DE KOMENDE PRESIDENT van de Verenigde Staten erft het leiderschap van een natie die nog altijd de machtigste ter wereld is – een natie wier dynamiek en groeiende etnische diversiteit een grote belofte inhouden en die de wereld daarom opnieuw kan en moet inspireren, mobiliseren en leiden. Tegelijkertijd staat hij vanaf de eerste dag voor een moeilijker complex van internationale problemen dan enige voorganger sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Onder die omstandigheden zal zijn hoofdtaak bestaan uit het hernieuwen van de nationale doelbewustheid en kracht, na een periode van stuurloosheid, neergang en rampzalige fouten. Een passief en reactief presidentschap zal geen succes oogsten, evenmin als een ambtstijd waarin een president oplossingen belooft maar niet doorvoert – of handelt met consequente minachting voor wat de Onafhankelijkheidsverklaring ‘gepast respect voor de opvattingen van de mensheid’ noemt.
Om de Verenigde Staten de eigenlijke rol van wereldleider terug te geven moeten twee zwakke plekken worden aangepakt: de binnenlandse economie en de reputatie van het land in de wereld. Hoewel de economie doorgaans als binnenlands thema wordt beschouwd, is het herstel ervan even belangrijk voor de veiligheid van de natie op lange termijn als de onaantastbaarheid van de Amerikaanse militaire macht. Dit vereist meer dan een cyclische opleving; om de economie op de lange termijn weer op de rails te krijgen, zal een nieuw energie- en klimaatbeleid essentieel zijn. Ook een herstel van het respect voor Amerikaanse waarden en leiderschap is essentieel – niet omdat het leuk is om populair te zijn, maar omdat respect een onmisbare voorwaarde is voor legitiem leiderschap en blijvende invloed.
De president dient met beide kwesties zo snel mogelijk een begin te maken, zodat hij des te slagvaardiger kan zijn bij het aanpakken van dringende strategische problemen, inclusief die betreffende de vijf buurlanden in het midden van de crisisboog die de veiligheid van de VS direct bedreigt: Turkije, Irak, Iran, Afghanistan en Pakistan.
Een paar vroege maatregelen die geheel binnen zijn eigen competentie vallen, kunnen meteen effect sorteren. Het dringendst zijn een algemeen verbod op martelen en de sluiting van het detentiecentrum Guantánamo Bay op Cuba, waardoor de nieuwe regering zich distantieert van die belastende erfenis.
De geschiedenis ligt niet voor altijd vast, maar er is een patroon dat bijna een wet van de geschiedenis kan worden genoemd: op den duur worden de opkomst en ondergang van grote naties voornamelijk bepaald door hun economische kracht. Nu de olieprijs in vier jaar tijd viervoudig is gestegen, zijn Amerikanen getuige van – en belangrijker: dragen ze bij aan – de grootste welvaartsoverdracht tussen naties uit de geschiedenis. Politici en media houden zich begrijpelijkerwijs vooral bezig met de binnenlandse ongerustheid als gevolg van de hoge olieprijs: de ‘pijn aan de pomp’. Maar de geostrategische implicaties van deze welvaartsoverdracht voor de lange termijn, tot nog toe vrijwel veronachtzaamd, vragen ook aandacht van de nieuwe president. Op basis van de prijzen van het eerste halfjaar van 2008 dragen de Verenigde Staten per dag ongeveer 1,3 miljard dollar over aan de olie producerende landen – 475 miljard dollar op jaarbasis. De rijkdom die zich nu ophoopt in de olie producerende naties zal hun op den duur niet alleen meer economische maar ook meer politieke macht geven. Er zal meer geld vloeien naar niet-statelijke actoren die Israël willen vernietigen of delen van Afrika of Latijns-Amerika destabiliseren – of de Verenigde Staten aanvallen. Twijfelt iemand eraan dat de toegenomen assertiviteit op het wereldtoneel van bijvoorbeeld Iran, Rusland en Venezuela samenhangt met de economische slagkracht die ze ontlenen aan hun groeiende oliedollarreserves?
