Uit welk kamp we ook komen en wat onze politieke visie ook is, allemaal delen we dezelfde bezorgdheid. We zijn bezorgd over het feit dat er een diepe kloof aan het ontstaan is tussen aan de ene kant de globale economie en aan de andere kant sociale rechtvaardigheid. Dat de wereld van de 21ste eeuw steeds meer een wereld is van haves en have-nots, van gated communities naast gettos, van extreme armoede en ongelooflijke rijkdom. Een wereld waarin sommigen genieten van rechten die anderen worden onthouden. Waarin sommigen een stem hebben, maar velen stemloos blijven. Het is een wereld van uitersten. Een wereld, zou ik willen stellen, die in toenemende mate kan worden gekarakteriseerd in termen van uitsluiting: politiek, economisch en sociaal.
Met politieke uitsluiting bedoel ik het gezamenlijk vertrappen van rechten van burgers door big business en politiek. Het milieubeleid van George W. Bush is bijvoorbeeld duidelijk ontwikkeld in het belang van de Amerikaanse energiebedrijven die zijn verkiezingscampagne financierden, en niet in het belang van gewone mensen.
Economische uitsluiting? Dat spreekt voor zich in vrijwel elk ontwikkelingsland is in de afgelopen twintig jaar het aantal mensen dat leeft van minder dan een dollar per dag gegroeid en niet geslonken.
En sociale uitsluiting? Dit is een wereld waarin miljarden mensen de mogelijkheid wordt onthouden schadeloosstelling voor onrecht te krijgen: zo worden arbeiders in de Braziliaanse tabaksindustrie vergiftigd door verboden bestrijdingsmiddelen. Daar staat geen compensatie tegenover, noch enige verbetering van hun arbeidsomstandigheden.
Uitsluiting is het probleem waar het nu om gaat. En ons allerbelangrijkste doel moet zijn dat probleem van uitsluiting aan te pakken. Ik heb het hier niet over een of ander doel voor de lange termijn. Dit is een kwestie die vraagt om nu in actie te komen. En we moeten hier bijzonder duidelijk over zijn: het kwam niet door een schaarste aan bronnen dat we tot aan vandaag dit probleem niet hebben aangepakt. Het kwam door een gebrek aan morele noodzaak, verantwoordelijkheid en wil.
Als we willen bereiken dat globalisering werkt voor iedereen, als we met succes het probleem van uitsluiting willen aanpakken, dan zullen we een nieuwe agenda moeten opstellen. De oude werkt niet.
Er zijn vier essentiële principes die het fundament van deze agenda vormen. Ten eerste: insluiting. Ten tweede: het opnieuw koppelen van het sociale en het economische. Ten derde: het verbinden van globalisering aan een toereikend systeem van herverdeling. En ten vierde: het voornemen ervoor te zorgen dat iedereen, waar hij of zij ook is, toegang heeft tot recht.
Deze dingen zijn allemaal volkomen realiseerbaar. In praktijk betekent dit dat er vier dringende stappen moeten worden gezet. Ik zal ze een voor een kort bespreken.
Allereerst moeten we een onafhankelijke internationale commissie opzetten. Die zal de invloed onderzoeken van economische globalisering op menselijke ontwikkeling, op sociaal kapitaal en in het bijzonder op de armen. De commissie zal transparant en open zijn en vertegenwoordigers van zowel het Zuiden als het Noorden bevatten, van de armen net zo goed als van de rijken, zowel mensen uit gemeenschappen die erop achteruit zijn gegaan, als die erbij hebben gewonnen.
De commissie zal zich bezighouden met kwesties als de volgende: de belasting van economische groei voor het milieu; de prijs die we betalen voor de invloed van big business op de kwaliteit van onze lucht en ons voedsel; de invloed van de vrije handel op ontwikkeling en op hen die het meest zijn gemarginaliseerd en het meest in de verdrukking zijn.
