NEW YORK De Amerikaanse pers heeft afgerekend met de verplichte saamhorigheid in «oorlogstijd». De media laten zich weinig meer gelegen liggen aan de betutteling door defensieminister Rumsfeld, of de arrogantie van justitieminister Ashcroft die vrijheid van informatie beschouwt als een luxeartikel van vroeger.
Op woensdagavond 15 mei jongstleden kwam de omroep CBS met het nieuws dat het Witte Huis op 6 augustus vorig jaar tijdens een routinebriefing door de CIA had vernomen dat al-Qaeda van plan was vliegtuigen te kapen. Op 16 mei rook Washington naar crisis. In de perskamer van het Witte Huis waren de media op oorlogssterkte aanwezig, en de drie fulltime nieuws omroepen stortten zich uitgehongerd op de vraag wat de president wist en wanneer, een verwijzing naar Watergate die duidelijk maakte dat het jachtseizoen was geopend.
Het Witte Huis proefde de stemming en zette meteen groot materieel in. De dag na de CBS-uitzending verscheen eerst woordvoerder Ari Fleischer in de perskamer, kort daarna gevolgd door de nationale veiligheidsadviseur Condoleezza Rice. Hun verweer kwam neer op twee stellingen: voor 11 september konden we onmogelijk vermoeden dat terroristen gekaapte vliegtuigen zouden gebruiken als wapens, en er was geen reden om aan te nemen dat een aanslag op Amerikaans grondgebied zou plaatsgrijpen.
Een terugblik op de afgelopen negen jaar geeft een heel ander beeld. Er was een ware waslijst van terreurgerelateerde feiten. In februari 1993 lieten islamitische fundamentalisten een bom ontploffen onder het World Trade Center, met zes doden en duizend gewonden als gevolg. Datzelfde jaar kwam militair adviseur Marvin Cetron met een rapport voor de inlichtingdiensten waarin hij schetste hoe gemakkelijk het voor een piloot was om zijn toestel het Witte Huis of het Pentagon binnen te vliegen. «Men begreep het, en negeerde de informatie», zei Cetron onlangs.
In dezelfde periode trof de blinde sjeik Omar Abdel-Rahman met veertien bond genoten vergeefse voorbereidingen voor het opblazen van het hoofdkantoor van de Verenigde Naties in New York en van twee tunnels in de stad.
In 1994 kaapten Algerijnse terroristen een vliegtuig met de bedoeling het tegen de Eiffeltoren te vliegen, wat nog op de grond werd voorkomen door Franse commandos. Vlak na de aanslag in Okla homa in 1995 werd een Arabisch ogende man opgepakt. Aanvankelijk dachten de autoriteiten aan een terreurdaad uit het buitenland, op Amerikaans grondgebied.
In 1995 werden Ramzi Yousef en Abdul Hakim Murad opgepakt, die van plan waren met een gekaapt vliegtuig het hoofdkantoor van de CIA binnen te vliegen. Yousef, die net als Murad deel uitmaakte van al-Qaeda, is veroordeeld voor betrokkenheid bij de aanslag op het WTC in 1993. In 1996 informeerde de FBI bij twee vliegscholen naar Arabische studenten die banden zouden hebben met Murad. In juli 1997 werden Gazi Abu Mezer en Lafi Khalil opgepakt in New York, een paar uur voordat Mezer zichzelf zou opblazen in de metro.
In 1998 vermoedde de FBI dat een ex-student van een vliegschool in Oklahoma connecties had met Bin Laden. Het FBI-jaar verslag over 1998 meldde dat terroristen, gezien eerdere activiteiten, uit waren op «het veroorzaken van grote aantallen burgerslachtoffers» in de VS.
In september 1999 meldde een studie voor de CIA door een afdeling van de Congresbibliotheek dat zelfmoordcommandos van al-Qaeda in staat waren met verkeersvliegtuigen aanvallen uit te voeren op het Witte Huis, het Pentagon en het hoofd kwartier van de CIA, als vergelding voor de Amerikaanse aanval op een camping van Bin Laden in Afghanistan.
Op 14 december 1999 werd bij de Canadees-Amerikaanse grens een Algerijnse aanhanger van Bin Laden opgepakt in een auto vol explosieven die kort voor de millenniumwisseling een drukke vertrekhal in Los Angeles in puin hadden moeten leggen. In juni 2000 stelde een adviescommissie onder voorzitterschap van Paul Bremer dat aanvallen op Amerikaans grondgebied zeker te verwachten waren.
Ook in de maanden voor de aanslagen waren er aanwijzingen voor grootscheepse terreur. Mét vliegtuigen, en op Amerikaans grondgebied. In mei 2001 kreeg Bush van de CIA te horen dat al-Qaeda plannen had voor vliegtuigkapingen. Sinds juni zijn de CIA en Israël regelmatig door buitenlandse inlichtingendiensten gewaarschuwd dat terroristen uit het Midden-Oosten van plan waren te kapen verkeersvliegtuigen als wapen te gebruiken tegen «belangrijke symbolen van Amerikaanse en Israëlische cultuur», aldus de Frankfurter Algemeine Zeitung in september vorig jaar.
De Russische geheime dienst waarschuwde Italië dat zelfmoordcommandos van al-Qaeda van plan waren met kleine vliegtuigen of helikopters het gebouw in Genua binnen te vliegen waar de G8 in juli bijeenkwam. Italië installeerde lucht afweerraketten.