Tegelijkertijd heeft het probleem van de klimaatverandering een niveau bereikt waarop het volgens vele wetenschappers een bedreiging vormt voor de planeet. Op termijn zullen we ongetwijfeld robuuster beschermingsmaatregelen gaan zien, naast investeringen in nieuwe technologieën Maar als de olie- en gasprijzen van hun huidige overspannen hoogte omlaag duikelen, zal de consumptie niettemin toenemen. Blijven de prijzen daarentegen hoog, dan zal de consumptie dalen, maar dan zullen de Verenigde Staten en hun bondgenoten oliedollars blijven lekken. In beide gevallen zal de planeet, bij ontstentenis van een effectief energie- en klimaatbeleid, verdere opwarming ondergaan.
De presidentskandidaten Barack Obama en John McCain zeggen beiden dat zij de klimaatverandering serieus nemen. Maar nader onderzoek van hun standpunten laat belangrijke verschillen zien. Obama heeft de meer omvattende benadering, met een ambitieuze doelstelling voor het terugdringen van emissies, een marktgericht mechanisme dat brede steun geniet van economen van links en rechts, en veel grotere investeringen in technologie dan voorzien in McCains plan. McCain legt de nadruk op het verwijderen van milieugerichte beperkingen op olieboren in het binnenland en langs de kust. Dat is hoegenaamd geen langetermijnoplossing.

DE DUBBELE UITDAGING van energieafhankelijkheid en klimaatverandering vergroot de kans op een doorbraak tussen de twee belangrijkste naties in de wereld van vandaag, die tevens ’s werelds grootste vervuilers zijn. Tezamen produceren China en de Verenigde Staten bijna vijftig procent van de mondiale kooldioxide-uitstoot. Er is een enorm potentieel voor gezamenlijke projecten en uitwisseling van technologie – maar er is geen officieel Amerikaans-Chinees raamwerk om ze in gang te zetten.
In het licht van de ontevredenheid van de Amerikanen met de huidige toestand van de natie is het niet verrassend dat zowel Obama als McCain de nadruk legt op de veranderingen die hij wil doorvoeren. Maar het zijn de onderlinge verschillen die duidelijkheid scheppen. Obama’s beleidsplannen – of het nu gaat om klimaatverandering, energie, Afrika, Cuba of Iran – blikken vooruit; hij wil oude en vastgeroeste beleidspunten aanpassen aan nieuwe en veranderende realiteiten. Hij benadrukt de noodzaak van diplomatie als de beste manier om Amerikaanse macht en invloed te vestigen. Op handelsgebied pleit hij voor aanpassing van handelsverdragen om er aspecten als arbeid en milieu-eisen in op te nemen – aanpassingen waardoor ze bredere binnenlandse steun zouden krijgen. Daarentegen zijn McCains wildste voornemens noch nieuw noch origineel te noemen: zijn vage ‘Verbond van Democratieën’ bijvoorbeeld zou door iedereen worden beschouwd als een poging om een rivaal voor de Verenigde Naties te creëren. Voor de duidelijkheid: de VN zijn een gebrekkige organisatie. Maar zij vervullen een belangrijke functie in het Amerikaanse buitenlandse beleid en kunnen, mits goed gebruikt, het Amerikaanse belang dienen en een effectievere rol spelen in de vredeshandhaving in moeilijke gebieden als Soedan.
In zijn toespraak over nucleaire proliferatie aan de Universiteit van Denver op 27 mei zei McCain dat hij zijn langdurige afwijzing van het Internationaal Kernstopverdrag opnieuw zou overwegen indien door heronderhandeling ‘de tekortkomingen worden ondervangen waardoor het nooit van kracht kon worden’ – een vage en ongrijpbare voorwaarde. Obama is daarentegen onomwonden voor dit belangrijke verdrag. Obama onderschrijft eveneens de afschaffing van alle kernwapens, hetgeen McCain heeft geweigerd. Als we kijken naar deze verschillen, zien we dat het Amerikaanse electoraat de keuze heeft tussen twee verschillende visies op de Amerikaanse rol in de wereld en twee verschillende houdingen inzake de diplomatie. Hoewel McCain zichzelf graag omschrijft als een ‘realistisch idealist’ zijn de overeenkomsten tussen hem en de zogenaamde neoconservatieven onmiskenbaar.