De kritiek op de economische globalisering die gedurende de afgelopen 23 maanden, sinds «Seattle», naar voren kwam uit de straat en vanuit de gemeenschap van demonstranten, stelt dergelijke vragen aan de orde en kan niet langer worden verworpen of genegeerd.
Een eendaagse bijeenkomst als deze, waar een paar van deze kwesties aan de orde worden gesteld, is waardevol. Maar het moet slechts het begin zijn van een veelomvattende ontwikkeling. Het uiteindelijke doel moet zijn om de kritiek te overstijgen, daadwerkelijk in actie te komen en moreel verdedigbare en haalbare alternatieven aan te dragen.
Ten tweede moeten we een World Social Organisation in het leven roepen. Deze organisatie zal een tegenwicht bieden aan de dominante positie van de World Trade Organisation (WTO). Ze zal bepalingen en beperkingen opstellen die bestaande marktmechanismen opnieuw vorm moeten geven opdat de bescherming op lange termijn van mensenrechten, arbeidsvoorwaarden en het milieu kan worden verzekerd.
Zelfs de voormalige directeur-generaal van de WTO Renato Ruggiero vroeg om een World Environment Organisation die vergelijkbaar met de WTO werkt. Lionel Jospin sprak over «de behoefte aan meer wereldwijde regelgeving als respons op globalisering». En premier Verhofstadt sprak in zijn open brief aan de antiglobalisering-demonstranten over een behoefte aan wereldwijde, bindende overeenkomsten om ethische problemen aan te pakken.
We moeten zorgen dat deze bepalingen en beperkingen werkelijkheid worden. We moeten een World Social Organisation opzetten die de afspraken over arbeid, maatschappij en milieu, welvaart en mensenrechten bij elkaar zal trekken. En die organisatie zal tanden moeten hebben die net zo scherp zijn als die van de WTO, en even effectieve bevoegdheden.
En als de WTO en de World Social Organisation botsen, zoals ze ongetwijfeld zullen doen? Dan zullen we ze allebei onderwerpen aan een nieuw arbitragemechanisme dat de verschillende belangen tegen elkaar zal afwegen teneinde optimaal het algemeen belang te dienen.
Maar het Noorden moet oppassen dat het deze nieuwe organisatie niet gebruikt als een vorm van protectionisme. De ontwikkelde wereld moet ontwikkelingslanden helpen de kosten op te brengen van betere globale normen. In dit opzicht is het New Africa Initiative, met zijn commitment van de kant van Afrikaanse regeringen aan betere bestuursstructuren en de handhaving van mensenrechten in ruil voor het opheffen van handelsbarrières en meer gerichte hulp van het Noorden, in principe een voorbeeld van zon benadering. Maar we moeten nog veel verder gaan.
Dat brengt me bij het derde punt. Want het opnieuw koppelen van het sociale aan het economische, hoe noodzakelijk ook, zal nooit voldoende zijn. Dan is er nog steeds het probleem van het verbeteren van de toestand van degenen die het meest zijn uitgesloten en gemarginaliseerd. Op zn minst moeten we schulden kwijtschelden en de uitstroom van kapitaal van het Zuiden naar het Noorden omdraaien. We moeten de overzeese hulp aanzienlijk vergroten, die voor de minst ontwikkelde landen sinds 1990 in reële termen 45 procent is gedaald, en we moeten ons bezinnen op de manieren waarop die hulp wordt gegeven. En we moeten alle handelsbeperkingen op landbouw- en textielproducten uit de Derde Wereld opheffen ontwikkelingslanden verliezen bijna twee miljard dollar per dag door onrechtvaardige handelsbepalingen.
