Een vrouw schrijft dat haar dochter met ‘haar vriendje’ was – ja, tussen aanhalingstekens – en niet meer thuis is gekomen. Een ander schrijft dat haar verstandelijk beperkte kind de benen heeft genomen, en dat hij waarschijnlijk met de trein de grens over gaat. Twitter zegt dat Bob vermist is. En een meisje hier uit de buurt is al meer dan twee weken niet thuis gekomen. Ik moet iedere keer denken aan die vrouw op de tramhalte. Wit. Tussen de 55 en 65. Een plastic tas en een handtas met aan elkaar genaaide vlakken in pastelkleuren. Rode jas.
Ik liep na werk helemaal naar het begin van de halte. Gewoonlijk doe ik dat nooit, maar alleen daar staat een prullenbak. De vrouw kwam op me af, of ze iets mocht vragen, iets dat ze nooit had gedaan, liever niet deed, en moeilijk vond; of ik wat geld voor haar had zodat ze haar OV- chipkaart kon opladen, ze moest naar haar werk, in Leiden. Het was zondagavond. Mijn benen trillen van schaamte, zei ze. Ik keek naar haar benen: een nette zwarte broek en schone, zwarte schoenen. En daarna naar het rode plastic tasje in haar hand – van het Kruidvat of de Mediamarkt – en de andere tas die ze vasthield.
Vooruit, had ik gezegd, maar dan zou ze mee moeten naar Centraal Station, omdat ik alleen kon pinnen en we daar meteen haar chipkaart konden opladen. Terwijl we wachtten, had ze meermaals gevraagd of ik haar echt wilde helpen, en met haar meega, of ik niet straks weg ben. In de tram staarde ze voor zich uit, het leek alsof ze er niet bij was met haar hoofd. Elke keer als de tram stopte, wisselde ze van plek, en vroeg dan of ik echt meekwam. En na het opladen zei ze: jij gaat die kant op, toch, dan neem ik die andere kant. Zou ze echt naar Leiden zijn gegaan?
Hoe komt het toch, dat elke dag zovelen niet thuis komen? Als je jong bent zeggen ouders dat je geen snoepjes moet aannemen van vreemde mannen. Praat het liefst maar helemaal niet met ze. Schreeuw, ren weg. (En, dochterlief, als je groot bent en misschien van jongens gaat houden, wees zuinig met je hart. Geef je hart niet zomaar weg, al beloven ze je de hele wereld.) Maar dan, als je oud genoeg bent, beslis je zelf maar om weg te gaan.
Nu moet ik elke keer dat ik langs het treinstation rijd of loop, op de tram wacht, of erin zit, mijn OV- chipkaart oplaad, aan de vrouw in die rode jas denken. En ook elke keer weer als ik lees dat er iemand vermist is.
Toen we drie of vier jaar geleden voor Duits Siddhartha moesten lezen, las ik een paar dagen voor de toets de vertaling. Ik zag het pas in de bibliotheek liggen en ik herinnerde me hoe ik het idee – iemand die zijn huis verlaat om zichzelf te ontdekken – romantisch vond. Maar nu ben ik bang. Ik ben bang dat ik die vrouw heb geholpen ergens vandaan te vluchten, van haar echtgenoot, buren, het verzorgingshuis, instelling, misschien. Dat ze nu kwijt is. Gemist wordt. Een week lang keek ik iedere dag op Facebook of er een oudere vrouw met wit haar en een rode jas werd gezocht. Ik ben bang dat ze erop uit is getrokken zonder het echt te willen, omdat ze even niet helemaal zichzelf was.