Tijdens een bijeenkomst van diverse overheidsdiensten in het Witte Huis, op 5 juli, zei Richard Clarke, de toenmalige top-terreurman van de VS, dat «hier iets heel spectaculairs» zou gebeuren en dat het «spoedig» zou gebeuren. Aanwezig was onder andere de FBI.
Op 10 juli verstuurde Kenneth Williams van het FBI-kantoor in Phoenix per e-mail een document van vijf paginas waarin stond dat een groep mannen uit het Midden-Oosten op een vliegschool in Arizona werd getraind in het besturen van burgervliegtuigen, en dat hij een link vermoedde met terreurorganisaties. De studenten hadden veel belangstelling voor de structuur van vliegtuigen, luchthavens en veiligheidsvoorzieningen. Williams drong aan op een grootschalig onderzoek naar de studenten van andere vliegscholen. Dat is er nooit gekomen. Na 11 september zou de CIA vaststellen dat twee studenten inderdaad handlangers waren van Bin Laden.
Op 6 augustus kreeg Bush van de CIA te horen dat al-Qaeda van plan was vliegtuigen te kapen. In dezelfde maand werden de CIA en de FBI in Washington bovendien door de Israëlische geheime dienst Mossad gewaarschuwd voor een grootschalige terreurdaad tegen visueel zeer aanwezige doelen op het Amerikaanse vasteland, uit te voeren door een groep van zeker tweehonderd Bin Laden-aanhangers, aldus de Britse Daily Telegraph vorig jaar september.
Op 15 augustus werd Zacarias Moussaoui, student van een vliegschool in Minneapolis, gearresteerd. Een instructeur had argwaan gekregen omdat de onervaren Moussaoui wel wilde leren hoe hij een Boeing 747 in de lucht kon houden, maar geen oog had voor start en landing. Argwanende instructeurs beseften hoeveel brandstof een 747 kan meenemen en vroegen zich onderling af hoeveel schade zon toestel kon aanrichten als het een gebouw werd ingevlogen.
Een paar uur na de arrestatie vermoedde de lokale FBI dat de uit Marokko afkomstige Fransman een terrorist kon zijn. Een medestudent, Hussein al-Attas, zei dat Moussaoui hem had verteld een hekel te hebben aan alle niet-moslims, dat hij bewondering had voor «martelaren» die hun leven gaven in de strijd tegen de vijand, dat het vermoorden van burgers acceptabel was, dat hij bereid was tot actie over te gaan en dat hij daarbij geen middel zou schuwen.
Men verzocht het hoofdkantoor om toestemming voor een huiszoeking, vooral om de computer en het telefoonverkeer van de verdachte te checken op contacten met al-Qaeda, maar het hoofdkantoor dacht dat de instantie die toestemming moest geven de verdenking te dun zou vinden. Het regiokantoor zei het voor mogelijk te houden dat Moussaoui ooit het World Trade Center zou binnenvliegen, en vroeg opnieuw om een huiszoekingsbevel, wederom vergeefs. Een waarschuwing op 27 augustus door de Franse geheime dienst dat Moussaoui «extreme islamitische geloofsopvattingen» had en banden met terreurgroepen, bracht het hoofdkantoor niet op andere gedachten.
Vorige week schreef Coleen Rowley van het FBI-regiokantoor in Minneapolis een furieuze brief van dertien paginas naar het hoofdkantoor en het Congres, waarin ze de FBI-leiding beschuldigde van het opwerpen van «wegversperringen» in het onderzoek. En, schreef ze, toen Minneapolis uit pure wanhoop rechtstreeks contact zocht met de CIA, kreeg het kantoor op zijn lazer van de leiding van de FBI wegens het omzeilen van de procedures.
Hoewel veel van deze informatie voor het Witte Huis niet nieuw kon zijn, was men op 16 mei toch zeer verontwaardigd over de verse argwaan bij de pers. Vanuit de gedachte dat een aanval de beste verdediging zou zijn, werden behalve hotshots Fleischer en Rice ook vice-president Cheney, de first lady en de president in stelling gebracht. Op donderdagavond zei een diep verontwaardigde Cheney dat de kritische vragen van de Democraten «onverantwoord» waren en «leiders in oorlogstijd onwaardig». Laura Bush meldde vanuit Europa dat eenheid in deze tijd een groot goed is, en Bush zei schuimend dat hij natuurlijk alles zou hebben gedaan wat in zijn vermogen had gelegen als hij destijds had geweten wat er aan zat te komen.
Om het land weer te reduceren tot een volgzaam kind, volgden in de dagen erna waarschuwingen voor aanslagen op flat gebouwen, bruggen, het Vrijheidsbeeld en de Brooklyn Bridge, kerncentrales, waterreservoirs, de metro, en op treinen. Zelfmoordmissies met sportvliegtuigen of helikopters waren ook mogelijk. Een nucleaire aanslag was een kwestie van tijd. Groepen als Hezbollah en de Islamitische Jihad zouden misschien met al-Qaeda samenspannen. En volgens de FBI was de komst van terroristen die zich in een menigte opblazen «onvermijdelijk».
Maar in de loop van de week kwam steeds meer belastende informatie over geklungel van de FBI naar buiten. Heel pijnlijk was de onthulling dat het memo uit Phoenix en de informatie uit Minneapolis destijds op hetzelfde bureau waren beland; de betrokken agent had ze niet gelezen of, nog erger, geen verband gezien. En FBIs eigen Coleen Rowley uit Minneapolis zei in haar brief dat baas Robert Mueller na 11 september de boel had belazerd toen hij suggereerde dat de tragedie wellicht voorkomen had kunnen worden als men meer informatie had gehad. Want die informatie was er.