
In een zonovergoten straat in het westen van Xinjiang springt een tiener in trainingspak, zijn schooluniform, tegen de boom. Hij doet pogingen een salto te maken door zich af te zetten tegen de bast. De school is uit, kinderen stromen langs de hekken. Bij het stoeien, duwen en trekken doen ze alsof ze de bewakers in scherfvesten en uniformen niet zien. Een militair verschuilt zich achter een schild en vreemde mannen kijken naar de kinderen. De extra controle, de surveillance – de kinderen zijn het gewend.
Naast de school ligt een wijkje met zalmroze gebouwen, elk zes verdiepingen hoog. De bewakers bij de ingang letten niet op, iedereen kan binnen lopen. Oudere dames in gekleurde rokken zitten op een bankje terwijl ze naar de poort turen, in afwachting van hun kleinkinderen.
Midden in het laatste rijtje roze gebouwen staat de flat waar Muhlisa woonde, op de derde verdieping. De plant achter de grijsblauwe gordijnen lijkt na zoveel maanden afwezigheid nog best groen. Binnen is het minder gezellig. Gasleidingen lopen door verveloze gangen. Langs deurposten hangen verbleekte nieuwjaarsgroeten.
Een rood bordje op sommige deuren geeft aan dat er een etnische minderheid woont. Nóg een rood bordje kwalificeert het huishouden als ‘vreedzaam’. En dan is er de QR-code. Gescand met de juiste app halen ambtenaren meteen het hele dossier van de bewoners naar boven.
De tachtigjarige meneer Wang, op de bovenste verdieping, doet net een dutje als we aanbellen. Met zijn haren in de war zet hij sigaretten, wijn, twee morsige glaasjes en een zak mooncakes op tafel. Ja, het gezin kende hij wel, maar veel contact had hij niet met ze. Hij is Han-Chinees en spreekt Putonghua, een soort standaard Chinees. ‘We verstaan elkaar niet hè.’ Muhlisa heeft hij al lang niet meer gezien. Het zou best kunnen dat ze in een heropvoedingskamp zit, of ‘naar school is’, zoals het officieel heet.
Een oude vrouw in een buurappartement kende haar ook. Ze glimlacht een paar gouden tanden bloot onder de paarse doek met lovertjes die over haar haren ligt. De glimlach verdwijnt bij de vraag of er wel meer mensen verdwijnen. ‘Daar kunnen we beter niet over praten.’
Ik kreeg Muhlisa’s adres van haar zoon, Ferkat Jawdat. In 2011 reist hij zijn vader in de Verenigde Staten achterna als die daar asiel krijgt, zijn zussen en broers volgen een paar maanden later. De Chinese autoriteiten weigeren echter zijn moeder een paspoort te geven. ‘Om bullshit redenen.’
Vanuit Washington belt Ferkat zijn moeder twee keer per dag – als hij ’s ochtends opstaat en voor hij ’s avonds naar bed gaat. In Xinjiang wordt het steeds moeilijker om te leven als moslim. Een hoofddoek draagt Muhlisa al lang niet meer. Door maagpijnen is ze nu ook te zwak om te vasten. Beelden van de eerste stapjes van haar oudste kleinkind maken haar even gelukkig. Toch huilt ze soms van begin tot eind van de telefoongesprekken. Ze vraagt hem niet zo vaak te bellen. ‘Ik bel je wel als ik je mis’, zegt ze.
Op 6 februari komt het laatste telefoontje. Er is lawaai en geschreeuw op de achtergrond. Muhlisa moet naar een xuexiban, een speciale school, en wenst haar gezin veel geluk. Haar oudste zoon vraagt ze om voor zijn zusjes te zorgen – die moeten in de zomer eindexamen doen. ‘Ik weet niet wanneer ik terugkom’, zegt ze. Dan wordt de verbinding verbroken. Sindsdien heeft haar gezin niets meer van haar gehoord.
De discriminatie van dertien miljoen Oeigoeren, een islamitische minderheid die vooral in het westen van China woont, in de autonome regio Xinjiang, krijgt sinds deze zomer ook internationaal aandacht. Een VN-comité roept China op om de naar schatting één miljoen Oeigoeren die in kampen zijn opgesloten vrij te laten. Een lijvig rapport van Human Rights Watch volgt.