Uiteraard zijn Obama en McCain het over niets zo oneens als over Irak en Iran. In sommige opzichten is deze presidentsverkiezing een referendum over Irak. Als McCain zegt dat de Verenigde Staten in Irak zitten om te winnen, dan meent hij dat – ongeacht hoe kostbaar of langdurig de oorlog mag zijn. Bij geen ander onderwerp toont hij zich zo diep en emotioneel betrokken, en zijn gevoelens komen niet voort uit politieke berekening, maar uit een diepgewortelde persoonlijke overtuiging. Hij meent dat de recente daling van het aantal Amerikaanse en Iraakse slachtoffers bewijst dat de Verenigde Staten de oorlog aan het winnen zijn. En hij heeft bij herhaling duidelijk gemaakt dat hij liever voor altijd soldaten in Irak houdt dan de risico’s te nemen die kleven aan forse reducties. De risico’s en kosten van voortgezette aanwezigheid onderkent hij niet.
Obama meent juist dat een militaire overwinning zoals gedefinieerd door Bush en McCain niet haalbaar is – een oordeel dat wordt onderschreven door de Amerikaanse legerleiding in Irak. Hij vindt ook de kosten voor de Verenigde Staten van een onbeperkte verplichting tot deelname aan een oorlog die nooit had mogen plaatsvinden niet aanvaardbaar. Obama vindt dat het in het overwegende belang van de Verenigde Staten is om de gevechtstroepen in een constant maar, zo benadrukt hij, ‘voorzichtig’ tempo terug te brengen. Hij verwacht dat dit de druk op Iraakse politici om de compromissen te bereiken die nodig zijn om het land te stabiliseren meer zal verhogen dan het ter plaatse houden van troepen. Bij het benadrukken van de diplomatie als onmisbare component van Amerikaanse macht heeft Obama ook opgeroepen tot een grootscheepse poging om al Iraks buurlanden te betrekken in een regionaal diplomatiek en politiek offensief om het land te stabiliseren.
McCain biedt geen exitstrategie, geen duidelijke definitie van een haalbare overwinning, en geen plan voor politieke verzoening binnen Irak. Zijn beleid komt op weinig anders neer dan op voortzetting van de oorlog omdat het risico van beëindiging te groot zou zijn. Die negatieve doelstelling is geen voldoende rechtvaardiging voor het in de waagschaal stellen van nog meer Amerikaanse levens.
Onder verwijzing naar het voorbeeld van Zuid-Korea, waar 55 jaar na de wapenstilstand nog altijd 28.500 Amerikaanse soldaten gelegerd zijn, zei McCain dat hij bereid was Amerikaanse troepen minstens zo lang in Irak te stationeren, zo niet langer, desnoods voor honderd jaar. Zo’n verbintenis die zich over tientallen jaren uitstrekt is, zelfs in vreedzame omstandigheden, ondenkbaar in het xenofobe en gewelddadige klimaat van het Midden-Oosten.
Het middelpunt van de Amerikaanse geostrategische uitdaging bestaat uit vijf landen met gedeelde grenzen: de Amerikaanse Navo-bondgenoot Turkije, Irak, Iran, Afghanistan en Pakistan. In deze crisisboog wordt het Amerikaanse beleid sinds 2003 gekenmerkt door incoherentie. Washington predikt in naburige landen verschillend over democratie en brengt iedereen in verwarring – bijvoorbeeld door Israël en de Palestijnen onder druk te zetten om de terreurorganisatie Hamas te laten deelnemen aan de Palestijnse verkiezingen van 2006, met rampzalige gevolgen, en zich intussen te onthouden van promotie van de democratie in Egypte. Afgezien van de vage ‘wereldwijde oorlog tegen het terrorisme’ – die telkens zo wordt uitgelegd dat hij de kortetermijnbelangen van de regering dekt – heeft de Amerikaanse strategie geen centraal uitgangspunt.
