Uw goede voornemens voor 2007 betroffen waarschijnlijk uw partner en ontspanning. Voor beide wilde u meer tijd vrijmaken. Dat bleek vorig jaar althans uit onderzoek onder een groep Nederlanders door Motivaction. Het is minstens zo waarschijnlijk dat van die goede voornemens weinig is terechtgekomen. Dat blijkt nog niet uit onderzoek, maar heeft te maken met een wetmatigheid.

Laten we dat fenomeen voor de strekking van dit artikel de wet van Gullit dopen – lekker populair, niet? Deze is zowel verwant aan de wet van Engel, die stelt dat naarmate het inkomen stijgt vooral de uitgaven aan luxe goederen toenemen, als de wet van Say. De laatste is vaak ietwat kort door de bocht uitgelegd als het verschijnsel dat elk aanbod zijn eigen vraag creëert. Op soortgelijke wijze genereren extra inkomsten hun eigen uitgave. Aldus de wet van Gullit, die uiteraard niet op Ruud slaat, maar op het volgens de roddelrubrieken spreekwoordelijke koopgedrag van zijn wederhelft.

Het heeft iets van doen met het ongeloof bij de gedachte dat u tijdens uw studie kon rondkomen van vijf- tot achthonderd euro. De gut feeling dat de uitgaven recht evenredig oplopen met de leeftijd. En de bijbehorende conclusie dat minder werken en meer tijd uittrekken voor ontspanning en vriendschappen eenvoudiger gezegd is dan gedaan.

Dat mechanisme werkt zowel over een tijdspanne van generaties als binnen een individuele carrière. Uit onderzoek naar tijdsbesteding dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) om de vijf jaar verricht, blijkt dat Nederlanders van 20 tot 65 jaar de afgelopen decennia steeds meer zijn gaan werken. Was dat in 1985 nog gemiddeld negentien uur per week – waarbij de niet-werkenden het gemiddelde fors omlaag halen – in 2005 ging het om 26 uur. Ondertussen is de werkweek nauwelijks langer geworden. Er zijn vooral meer vrouwen betaald werk gaan verrichten. De traditionele kostwinner maakt plaats voor de tweeverdieners.

De motivatie daarachter zal naast zelfontplooiing en emancipatie ook het vooruitzicht zijn geweest op een extraatje bovenop het bestaande inkomen. Een groter huis, een tweede auto, verre vakanties: het zou allemaal mogelijk worden voor de middenklasse.

Het wérd mogelijk voor veel mensen. Maar er gebeurde ook iets anders. Huishoudens konden vanaf de jaren tachtig geleidelijk aan meer uitgeven aan een woning. Dat kwam door de lage hypotheekrente, de hogere lonen en de tweede inkomens die op zeker moment gingen meetellen bij de berekening van de maximale hypotheek. Daardoor groeide de vraag naar grotere en mooiere huizen. Het uiteindelijke resultaat was dat de huizenprijzen gingen stijgen – dat doen ze tot op de dag van vandaag. Zo verdampte het extraatje uit de tweede baan. ‘Het gevolg is dat het voor veel huishoudens tegenwoordig noodzakelijk is om meer dan één inkomen te hebben om hun huis te financieren’, concludeerde het Ruimtelijk Planbureau vorig jaar in een rapport over de betaalbaarheid van koopwoningen.

De woonkosten zijn niet het enige resultaat van de wet van Gullit. Neem het huishouden. Vrouwen zijn meer gaan werken, maar mannen nemen niet in gelijke mate zorgtaken voor hun rekening. Vrouwen ‘doen’ nog steeds tweederde van het huishouden. Deels zijn zij daarmee dubbel belast, deels wordt er überhaupt minder tijd in gestopt. Maar steeds meer huishoudelijke taken worden ook uitbesteed. Of het nu een schoonmaakster is, de kinderopvang of de kant-en-klaarmaaltijden die het avondeten vervangen: de zogeheten reproductie is vercommercialiseerd. En dat kost geld. Ten dele hetzelfde geld dat verdiend wordt met de tweede baan.

Zo zijn er legio voorbeelden. De tweede auto is voor tweeverdieners niet langer een luxe maar een noodzaak. Tijd om voor het kinderfeestje een speurtocht uit te zetten of met een peperkoek en een zak appels spelletjes te organiseren is er niet meer. Gelukkig bieden de door gespecialiseerde bureaus aangeboden feestkoffers en de partijtjes bij McDonald’s uitkomst. Recreatie is sowieso duurder geworden. Dat is logisch: hoe schaarser vrije tijd is, hoe meer waard, hoe intensiever die beleefd moet worden, dus hoe meer we eraan willen uitgeven.

Dit is niet enkel intuïtie. Het blijkt ook uit de cbs-cijfers over bestedingen van huishoudens die budgetinstituut Nibud hanteert. Zo geeft een tweepersoonshuishouden met een inkomen van 5500 euro per maand ‘slechts’ vijftig procent meer uit aan voeding dan een gezin dat rondkomt van 1250 euro. De kosten voor kleding, recreatie en huishoudelijke hulp liggen daarentegen drie tot zes keer zo hoog.

Op die manier kopen we tijd. Om dat te kunnen doen, moeten we eerst meer werken. Waardoor we nog meer tijd moeten kopen. Enzovoort. Johan Schaberg concludeerde in een column in NRC Handelsblad dan ook dat we ‘bestolen’ zijn: ‘Het ziet ernaar uit dat we met zijn allen in een fuik gezwommen zijn. We werken harder maar we zijn er niet op vooruitgegaan. Maar terug, stoppen met hard en dubbel werken, kan niet meer.’ Het ergste is dat de slachtoffers van deze chronische onteigening er zelf schuld aan hebben. We zijn er bij de tijdroof met z’n allen ingetuind.

Volgens het eerder aangehaalde Motivaction-onderzoek was het levensmotto in 2007: ‘Pluk de dag’. Voor 2008 zal het niet veel anders luiden. Tevergeefs. De cijfers van het scp tonen dat het groeiende aantal werkuren ten koste gaat van ontspanning en sociale contacten. En aangezien de prijs van genieten voor de meeste mensen alsmaar stijgt, zullen ze voordat de dag geplukt kan worden eerst nog wat meer moeten werken. Tegen die tijd is het carpe diem allang vergeten.