Partijbaas Chen Quanguo, die in 2016 aantrad, maakt een politiestaat van de regio. Rellen en aanslagen, zoals die sinds 2009 regelmatig voorkwamen, mogen geen kans meer krijgen. Inmiddels zijn tussen de één en drie miljoen Oeigoeren naar zogeheten praktijkscholen gestuurd waar ze patriottische liedjes zingen en trouw zweren aan de Communistische Partij en Xi Jinping – hun geloof moeten ze uit hun hoofd zetten. Ze krijgen varkensvlees voorgeschoteld, mogen niet bidden, worden wakker gehouden en zelfs gemarteld, volgens zeldzame getuigenissen.
De loyaliteit van de Oeigoeren aan de Chinese staat was nooit onvoorwaardelijk. Het van oorsprong Turkse volk streed decennia voor een eigen staat. De Oost-Turkestan Islamitische Beweging (Etim) pleegde in de jaren negentig tientallen aanslagen en staat op de Europese lijst met terroristische organisaties. De Oeigoeren kwamen op het netvlies van Chinezen elders in het land toen terroristen in 2013 inreden op een menigte op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing. Een jaar later staken anderen in de zuidelijke stad Kunming 26 mensen dood.
De Chinese grondwet schrijft godsdienstvrijheid voor, maar Beijing begon de vrijheid van de islamitische minderheid steeds verder in te perken om de ‘drie kwaden’ te bestrijden: etnische separatisten, religieuze extremisten en gewelddadige terroristen. De opvolger van Etim, de Turkestan Islamitische Partij (tip), zou aan de zijde van al-Qaeda meevechten in Syrië. Reportages op staats-tv toonden hoe schaapherders patrouilleerden aan de grens met Pakistan en Afghanistan om alarm te slaan als islamitische strijders naderden. Volgens staatspropaganda zocht IS nieuwe rekruten in het grensgebied.
We lopen terug naar de uitgang van het wijkje, in het oog van talloze camera’s. Plotseling roept een vrouwenstem iets in het Oeigoers. Een vrouw van een jaar of zestig met lang donker haar rent achter ons aan. Buiten adem weet ze een paar Chinese woorden uit te brengen. ‘Mijn zus Muhlisa… kennen jullie haar?’ Ze slaakt een gil als ze een afbeelding van Ferkat op de telefoon ziet en kust het scherm.
Ze is de tante van Ferkat en heeft het gezin van haar zus al tijden niet meer gezien. Ze ging net wat warme kleren halen in Muhlisa’s appartement, vertelt ze. De aanstormende winter zal weer streng zijn. Ze wil proberen haar zus wat truien en warme schoenen te brengen.
In een hoekje achter een van de flatgebouwtjes, waar geen camera’s lijken te hangen, vertelt ze dat ze niet weet waarom haar zus en haar broers met hun gezinnen zijn opgepakt. Muhlisa was heel even teruggekomen, voor ze opnieuw werd gearresteerd. Maar wie terugkomt uit een kamp wil daar doorgaans niets over vertellen.
Haar man werkt in een lokaal ziekenhuis en dat geeft haar gezin hopelijk wat bescherming. Haar telefoon gaat. Zoals veel Oeigoeren heeft ze een ouderwets exemplaar waarmee je alleen kunt bellen. Bij controles ziet de politie meteen dat er geen illegale apps op kunnen staan. Het is haar man. Hij heeft gehoord wat ze aan het doen is en maant haar het gesprek af te breken. Met de telefoon maakt ze zich uit de voeten.
Iedereen kan in een ‘praktijkschool’ terechtkomen – zonder aanklacht of vorm van proces. Uit de 58 interviews die Human Rights Watch in haar rapport opnam, bleek dat iets simpels als eten voor zonsopgang of het bezit van een kompas een reden kan zijn voor arrestatie.
