Hoezo kijken economen nooit over de grenzen van hun vakgebied heen? Frédéric Lordon, onderzoeker aan de gerenommeerde instituten Ecole de Hautes Etudes en Sciences Sociales (ehess) en Centre National de la Recherche Scientifique (cnrs), heeft bewezen allesbehalve een verstokte cijferfetisjist te zijn. Als ­toonaangevend publicist bereikt hij een miljoenen­publiek. Regelmatig geeft hij spreekbeurten op wetenschappelijke en politieke conferenties – en met succes. Zijn kritiek op de mondialisering en pleidooien voor nationale soevereiniteit inspireren Franse politici van links tot rechts. Alsof dat alles nog niet genoeg is, kwam Lordon onlangs met een toneelstuk over de crisis.

Dat kritiek op de gevestigde orde door gedichten en theater aan een groot publiek kan worden versleten, wist Voltaire al. En kritiek uit Lordon volop in zijn vlijmscherpe economische satire, getiteld D’un retournement l’autre, vrij vertaald ‘van de ene naar de andere hervorming’. In deze ‘Comédie sérieuse sur la crise financière’ veegt de wetenschapper de vloer aan met banken, beurshandelaars, de journalistiek en voormalig president Sarkozy.

In dichterlijke alexandrijnen wordt een totaal verraste bankier door zijn assistent gewezen op de crisis: ‘De markt keert zich tegen ons!’ ‘Dat is onmogelijk’, zegt de bankier. Al snel besluit de financiële sector de president van Frankrijk om hulp te vragen. Uiteindelijk komt die met de oplossing: meer geld voor de banken. Waarop de president zich naar het Zuid-Franse Toulon haast om dit alles in een mooie toespraak aan het Franse volk te verkopen.

Het vooraanstaande Le Monde Diplomatique publiceerde een scène uit het toneelstuk. Dat het een keer geen wetenschappelijk essay, maar een neo-volteriaans toneelstuk mocht zijn, heeft alles te maken met de status die ­Lordon in het blad heeft verworven. Regelmatig publiceert hij er voor wereldwijd tweeënhalf miljoen lezers zijn kritiek op de mondialisering. Ook de vleugellamme Europese macht moet het ontgelden. ‘Als het niet de geest van ­Laurel en Hardy is die vandaag de dag in Europa regeert’, schreef Lordon afgelopen december, ‘dan is het misschien die van Sint Augustinus: “Credo quia absurdum”. Ik geloof want het is absurd. Europa wordt geleid door het dogma van de monetaire en economische unie.’

In geen ander westers land zou Lordon zo veel succes kunnen hebben als in Frankrijk. Het idee van een sterke staat als bastion tegen de rest van de wereld heeft diepe wortels in de Franse samenleving. Het stamt uit de tijd van Lodewijk xiv. Die was niet alleen het schoolvoorbeeld van een absoluut vorst, maar ­introduceerde met zijn fameuze slogan ‘l’état, c’est moi’ ook de moderne, gecentraliseerde staat.

Dat ideaal heeft de bestorming van de ­Bastille en twee wereldoorlogen glansrijk doorstaan. In het naoorlogse Frankrijk functioneerde het zelfs als een soort Franse variant op de ­verzuiling: de verdeeldheid tussen links en rechts, gaullisten en communisten werd gecompenseerd door samenwerking op nationaal niveau, met als doel sterke sociale voorzieningen te waarborgen. Deze samenwerking vond zijn oorsprong in het Conseil National de la Résistance, het overleg waarin op initiatief van generaal De Gaulle verzetsgroepen van allerlei pluimage een nieuw Frankrijk ontwierpen.

Natuurlijk was Charles de Gaulle ook voortrekker van de Europese integratie. Maar dan wel als buffer tegen de internationalisering. Niet voor niets mocht Groot-Brittannië geen lid worden van de Europese Gemeenschappen. De Fransen vreesden de Britse voorliefde voor vrijhandel en laissez faire. Op soortgelijke gronden is Frankrijk pas onder president Sarkozy een volwaardig lid van de Navo geworden.

