Als het op politieke correctheid aankomt, doet de BBC-serie Years and Years echt alles goed: tot de hoofdpersonen behoren een homo, een rolstoelgebruiker, een zogenaamde transhuman (een meisje dat in het verkeerde lichaam is geboren aangezien ze helemaal geen lichaam wil), een vrouw van kleur en een vluchteling. En dan is er ook nog eens een aangrijpende scène waarin die vluchteling in een bootje illegaal de grens probeert over te steken.

De bedoeling van die scène is natuurlijk om het leed van vluchtelingen zichtbaar te maken, ze meer te laten zijn dan een statistiek. Het probleem is alleen dat uiteindelijk vooral het idee beklijft dat vluchtelingen kennelijk heel domme mensen zijn. Als de makers namelijk nauwelijks context aanbrengen en bovendien een personage opvoeren dat nog lang niet al zijn mogelijkheden heeft uitgeput, slaat een levensgevaarlijke boottocht nergens op en is zo’n scène dus niet alleen gratuit maar zelfs kwaadaardig.

Om maar te zeggen: de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen. En misschien dat de huidige strijd tegen racisme, seksisme en andere vormen van onderdrukking daarom zo vaak zo voelt: als de hel. Niet zozeer door het gehamer op wat er allemaal mis is, want dat is ook heel wat, maar meer door het tegenovergestelde. De hel, dat is de Ander die verklaart hoe het dan wel moet.

Daarom had ik de eerste aflevering van het niet-meer-zo-nieuwe cultuurprogramma Mondo ook niet willen zien, of beter gezegd het eerste gesprek daarin. Ik wist al dat het over politieke correctheid in de kunsten ging en of we daar meer of minder van willen, en dat schrijver Philip Huff dan zou scanderen: Meermeer! Maar na een briljante persiflage op het hele woke-debat in de wekelijkse talkshow Promenade ging ik toch overstag.

Aan tafel legde Philip Huff uit dat ‘de maatschappij bestaat uit allerlei aannames en ideeën over gender, identiteit, socio-economische posities, en dan kom je al snel bij seksisme, patriarchaat, racisme, klasse-identificatie’. Volgens Huff is het de taak van de kunstenaar om daar kritisch op te reflecteren en hij riep daarom op tot ‘een hoger bewustzijn van machtsstructuren in de maatschappij en dat je daar expliciet je kunst op afstemt, om wat te zeggen over wat hier en nu speelt en niet de clichés in stand te houden’. Want: ‘Als je niet met de status quo in gevecht gaat, ben je het er eigenlijk mee eens.’

Veel van die makers lijken te denken dat ze zelf al gezuiverd zijn

Een van de andere gasten was rapper Akwasi, die vertelde over zijn nieuwe nummer ‘Extase’ en de bijbehorende clip. Hij vertelde dat het een clip was ‘waarin het gaat over mannen, waarin het gaat over homoseksualiteit, waarin het gaat over transgenders, over het immigratiebeleid, waar het gaat om van alles, alles zit in die clip wat mij boos maakt, ik wilde een soort statement maken tegen xenofobie’.

In je aanval op clichés bezig je enkel nog clichés. Je probeert alles te zeggen maar zegt uiteindelijk niets. En op de achtergrond klinkt het refrein: ‘Ik doe niet mee aan al die rages, ik doe alleen aan extase.’

Nu is niet iedereen een Stuart Hall of Judith Butler, het hoeft niet allemaal even diepgravend te zijn, maar zeggen dat racisme of seksisme heel erg is, is niet hetzelfde als ‘maatschappijkritiek’ en een al te nonchalant gebruik van begrippen, of daar goede sier mee maken, kan het debat wel degelijk uithollen.

Maar het opvallendste aan de oproep tot geëngageerde kunst is toch wel de aanname dat het überhaupt kan. Dat het jou, als maker, kan lukken om al je goede bedoelingen om te zetten in een werk dat geen schaduwen of grijsgebieden bevat, tenzij je die zelf hebt aangebracht. Als we het dan toch over ‘maatschappelijke aannames’ hebben is dit misschien wel de grootste van allemaal: de maakbaarheidsillusie die stelt dat je heer en meester bent over je eigen leven en werk.

In haar essay ‘Fail Better’ schrijft Zadie Smith dat juist schrijvers beter zouden moeten weten. ‘Writers know that between the platonic ideal of the novel and the actual novel there is always the pesky self – vain, deluded, myopic, cowardly, compromised.’ Wat je ook tot stand brengt, hoe goed je bedoelingen ook waren, het is nooit wat je je ervan had voorgesteld. Niet in de liefde en niet in de kunst. De enige vraag die de schrijver zichzelf dan ook moet stellen, aldus Smith, is op welke manier hij de wereld zo waarachtig mogelijk kan omschrijven vanuit dat ene vervelende, gemankeerde zelf. Ideeën en vaardigheden en de ‘juiste’ overtuigingen zijn niet genoeg: ‘Skilled writers very rarely write good books and almost never write great ones.’

Wat zo storend is aan veel van die zelfbenoemde geëngageerde kunstenaars is niet alleen dat ze streven naar zuiver werk dat gevrijwaard is van maatschappelijke smetten (zoals Micha Wertheim in een begeleidend artikel op de site van Mondo zei: ‘Dat verlangen naar een zuivere kunst heeft wat mij betreft iets even beangstigends als het verlangen naar een zuiver ras’). Dodelijker nog, in ieder geval voor de kunsten, is dat veel van die makers lijken te denken dat ze zelf al gezuiverd zijn. En daar nog trots op zijn ook.