De kampen zijn inmiddels zo talrijk dat ze niet meer verborgen blijven, sommige kampen hebben ook een meer ‘open’ karakter dan andere: gedetineerden mogen ’s avonds naar huis. Toch voorkomen checkpoints dat pottenkijkers te dicht in de buurt komen. ‘Daar kun je niet komen’, zegt een jonge bewaker die ons op een weg tegenhoudt. ‘Er is een evenement met veel studenten.’ Twee weken na ons bezoek legaliseert de regering de kampen als ‘educatieve faciliteiten die mensen die zijn verleid tot terroristische activiteiten, helpen om terug te keren in de samenleving en bij hun familie’.
De familie van Ferkat is uit elkaar gerukt. Geruchten voeden hun angst. Als Muhlisa in 2016 aan hem vertelt dat ze allerlei gratis scans krijgt, dat haar bloed wordt afgenomen en gecontroleerd, is ze opgetogen over de gratis medische check-up. Inmiddels beschikken de autoriteiten over een enorme database waarin namen en identiteitsnummers gekoppeld zijn aan gezichten, dna-gegevens en bloedtypes. ‘Straks gaan ze de organen van arrestanten op de zwarte markt verkopen’, vreest Ferkat, ‘net als bij leden van Falun Gong.’
Er is geen bewijs voor zulke geruchten en waarnemers zijn voorzichtig met hun commentaar. ‘We zien niet alles wat er gebeurt’, zegt Maya Wang van Human Rights Watch. Wang nam weliswaar interviews af bij mensen die uit de regio wisten te vluchten, maar wijst erop dat dit merendeels Kazachstaanse moslims waren, én dat de interviews eind 2017 plaatsvonden. Er kan sindsdien veel veranderd zijn.
Na alle buitenlandse kritiek zetten de Chinese propaganda-autoriteiten halverwege oktober het offensief in. Een reportage op cctv, de staats-tv, toont mensen die Chinese les krijgen en leren wat hun rechten en plichten zijn. ‘Als ik hier niet was gekomen, zou ik misschien religieuze extremisten volgen op hun pad naar criminaliteit’, zegt een vrouw. De scholen lijken een soort vakantiepark waar studenten genieten van ‘voedzame maaltijden’ na een potje tafeltennis. Er zijn danswedstrijden en filmavonden.
Volgens Hu Xijin, hoofdredacteur van staatskrant Global Times, is dit de minst dure oplossing. Miljarden zijn al geïnvesteerd in de regio. De overheidsuitgaven in Xinjiang stegen van 272 miljard yuan in 2012 naar 464 miljard yuan in 2017. Meer dan zeventig procent daarvan waren investeringen in het levensonderhoud. Hoe verder die cijfers uit elkaar worden geplukt, hoe duidelijker het wordt dat een groot deel van het geld naar de veiligheidssector ging. Er kwamen bijvoorbeeld duizenden banen bij als ongeschoolde beveiliger. >
Aan veiligheidsmaatregelen werd in 2017 twee keer zo veel uitgegeven als het jaar ervoor: 8,4 miljard dollar, berekende de wetenschapper Adrian Zenz.
Er is al 21 maanden geen terroristische aanslag geweest, benadrukt de gouverneur van Xinjiang in de reportage. Hoofdredacteur Hu geeft op Twitter het belang van de maatregelen aan. ‘Het doel is in Xinjiang de situatie te stabiliseren, te voorkomen dat burgers gedood worden door jonge Oeigoeren die gehersenspoeld zijn door extremisten. Praktijkscholen zijn misschien niet de ideale oplossing, maar het werkt.’
Dat de autoriteiten de afgelopen jaren erg spaarzaam waren met informatie over de naar eigen zeggen talloze aanslagen helpt niet bij de beeldvorming. ‘Wat er over is aan separatistische bewegingen in Xinjiang is klein, lokaal en bepaald niet geavanceerd’, zegt Rian Thum, een Amerikaans historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van de islam in China. ‘Wel is er onder de bevolking altijd substantiële steun voor onafhankelijkheid geweest.’
