voor hun volk en hun cultuur.
Dat inheemse samenlevingen zijn gevormd door hun omgeving betekent niet dat ze zich enkel nederig hebben aangepast aan de dominante nukken van de natuur. Integendeel, meent Verschuuren, vooral het vermogen om de juiste aanpassingen te doen onderscheidt inheemse volken. ‘Ze weten hoe je het best met de natuur moet meebewegen en waar de grenzen liggen van het aanpassen.’ Als voorbeeld van die inventiviteit noemt hij de Ifugao, een volk in het noorden van de Filipijnen. ‘De rijstterrassen van de Ifugao getuigen van enorm veel aanpassingsvermogen. Vandaag de dag worden de bergen met deze terrassen erkend als werelderfgoed. Daarop zit een compleet voedingssysteem dat eeuwenlang onveranderd en duurzaam gefungeerd heeft, gebaseerd op inheemse kennis en inheems bestuur.’ De terrassen van de Ifugao volgen heel precies de contouren van de steile bergen en zijn verbonden door een ingenieus irrigatiesysteem dat water uit het bos op de bergtoppen naar de terrassen vervoert. De cyclische en gezoneerde landbouw in de terrassen houdt daarbij de plantendiversiteit, pestresistentie en bodemstructuur intact, waar andere bergteelt vaak lijdt onder bodemerosie en hydrologieverstoringen.
De rijstterrassen zijn een voorbeeld van eeuwenlange trial-and-error. De perfectionering van een culturele overdracht, zoals Verschuuren het graag noemt. ‘Natuurlijk is het bij inheemse mensen in het verleden ook mis gegaan. Het zijn in die zin niet altijd de evenwichtige romantische mensen, het blijven mensen die inventief en creatief zijn. Er wordt van de historische Maya’s wel eens gezegd dat ze te veel ontbost hadden, waardoor hun hele voedselsysteem is opgedroogd en de samenleving is ingestort. Het kan zijn dat inheemse mensen op verschillende plekken dingen hebben bedacht die toch niet zo slim bleken te zijn.’ De onsuccesvolle ideeën en aanpassingen zijn uit de culturele overdracht verdwenen of als waarschuwing doorgegeven aan de volgende generatie. ‘Als je dan kijkt naar hoe veel van die groepen er zijn, zie je dat er bijzonder veel pilots zijn over hoe je in balans leeft en de grenzen van de natuur duurzaam oprekt.’
Ondertussen is Madelon Lohbeck gearriveerd in de Wageningse binnentuin. Als bosecoloog bij Wageningen University and Research onderzoekt ze de effectiviteit van verschillende soorten bosbeheer, waaronder inheems beheer. In het Amazonewoud, een gebied dat vaak als onaangeroerd wordt bestempeld, een perfect voorbeeld van het duurzaam oprekken van de grenzen van de natuur middels inheems beheer. ‘Er zijn studies die laten zien dat de volledige soortencompositie in de Amazone door eeuwen aan menselijk gebruik is veranderd. Inheemse volken hebben eeuwenlang soorten gepromoot die zij nuttig vinden. Het is een megadivers systeem en dat willen we nu graag behouden.’
Veel van de ecosystemen die vanwege hun hoge biodiversiteit en ecologische integriteit te boek staan als ongerepte natuur zijn juist getekend door inheemse cultivatie en beheer. ‘Maar is de oplossing dan om mensen nu uit het systeem te halen?’ vraagt Lohbeck retorisch. Toch is dit tot voor kort de gebruikelijke westerse neiging, die stoelt op een cultuur-natuurdichotomie en in de koloniale tijd tot een gruwelijke uitdrijving van inheemse volken heeft geleid.

‘De Tasmaanse Aboriginals zijn al veertigduizend jaar op dit eiland. Nadat het water tienduizend jaar geleden begon te stijgen, hebben we hier geheel afgesloten van de rest van de wereld geleefd’, vertelt Lee. ‘Maar als je nu aan Tasmanië denkt, denk je waarschijnlijk aan bomen, bomen en nog meer bomen. Dat is het resultaat van een geschiedenis van genocide. Drie maanden nadat de Engelse vreemdelingen in 1803 onze kust bereikten, begon het bloedbad.’ Lee pauzeert even, zichtbaar geëmotioneerd. Ze slikt en gaat vastberaden verder: ‘Tot we in 1876 uitgestorven waren verklaard. Maar een paar van ons hadden het overleefd. Vanaf dat punt werd ons land als een ongerept en onaangeroerd natuurgebied beschouwd, vernoemd naar een Nederlandse ontdekkingsreiziger.’
Het idee van pure wildernis is volgens Lee een koloniaal concept dat het verhaal van de trawulwulwuy en andere Tasmaanse Aboriginals heeft overschreven. Australië en Tasmanië werden een terra nullius genoemd – een niemandsland – en de oorspronkelijke bewoners werden derhalve genullificeerd. ‘Het negeren van veertigduizend jaar aan erfenis van Aboriginals staat gelijk aan het ontkennen van ons als mensen, mensen met een claim, een connectie en een zorg voor dit land. Constant is mijn identiteit gebonden aan de ontworsteling van dit koloniale narratief. We zijn tienduizend jaar lang alleen op dit kleine eilandje geweest. Ik kan je garanderen: We hebben het allemaal aangeraakt, niet is ongerept.’ Lee barst opeens in lachen uit, leunt achterover en klapt van plezier een paar keer in haar handen. ‘We hebben het allemaal aangeraakt!’