Die afkeer van de mondialisering lijkt, samen met het Frans gaullistisch-socialistisch alternatief, verworden tot een nationale identiteit die boven de partijen uitstijgt. Dat was goed zichtbaar in de aanloop naar de recente Franse presidentsverkiezingen. Het begon met het succes van Arnaud Montebourg, die tijdens de socialistische primaries verrassend veel stemmen binnenhaalde met zijn pleidooi te demondialiseren. Het invoeren van een nationale investeringsbank om de Franse industrie en innovatie vooruit te helpen is sindsdien het belangrijkste programmapunt van de Parti Socialiste. Nicolas Sarkozy kon daarop niet achterblijven. Hij dreigde het Schengen-akkoord open te breken wanneer de andere lidstaten niet harder zouden optreden tegen clandestiene immigratie. De rechtse presidentskandidaat Marine Le Pen pleitte op haar beurt voor ‘intelligent protectionisme’, naar het voorbeeld van Zuid-Amerikaanse landen.

Er was kortom consensus tussen alle kandidaten om de landsgrenzen te versterken en de eigen, Franse industrie nieuw leven in te blazen. Arnaud Montebourg is inmiddels zelfs minister van Herindustrialisering geworden. Hij moet het land minder afhankelijk maken van de fragiele financiële sector die sinds de eurocrisis al haar krediet verloren heeft.

Ook François Hollande zit op deze lijn. Door de euro verdienen de Fransen meer geld. Maar als het aan de nieuwe president ligt, mag Brussel Frankrijk niet te veel beperken als het gaat om begrotingsdiscipline. Volgens de sociaal-democraat staat het Europese begrotingspact zijn sociale groeiagenda in de weg.

Frédéric Lordon geeft een theoretische onderbouwing voor de nationalistische instincten van de Fransen. Met zijn antropologische benadering van de economie staat hij naar eigen zeggen in de traditie van ‘het grootst denkbare project van de afgelopen jaren’: de sociale filosofie. Als voorbeeld noemt hij de marxist Franck Fischbach. Hoewel Lordon zelf geen marxist is, laat hij zich hierdoor wel inspireren: ‘De sociale filosofie, dat is de toekomst.’

In die multidisciplinaire benadering zijn ook de invloeden te zien van Lordons illustere voorgangers aan de ehess. Hij is er lid van het Centre de Sociologie Européenne, de onderzoeksafdeling die nog is opgericht door Pierre Bourdieu, grote man van de naoorlogse Franse sociologie. Deze denker benaderde de politiek vanuit filosofisch, sociologisch en economisch oogpunt.

Lordons onorthodoxe benadering leidt tot eigenzinnige voorstellen om de economie te hervormen. In 2007, ruim voordat het failliet van Lehman Brothers de crisis inluidde, stelde Lordon voor de zogeheten ‘Slam’ in te voeren. Slam staat voor Shareholder Limited Authorized Margin. De maatregel stelt een plafond in voor het belang dat een aandeelhouder in een bedrijf mag hebben. Bezit hij een groter percentage van de aandelen, dan worden deze zodanig belast dat ze niet langer profijtelijk zijn. Lordon verwacht dat met de Slam de invloed van op winst beluste aandeelhouders op beursgenoteerde ondernemingen zal afnemen. In plaats van te streven naar almaar meer winst zouden bedrijven dan kunnen investeren in werkgelegenheid, hogere lonen en betere sociale voorzieningen voor hun werknemers.

Helaas voor Lordon is de Slam vooralsnog niet ingevoerd. De econoom laat zich daar niet door ontmoedigen. Na het uitbreken van de financiële crisis klaagde hij over het gebrek aan creativiteit bij de linkse krant Libération en de Parti Socialiste, die niet voorbij de traditionele vrijemarktideologie konden denken. Zelf bewees hij te barsten van de ideeën. Zo baarde Lordon in februari 2010 opzien met zijn voorstel om de aandelenbeurs te sluiten.