Voor de Id Kah Moskee in Kashgar schuifelt een groepje vrouwen dicht tegen elkaar aan. ‘Is Kashgar mooi of niet?’ roept de gids in een rood mantelpakje. ‘Mooi!’ kwelen de vrouwen. ‘Prachtig’, verzucht een vrouw uit de provincie Sichuan die net uit de moskee komt. Met haar witte hoedje en blauwe rugzak is ze een echte toerist. ‘O, het is hier overal heel veilig’, antwoordt ze op de vraag naar haar mening over alle politiecontroles.
Een Oeigoerse vrouw moet bij een detectiepoortje het dekentje in de kinderwagen optillen, terwijl de toerist gewoon kan doorlopen. Langs de doorgaande weg houden politieagenten Oeigoerse burgers aan. Met een scanapparaatje controleren de agenten of het illegale WhatsApp op de smartphone staat.
In Kashgar, in het zuidwesten van Xinjiang, is het stil. Huizen zijn verzegeld, vergrendeld met dikke sloten. In de straten wapperen Chinese vlaggen. Bij de laatste volkstelling, acht jaar geleden, had vier op de vijf inwoners de Oeigoerse etniciteit. Hier wonen meer Oeigoeren dan waar dan ook in China. Het risico van een revolte is nergens zo groot als hier. De politie heeft het hier voor het zeggen. Agenten instrueren winkeliers, ambtenaren, taxichauffeurs, hoteliers en restaurateurs wat wel en niet toelaatbaar is en worden feilloos gehoorzaamd. ‘Ik bepaal hier wat de wet is’, zegt een politieagent geïrriteerd als hij gewezen wordt op de vrijheden die de Chinese wet waarborgt. ‘Dit is Xinjiang.’
Beijing probeert het aantal Oeigoeren in Xinjiang te verminderen. Zo werd al vroeg een einde gemaakt aan de uitzonderingsregel die etnische minderheden toestond meer kinderen te krijgen. Oeigoerse gezinnen kregen bovendien een bonus van zesduizend yuan als ze minder kinderen baren dan maximaal is toegestaan. De plek van menige verdwenen Oeigoer in de stad Kashgar wordt nu ingenomen door een Han-Chinees. Winkeliers op de herbouwde stadsmuur erkennen uit andere provincies te komen om hier te profiteren van een groeiende toeristische markt.
President Xi mag dan een granaatappel als ideaalbeeld van een heterogene samenleving zien, in zijn ogen draait China om de Communistische Partij. Alle minderheden moeten buigen voor de Partijvlag – ook de Oeigoeren, wier Turkse cultuur van alle minderheden het minst gemeen heeft met de Han.
‘Wat er in Xinjiang gebeurt laat een nieuw, dwingend etnisch beleid zien onder Xi Jinpings Nieuwe Tijdperk’, meent de Australische Xinjiang-kenner James Leibold. ‘Dat beleid versnelt de politieke en culturele transformatie van niet-Han-minderheden’, schrijft hij in een artikel voor de Jamestown Foundation.
Aanjager van dit beleid is de Chinese wetenschapper Hu Lianhe, die een obsessie heeft met sociale stabiliteit. In een artikel in 2010 schrijft Hu dat ‘iedere staat een identiteit moet ontwikkelen tussen de mensen en de natie; zonder zo’n identiteit wordt de buitenste ring van de staatsinstellingen instabiel, en wordt het voor de staat steeds moeilijker om het volk te controleren’.
China is ingedeeld op sovjetwijze, met autonome regio’s voor etnische minderheden. Maar de Chinese heerschappij over het Oeigoerse Xinjiang is in 1760 door de Qing-dynastie afgedwongen. ‘Het lijkt erop dat de Chinese staat het 250 jaar oude probleem van koloniaal bewind wil oplossen door Oeigoeren te dwingen Chinees te worden’, zegt historicus Thum.
Hu Lianhe pleit voor een enkel, verenigd volk, met een sterke identiteit. De grondlegger van de Chinese republiek, Sun Yat-sen (1866-1925) noemde dat guozu, ‘staatsetniciteit’. Leibold interpreteert de term als ‘een enkel, organisch en ondeelbaar staatsras’. Volgens Hu moet etnische minderheden de moed worden ontnomen om hun wensen en problemen politiek te maken. De strategie lijkt simpel: het verzwakken van bepaalde etnische identiteiten.