De genocide van de Tasmaanse Aboriginals staat niet op zichzelf. Onder imperiale systemen, waaronder het kolonialisme, breken inheemse culturen makkelijk af. Verschuuren noemt het stalinistische regime dat vanaf de jaren twintig de sjamanistische praktijken en boeddhistische tempels van de nomadische Mongoolse bevolking afbrak. Ook het imperialisme van de communistische Culturele Revolutie in China was funest voor veel inheemse volken. De Vier Ouden – oude ideeën, oude gebruiken, oude cultuur en oude gewoonten – moesten volgens Mao Zedong worden vernietigd. Hiermee verdwenen naast religieuze gebouwen en artefacten ook de bijbehorende cultuur. Heden ten dage is het volgens Verschuuren vooral het kapitalistische marktdenken dat veel inheemse culturen onder druk zet.
Hij wil maar zeggen: de huidige opkomende waardering en het momentum in de erkenning van inheemse volken zijn niet iets vanzelfsprekends, eerder een nieuw hoofdstuk in een boek met veel zwarte bladzijden. Het wijdverspreide onrecht van het koloniale systeem is voor Verschuuren lastig te vatten. ‘Hoe kon het dat Theodore Roosevelt beweerde dat het noodzakelijk was dat zwarte, gele en rode mensen uit hun gebieden moesten worden verwijderd om ruimte te maken voor de ontwikkeling van soevereine naties? En hoe kon het dat iedereen toen dacht: “Inderdaad, die mensen zitten in de weg. Wij kunnen maar beter de touwtjes in handen nemen zodat die ontwikkelingen goed verlopen”?’
Onbegrip, zo denkt Verschuuren, stond centraal in het uitmoorden van inheemsen. Inheemsen waren niet christelijk en hadden dus de verkeerde religie. Inheemsen konden niet wetenschappelijk nadenken. Inheemse voorouderverering en natuurverering waren in de ogen van de kolonisten onderontwikkelde praktijken die geen plaats in de samenleving hadden. De wetenschappelijke revolutie had natuur en cultuur in de zeventiende eeuw uit elkaar getrokken. In deze dichotomie had de moderne mens zich aan de natuur ontworsteld en moest culturele verfijning nastreven. Natuurverschijnselen en niet-menselijke wezens waren een extern studieobject. Dat de inheemse mens zich vereenzelvigde met zijn omgeving en voorouders maakte hem in het westerse wereldbeeld onwenselijk in de moderne natiestaat.
‘Ik geloof niet in natuur’, verklaart Lee stellig. ‘Natuur is een westers construct waarin cultuur en natuur volledig gescheiden zijn. Dit concept komt voort uit een joods-christelijke traditie van de heerschappij van de mens over dieren. Het is compleet woesh.’ Ze maakt een omdraaigebaar met haar handen, om maar aan te geven hoezeer deze dichotomie en westerse hybris de wereld op z’n kop is.
Dit verschil in ontologie tussen inheemse volken en het Westen zorgt ervoor dat de waarde van een leefomgeving niet altijd samenvalt met een meetbare prijs van natuurlijke hulpbronnen of ecosysteemdiensten, ziet Verschuuren. Bijvoorbeeld bij de Dagara, een volk in het noorden van Ghana: ‘Voor de Dagara is het waarheid dat een bepaald bos bezield is met de geesten van de voorouders. Er gelden regels voor dat heilige bos. Wat je er wel en niet mag doen, wanneer je er wel en niet mag oogsten. De overtuiging dat dit niet alleen een bos is maar ook een voortbestaan van de geesten van hun voorouders, is geen bijgeloof. Het is hun wereldbeeld, het is hoe zij zich verhouden tot het bos en tot hun voorouders.’
De betekenis van Tree of Life in de eerste Avatar film toont veel gelijkenissen met de waarden van dit Noord-Ghanese bos voor de Dagara. Middels deze boom stonden de Na’vi in contact met hun voorouders en hun leefomgeving, net zoals de Dagara via de bomen de spirituele aanwezigheid van hun voorouders ervaren. Alleen: het biologische neurale netwerk van de Na’vi was zelfs voor de wetenschappers onder de menselijke kolonisators meetbaar, en werd dus enigszins erkend. Voor de spirituele realiteit van inheemse volken is dit niet het geval.
Verschuuren vertelt hoe de cultuur-natuurdichotomie ook een tweespalt is tussen hetgeen wat objectief gemeten kan worden – natuur – en hetgeen wat buiten de kwantificeerbare meetmethodes valt – cultuur en spiritualiteit. ‘Voor de Dagara is de spirituele betekenis van dat bos verweven met de fysieke aanwezigheid van die bomen en het functioneren van dat bos als systeem in een breder landschap. De cultuur-natuurdichotomie zorgt ervoor dat je natuur los kunt koppelen van cultuur en dat je best een bos kunt kappen, waarna de markt de externaliteiten op kan lossen.’