Onmogelijk, oordeelt het economische establishment. Zonder de beurs ontbreekt het bedrijven aan voldoende financiering, smeerolie van de economie. Innovatieve start-ups zouden niet van de grond komen. Maar Lordon ziet het tegenovergestelde gebeuren. Juist door ongetemde speculatie zijn er grote verliezen geleden. Het lijkt er volgens hem inmiddels op dat ondernemingen de beurs financieren, in plaats van andersom. Bedrijven krijgen geen kapitaal, maar slechts fictief geld, verdiend in een loterij. En start-ups blijven door hun moeilijk te voorspellen succes juist vaak verstoken van alle financiering.

De beurs is kortom een plaats van speculatie en gokken geworden die de economie meer kwaad dan goed doet. Lordon vindt dat er op z’n minst over de afschaffing van de aandelenmarkt moet worden nagedacht. ‘Het zwaartepunt moet weer liggen bij de beloning naar arbeid’, zei hij in Le Monde Diplomatique.

Al zijn creatieve voorstellen ten spijt zal Lordon nooit de Nobelprijs voor de economie winnen. Zelfs al zou hij genomineerd worden – dan zou hij hem weigeren. De Fransman heeft forse kritiek op de prijs. Dit werd duidelijk in een artikel dat Lordon een paar jaar geleden schreef, uitgerekend nadat de Noorse Academie de Nobelprijs toekende aan de als buitengewoon kritisch te boek staande Joseph Stiglitz.

‘Stiglitz is een politiek-econoom, de Nobelprijs een politiek instituut. Waarom hebben we dan zo veel respect voor die prijs?’ vroeg Lordon zich desondanks af. Het instituut wordt volgens hem, net als de totale economische politiek van het Westen, beheerst door het neoliberale dogma van de mondialisering. ‘Door dit dogma zit de wetenschap vast. Ook journalisten kennen niets anders dan de mondialisering en het neoliberale model. Daardoor zal er nooit serieus worden gekeken naar echte oplossingen, buiten dit systeem.’

Hoe werkt die politieke houdgreep van de wetenschap? Lordon beschrijft hoe Stiglitz, als adviseur van president Clinton, jarenlang de economische politiek van het Westen meebepaalde. Dat beleid streefde naar wereldwijde vrijhandel. Hiervoor werd hij door het Nobelcomité beloond met de hoogste wetenschappelijke prijs. Het gevolg, aldus Lordon: wie Stiglitz tegenspreekt, spreekt het Nobelcomité tegen en heeft daardoor geen kans meer op de hoogste wetenschappelijke onderscheiding. Zo iemand plaatst zich buiten de politieke en wetenschappelijke orde. Dat Stiglitz zijn beste werk ná zijn Nobelprijs publiceerde, komt naar Lordons stellige overtuiging doordat hij zich niet langer hoeft te conformeren aan de normen van het Nobelcomité en zijn politieke bondgenoten.

Daarmee is meteen ook Lordons belangrijkste thema aangesneden: de demondialisering. ‘Er moet meer “mondiaal” gedacht worden, zegt Stiglitz, maar mondiaal denken veronderstelt dat er een wereldgemeenschap is. Die wereldgemeenschap bestaat nu eenmaal niet. En dat is maar goed ook.’ Lordon roept Spinoza in herinnering: een gemeenschap wordt niet door ratio gevormd, maar door gezamenlijke affecties, angsten en een gedeelde hoop. We kunnen dus wel dénken dat we een wereldgemeenschap zijn, maar als we het niet voelen heeft politieke en economische mondialisering geen zin.

Mondialisering, aldus Lordon, zorgt voor een constante dreiging dat fabrieken en ondernemingen het land verlaten. En het gijzelt nationale regeringen, die voortdurend de banken te hulp moeten schieten. Met die kritiek oogst Lordon niet alleen bijval onder prominente politici. Ook serieuze collega-wetenschappers uit Frankrijk betuigen hun voorliefde voor kleinschaligheid.