Om een verse start te maken met homogenisering krijgen Oeigoerse kinderen nu les in het Chinees. In de oude stad doen twee scholieren hun huiswerk op een whiteboard. Ze schrijven woordjes eerst in Chinese karakters, daarna in Pinyin en daarna pas in het Oeigoers. Hun vriendjes gooien met zelf gevouwen vliegtuigjes of slaan met een touw tegen een grote tol. Verderop speelt een groep kinderen schooltje in een Chinees-Oeigoers mengelmoesje. Het valt op dat er vrijwel geen mannen en weinig vrouwen rondlopen van pak ’m beet dertig tot vijftig jaar oud.
Het geboortecijfer in Kashgar mag dan vier keer zo hoog zijn als het nationale gemiddelde, dan nog is het opvallend hoezeer het aantal kinderen op straat het aantal moeders overtreft. Zijn de ouders ‘naar school’ gestuurd? De politie staat gesprekken met de lokale bevolking niet toe, dus bevestiging blijft uit.
Wat is Beijings end game? Hoe ziet de Communistische Partij de toekomst van Xinjiang? Extremisme uitroeien door mensen massaal in kampen te stoppen creëert vaak juist meer haat. Of is China bezig aan een culturele genocide? In praktijkscholen worden Oeigoeren van hun ‘gevaarlijke gedachten’ afgeholpen, zegt Lingling, een propagandamedewerker. Ze vertelt dat ‘van de honderd mensen er natuurlijk 99 helemaal geen kwaad in de zin hebben’.
Eerder lukte het Beijing om de Mantsjoes en de Mongolen, andere Chinese minderheden, op te lossen in een brede, Han-gedomineerde Chinese cultuur. Het is een proces van generaties, denkt Maya Wang van Human Rights Watch. De nieuwe, kneedbare generatie groeit op als Chinees, niet als Oeigoer. Op buitenlandse sociale media gaan beelden rond van Oeigoerse meisjes in Chinese chipao, traditionele jurk, en Oeigoerse jongetjes die propagandaleuzen napraten.
Mensenrechtenorganisaties vragen aandacht voor de grote aantallen kinderen die inmiddels in weeshuizen wonen nadat hun ouders zijn ‘verdwenen’. Een voorschrift van Partijchef Chen Quanguo uit 2016 definieert ‘wezen’ als kinderen ‘van wie de ouders zijn overleden of onvindbaar’ zijn. Dat betekent dat grootouders of andere familie de kinderen moeten overdragen aan de staat.
Het is goed mogelijk dat hun ‘onvindbare’ ouders de rest van hun leven doorbrengen in kampen, die misschien wel het karakter van een getto krijgen – gescheiden van hun kinderen en andere familie. De autoriteiten brengen de Oeigoeren zo discipline bij, denkt Rian Thum. ‘De kampen leren mensen dat de regering ze kan opsluiten en hun familie kan verwoesten voor zelfs het kleinste teken van onvrede.’ Tibet is ook gedisciplineerd, dus waarom niet Xinjiang? Beijing is vol vertrouwen. ‘Maar ze bereiken slechts oppervlakkige stabiliteit’, denkt Maya Wang.
In Washington is Ferkat enigszins gerustgesteld door het bericht dat zijn tante voor zijn moeder probeert te zorgen. Maar hij weet ook dat zijn tante geld nodig heeft. Bijvoorbeeld voor medicijnen voor zijn moeder. Ferkat voelt zich machteloos. ‘Vroeger stuurde ik geld – dat was het enige wat ik voor haar kon doen.’ Maar het bedrag dat hij zijn tante in april stuurde werd teruggestuurd.
Maandenlang bidden heeft niets opgelost. Nu heeft hij besloten dat het niet meer alleen om zijn moeder gaat. ‘De wereld moet zien wat in Xinjiang gebeurt; iemand moet iets zeggen. Mijn collega’s geloven het niet. Wat ik vertel is iets wat ze kennen uit de Tweede Wereldoorlog. Dat gebeurt toch niet meer, zeggen ze dan.’
Muhlisa is niet de echte naam van de moeder van Ferkat. Hij gebruikt wél zijn echte naam