De waarde van dit bos voor de Dagara kan niet worden samengevat in biodiversiteitsindexen of in gemonetariseerde ecosysteemdiensten die je kunt opnemen in economische balansen of kosten-batenanalyses. Bij het uitspreken van zulke termen trekt Lee een vies gezicht en zet ze een zwaardere stem op. ‘Deze concepten koloniseren ons. De taal is masculien en mist elke vorm van menselijkheid. Als ons denken verandert, van het beheren van natuur naar het helen van natuurrelaties, opent zich een wereld aan mogelijkheden.’ In de strijd voor erkenning vechten inheemse volken niet alleen voor het behoud van hun culturele identiteit of de bescherming van hun leefomgeving. Het is ook een verzet tegen de tweespalt tussen cultuur en natuur, die onder het mom van economische ontwikkeling of biodiversiteitsbehoud hen alsnog zou kunnen beroven van spirituele of culturele waarden.
‘Het idee dat de natuur beter af is zonder mensen is achterhaald’, stelt Lohbeck concluderend. ‘Bovendien hebben we geleerd dat mensen uit een gebied gooien niet werkt, de mensen komen terug. Ze breken door dat hek en proberen te jagen of zich te vestigen.’ Maar er zijn ook diersoorten die niet goed gedijen in landschappen met mensen, zoals bijvoorbeeld het jachtluipaard. ‘We hebben de parken zonder mensen ook nodig. Het gaat erom dat je van tevoren definieert welke natuur er behouden moet worden. Maar hoe maak je deze keuzes? Sterker nog: wie maakt deze keuzes?’ Als voorbeeld van een slecht keuzeproces noemt Lohbeck de omgang met de Maya-volken in Zuid-Mexico. ‘De Mexicaanse overheid betaalt een van de volken om in het park rondom de Lacandón-jungle te wonen en traditioneel landgebruik voort te zetten. Alle andere groeperingen zijn eruit gegooid. Zij moeten nu wel intensiveren om te overleven.’
‘Die keuzes kunnen alleen gemaakt worden door er samen over te praten’, vult Verschuuren direct aan. ‘In Australië, waar ik veel met inheemse mensen gewerkt heb, mogen inheemse mensen zelf hun leefgebied omzetten in een indigenous protected area. Van de overheid krijgen ze steun, geld en expertise, door samenwerking met biologen, ecologen en getrainde parkstaf. Dan ontstaat er een samenwerking van verschillende kennissystemen en komt er ruimte voor hybride vormen van beheer. Het grootste aandeel aan beschermd gebied in Australië zijn niet de nationale parken, maar dat zijn die indigenous protected areas. En dat gaat als een trein.’
Voor de voortzetting van duurzame inheemse praktijken in de 21ste eeuw is erkenning voor inheemse volken nodig. Maar zonder financiële steun en wetenschappelijk onderzoek zijn ook inheemse culturen niet opgewassen tegen kapitalistische marktwerking of grootschalige ecologische achteruitgang. De inclusie van wetenschappelijke kennis voor effectief beheer is volgens Verschuuren echter geen breuk met tradities, eerder een voortzetting van inheems aanpassingsvermogen waardoor leven in harmonie ook in deze tijd mogelijk wordt. Hij noemt het de nieuwe inheemse cultuur, een cultuur in transformatie. ‘De situatie is nu niet meer hetzelfde als drie generaties geleden. Ook de inheemse maatschappij globaliseert en staat bloot aan veranderingen – zoals biodiversiteitsverlies en klimaatverandering – die voorheen niet op deze schaal voorkwamen. Wil je de uitdagingen van vandaag de dag het hoofd bieden, dan moet je de normen en waarden van de generaties succesvol transformeren.’
Diezelfde uitdagingen vragen ook westerse samenlevingen om te veranderen. Van maatschappij die natuurlijke hulpbronnen uitput naar een die binnen de planetaire grenzen opereert. Van een lineaire naar een circulaire economie. Van traditionele naar regeneratieve landbouw. In deze grootschalige veranderingen zijn de zevenduizend inheemse pilots een waardevolle schat aan informatie die het transformatieproces kan versnellen.
Wat er bovenal van inheemse volken te leren valt, is volgens Lohbeck en Verschuuren het creëren van een betekenisvolle relatie met je omgeving. Verschuuren: ‘Dit is niet alleen voorbehouden aan inheemse mensen. Wij als westerse gemeenschap zouden daar ook naar kunnen streven.’ Emma Lee gaat nog een stapje verder: ‘Stel je een wereld voor die honderd procent toegewijd is aan gezonde mensen en een gezonde relatie met hun land, geleid door inheemse kennis van duizenden jaren oud. Voor mij is dat natuur die het waard is om te behouden.’
Sebastiaan Grosscurt studeerde ecologie en schrijft nu als freelance journalist over natuur, landschap en duurzaamheid