Zo kreeg socioloog Alain Caillé afgelopen herfst veel aandacht met zijn aanzet tot een manifest voor het ‘convivionalisme’. Daarin betoogde hij dat de homo oeconomicus moet worden vervangen door de homo donatus, de gevende mens. En de conservatieve denker Pierre Manent schreef in La raison des nations dat democratie alleen mogelijk is door de natuurlijke sociale verhoudingen en affecties te verstevigen. In Europa gebeurt het omgekeerde. De lidstaten hebben hun soevereiniteit verloren aan een samenspel van de Europese Centrale Bank, de banken, beurzen en het inmiddels achterhaalde koppel Merkozy. Bovendien, zo schrijft Manent: ‘Als EU-lidstaten hun economieën niet beter beschermen, is een ramp onafwendbaar.’

Het alternatief voor mondialisering is demondialisering. Net als Manent betoogt Lordon dat burgers van alle invloed op de economische politiek verstoten zijn. Het beleid wordt bepaald door internationale instellingen die niet langer democratisch gecontroleerd kunnen worden. ‘…dat niet meer willen, is demondialiseren.’

Met zijn pleidooi voor kleine gemeenschappen, een sterke staat en binnenlandse industrie zou Lordon zich in Frankrijk als een vis in het water moeten voelen. Maar volgens de econoom gaat de Franse discussie nog niet ver genoeg. ‘“Links” aarzelt over de demondialisering’, constateerde hij in een essay. Daarin bekritiseerde hij ook de wetenschappelijke raad van Attac, de in Frankrijk populaire beweging van andersglobalisten. In reactie hierop waarschuwde Attac in Le Monde Diplomatique dat het pleidooi voor terugkeer naar de natiestaat uiteindelijk tot stigmatisering kan leiden. Het zou vrij spel geven aan bruinhemdenpolitiek-in-vermomming. Ook sommige rechtse Fransen hebben zo hun twijfels. Alexandre Adler, historicus en journalist, merkte in Le Figaro op dat demondialisering achterhaald is en tot Noord-Koreaanse politiek zal leiden.

Lordon zelf gelooft evenmin dat hij het pleit om de demondialisering al gewonnen heeft. Juist het feit dat de linkse Hollande en de rechtse Sarkozy het grotendeels eens waren over de noodzaak van industrialisering en bescherming van de landsgrenzen roept vragen op over de oprechtheid van hun demondialiseringsagenda. Alle kandidaten wilden, naast hun protectionisme, bovendien de Europese mantel blijven dragen. Sarkozy pleitte zelfs voor een Buy European Act die EU-lidstaten verplicht om Europese producten te kopen, en bij aanbestedingen Europese bedrijven voor te trekken. En opvallend genoeg wilde zowel de extreem-linkse Mélenchon als de extreem-rechtse Marine Le Pen vooralsnog niet volledig van de euro af. Daar wringt volgens Lordon de schoen. ‘Zolang de partijen de nationale soevereiniteit niet willen herstellen en de euro niet wensen af te schaffen, komt er van ware demondialisering weinig terecht.’

Totdat de politiek rijp is voor ‘echte’ demondialisering, zoekt Lordon zijn heil bij wetenschappelijke artikelen en debatdagen. Zo sprak hij begin dit jaar met veel succes op een congres van linkse activisten. De leus van de dag was Leur dette, notre démocratie. Vertegenwoordigers van de Occupy-beweging, de Arabische lente en wetenschappers gingen er met elkaar in debat over hoe de democratie beschermd kon worden te midden van alle economische-crisisgeweld.

Met de microfoon in de hand galmde Lordon door de zaal dat de representatieve democratie dood is. Democratisch gekozen leiders als Berlusconi en Papandreou blijken immers door Brussel te kunnen worden weggestuurd. Volgens Lordon moeten de Europese Centrale Bank en het economisch beleid weer onder democratische controle gaan vallen. Zijn alternatief klinkt die dag even simpel als aanstekelijk. ‘Het makkelijkst zou zijn om de democratie door nationale soevereiniteit te herstellen. Terug naar de volkssoevereiniteit!’

De zaal at uit zijn handen. Het is dit talent dat Frédéric Lordon maakt tot iemand om rekening mee te houden in de eurocrisis: econoom, opiniemaker, toneelschrijver – en geboren volkstribuun.