Maar meer nog dan dit alles hebben we nieuw geld nodig om onze nieuwe doelen te realiseren. De wereld heeft een nieuwe globale belastingautoriteit nodig, gekoppeld aan de Verenigde Naties. Deze autoriteit zal de macht hebben om indirecte belastingen te heffen, bijvoorbeeld op verontreiniging en op energieconsumptie, die dan kunnen worden besteed aan de bescherming van het milieu. De autoriteit zal eveneens directe belastingen heffen op multinationale bedrijven, waarmee de ontwikkeling, wereldwijd, van normen voor milieu, arbeid en mensenrechten kan worden gefinancierd.
En ten vierde: we hebben mechanismen nodig om mensen te helpen strijden tegen onrecht als onderdeel van een bredere politieke hervorming van instellingen. Alle mensen, waar ze ook zijn, moet de rechten worden geboden die wij in het Noorden als vanzelfsprekend beschouwen. Arbeiders en gemeenschappen overal ter wereld moeten in staat zijn fundamentele rechten te waarborgen op minimale gezondheids- en veiligheidsnormen op het werk, op minimumloon, en niet worden onteigend zonder passende schadeloosstelling. Multinationals mag niet worden toegestaan deze rechten te schenden, waar ze ook opereren.
Een wereld waarin mensen geen toegang hebben tot recht is een wereld waarin onvrede zal blijven woekeren. Mijn laatste aanbeveling is dan ook ervoor te zorgen dat de plegers van corporatieve misdrijven verantwoordelijk kunnen worden gesteld, waar ze ook zijn, en dat hun slachtoffers schadeloos worden gesteld, wie ze ook zijn.
Op de lange termijn is dit een kwestie van het versterken van zowel lokale als internationale regulering van bedrijven en het effectief maken van handhaving, en de World Social Organisation zou hierin nadrukkelijk een rol moeten spelen. Op de korte termijn zijn er twee duidelijke initiatieven die kunnen worden genomen. Ten eerste moeten regeringen van het Noorden zich committeren aan wettelijke hervormingen die ervoor zullen zorgen dat de corporatieve sluier kan worden opgelicht en dat moederbedrijven verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de daden van hun dochterondernemingen in welk land ze ook opereren. En ten tweede moet arbeiders en gemeenschappen overal ter wereld toegang worden gegeven tot een wereldwijd fonds voor juridische bijstand.
Deze vier stappen vormen slechts het begin van een agenda voor actie om globalisering een nieuw karakter te geven. Het zijn niet de enige stappen die we zouden kunnen doen, natuurlijk niet. Maar ze zijn een manier om een begin te maken met het opnieuw koppelen van de globale economie aan sociale rechtvaardigheid, een manier om een begin te maken met het aanpakken van de fundamentele bezorgdheid die wij allemaal in deze ruimte, denk ik, delen.
Het feit dat premier Verhofstadt in staat was zon uitgelezen bijeenkomst samen te stellen, bewijst voor mij dat er bereidwilligheid bestaat om in elk geval na te denken over een nieuwe agenda. En het feit dat zovelen van ons, uit het, hoe zal ik het zeggen, non-establishment-kamp, bereid waren mee te doen aan de bijeenkomst van vandaag, bewijst voor mij dat ook aan onze kant een bereidheid bestaat om na te denken over meer dialoog. Want nu is meer dan ooit duidelijk dat deze verdeelde wereld, deze wereld van onrecht, ongelijkheid en asymmetrische verdeling van macht, onbewoonbaar is.
De gebeurtenissen van 11 september hebben ons maar al te duidelijk laten zien dat we niet geïsoleerd leven, en ook niet geïsoleerd kunnen leven. We zijn onverbiddelijk verbonden, en we staan als globale burgers zij aan zij. En toestaan dat groepen mensen worden uitgesloten, is het gevaar binnenhalen. Het kan niet zo zijn dat de enige kwesties waarvoor wij als één wereld de handen ineenslaan, terrorisme en handel zijn. We moeten ons committeren aan een wereldwijde coalitie om ook het probleem van uitsluiting aan te pakken.
Dit is de weergave van de lezing van Noreena Hertz op de conferentie van 30 oktober in Gent.
Vertaling: Rob van Erkelens