Elk serieus beleid moet rekening houden met een hoogst onplezierige realiteit midden in deze regio: Iran. Zowel Obama als McCain vindt het een belangrijke prioriteit te voorkomen dat Iran een kernwapenstaat wordt. Beiden zouden de sancties opvoeren. Geen van beiden is bereid de mogelijkheid van wapengeweld van tafel te halen. Maar Obama heeft herhaaldelijk gezegd dat hij bereid is tot directe contacten met Iran op elk niveau dat hem nuttig voorkomt, niet alleen inzake nucleaire kwesties maar ook over Afghanistan, Irak of Irans steun aan terroristische organisaties als Hamas en Hezbollah. McCain is niet alleen tegen zo’n dialoog, hij heeft zelfs de aandacht getrokken met de uitspraak dat maar één ding erger is dan oorlog tegen Iran, en dat is een nucleair bewapend Iran.

DIT VEELBETEKENENDE VERSCHIL geeft ons een betere kijk op de achterliggende gedachten en waarden van de twee kandidaten. Gekoppeld aan zijn kritiek op de regering-Bush vanwege de deal met Noord-Korea en zijn oproep om Rusland uit de G8 te gooien, verraadt McCains positie een diepe, instinctieve afkeer van praten met je tegenstanders, wellicht vanuit de overweging dat zo’n dialoog kan worden gezien als bewijs van zwakte. Obama’s positie staat dichter bij het traditionele uitgangspunt van bijna iedereen die ooit de diplomatie heeft beoefend of bestudeerd. Zelfs loyale Republikeinse McCain-aanhangers als James Baker, Robert Gates, Henry Kissinger en Brent Scowcroft hebben zich uitgesproken tegen McCains standpunt inzake Iran en Rusland.
Vanzelfsprekend is het niet zeker dat er serieuze gesprekken mogelijk zijn met het echte machtscentrum van Iran: de Allerhoogste Leider Ayatollah Ali Khamenei. Het is daarom van belang om, alvorens te beginnen met diplomatieke demarches, een welomlijnd idee te hebben van wat er moet gebeuren als de dialoog wordt geweigerd of vertraagd. Diplomatie is als jazz – een improvisatie op een thema. De eerste contacten moeten lopen via particuliere en vertrouwelijke kanalen teneinde vast te stellen of er een basis is om verder te gaan. Het voorbeeld dat zich opdringt is dat van Richard Nixon en zijn nationale veiligheidsadviseur Henry Kissinger toen zij in 1971 een dialoog startten met China, na 22 jaren van non-contact. In combinatie met de dreiging van zwaardere sancties – en met de mogelijkheid van geweld steeds op tafel – zou zo’n wortel-en-stok-benadering geen bedreiging vormen voor de veiligheid van Israël dan wel de Verenigde Staten.
Hoewel Obama en McCain het eens zijn over het belang van de ‘andere oorlog’ – die in Afghanistan – is dat toch niet toereikend. Het huidige Amerikaanse beleid in Afghanistan is een mislukking. McCain ziet zich voor de vraag gesteld waar de bijkomende gelden vandaan moeten komen als hij de oorlog in Irak voortzet. Obama heeft al ten minste tienduizend extra soldaten toegezegd. De Taliban kunnen niet winnen in Afghanistan; hun terreurtactiek en de herinnering aan de ‘zwarte jaren’ stuiten veel Afghanen tegen de borst. Maar door niet te verliezen, door in leven te blijven en voortdurend overlast te veroorzaken bereiken de Taliban een voornaam doel – voorkomen dat de centrale regering succes boekt, grote Navo-contingenten bezighouden, en met hun vreemdsoortige romantiek ‘jihadisten’ van over de hele wereld naar hun verafgelegen front lokken.
Nu de oorlog zijn achtste jaar in gaat, moet de Amerikanen de waarheid worden verteld: hij zal lang gaan duren – langer dan de langste Amerikaanse oorlog tot nog toe, veertien jaar in Vietnam. De toekomst van Afghanistan kan niet worden verzekerd door middel van een contraguerrilla alleen; er zullen ook regionale overeenkomsten voor nodig zijn waardoor Afghanistans buren belang krijgen bij een definitieve regeling. Daarbij zijn Iran, China, India en Rusland inbegrepen.
Maar de voornaamste buurman is natuurlijk Pakistan, dat naar believen Afghanistan kan destabiliseren en dat ook al eerder heeft gedaan. Het vinden van de juiste politiek ten opzichte van Islamabad zal van cruciaal belang zijn voor de komende regering – en zeer moeilijk.

ALS DE GESCHIEDENIS niet liegt, belanden kwesties die te lang worden genegeerd op een dag vanzelf boven aan de agenda. Bijzondere aandacht eisen de Amerikaanse relaties met de islamitische wereld; pogingen om gematigde moslims zo ver te krijgen dat ze extremisten aanpakken zijn tot nu toe niet geslaagd.
En dan is er het merkwaardige probleem van de ‘democratie-agenda’ van de afgelopen zes jaar. Bush heeft de democratie een slechte dienst bewezen door haar te verbinden met de uitoefening van Amerikaanse militaire macht. Er zijn geen Amerikaanse waarden of veiligheidsbelangen mee gediend als we andere landen dwingen de oppervlakkige aspecten van een complexe en subtiele regeringsvorm van ons over te nemen. De volgende regering moet zich meer toeleggen op mensenrechten en elementaire menselijke behoeften en daarnaast de ontwikkeling van democratische regeringsvormen bevorderen, vergezeld van de evolutie naar een pluralistische politieke cultuur, de heerschappij van het recht en verbeteringen van de levensomstandigheden, vooral door het scheppen van werkgelegenheid. Als er vooruitgang is op die terreinen, volgt de democratie vanzelf. Dat is de les van Chili, Indonesië, de Filippijnen, Zuid-Korea, Taiwan en verscheidene veelbelovende jonge democratieën in Afrika.
Het was in Afrika dat president Bush zijn grootste succes behaalde – met zijn anti-aidsbeleid. De Verenigde Staten hebben er sinds 2003 meer dan dertien miljard dollar aan besteed en het heeft meer dan een miljoen levens gered. Maar de regering-Bush heeft het laten afweten als het ging om de strategische, economische en milieugerelateerde dimensies van de Afrikaanse misère. Zij was niet in staat het gereedschap van de staatkunde te gebruiken om de slopende cyclus van het Afrikaanse geweld te doorbreken. De wereld heeft een strategie nodig om de eindeloze Afrikaanse conflicten aan te pakken. De VN vervullen een sleutelrol, maar de Verenigde Staten moeten het voortouw nemen om meer middelen vrij te maken voor vredeshandhaving in Afrika. In Latijns-Amerika moeten de VS beginnen met het terugdringen van de wijdverbreide scepsis tegen Amerikaans leiderschap – maar niet door het doen van irreële beloften om armoede en ongelijkheid uit te roeien of om de drugshandel en grootscheepse misdaad te stoppen.
De Verenigde Staten kunnen nog altijd hun eigen bestemming vormgeven en de leidersrol vervullen in een multipolaire wereld. Zij kunnen nog altijd het roer in handen nemen door de dringendste problemen in de wereld aan te pakken. Er liggen heel wat kwesties te wachten op bezield en, jazeker, nobel Amerikaans leiderschap, geruggensteund door welbegrepen Amerikaanse vrijgevigheid die eveneens in het belang van ons land is. De Verenigde Staten zijn nog steeds groots. Zij verdienen het leiderschap dat de natie waard is, een leiderschap dat hun trots en doelbewustheid in ere herstelt. Die taak begint in eigen land, maar heel de wereld zal gespannen toekijken en afwachten.

Richard Holbrooke was van 1999 tot 2001 Amerikaans ambassadeur bij de VN en voornaamste architect van het Verdrag van Dayton (1995). Momenteel is hij voorzitter van de Asia Society. Dit artikel verscheen in Foreign Affairs, sept/okt 2008. Vertaling en bewerking Aart Brouwer