
‘Kijk hoe mooi het erbij ligt.’ John Huiberts stapt zijn akker op en steekt een schep in de grond. Met de schep op heuphoogte haalt hij zijn vingers door de rulle, bruine aarde, die onder zijn vingers uit elkaar brokkelt. Fijne draadjes van plantenwortels houden brokjes zand bij elkaar. ‘Hier doe ik het nou voor. Moet je ruiken.’ De aarde verspreidt een licht bittere, mosachtige geur. ‘Dit was ooit strand, nu ruikt het naar bosgrond.’
De familie Huiberts heeft sinds 1972 een boerderij achter de duinen bij Schagen en runt nu de grootste biologische bollenkwekerij van Nederland. Ooit waren ze een gangbaar bedrijf dat zo veel mogelijk bollen produceerde tegen een zo laag mogelijke prijs. Het idee dat het ook anders zou kunnen ontstond toen hun dochter naar een antroposofische instelling ging voor mensen met een verstandelijke beperking. Vader Huiberts reed erheen met een busje vol bollen om de boel er een beetje op te fleuren. Maar de instelling weigerde. ‘Dat zijn gifbollen!’ hoorde hij tot zijn teleurstelling.
Een cursus bodemecologie gaf de doorslag. Net als veel andere bollentelers had Huiberts last van stengelaaltjes. Minuscule, transparante wormpjes die zich nestelen in plantenbollen en de planten aantasten. Om verspreiding te voorkomen mogen bollen met aaltjes niet worden geëxporteerd. Een enorme strop. Welk middel Huiberts ook inzette, de aaltjes bleven terugkomen. Op de cursus leerde Huiberts dat het kwam doordat hij te weinig goede bacteriën en schimmels in zijn grond had. Die waren verdwenen door de manier waarop hij boerde.
Na een misoogst ging in 2013 het roer helemaal om. Om zijn bodem weer gezond te krijgen stopte Huiberts met ploegen, kunstmest strooien en het spuiten van chemische middelen. ‘Terwijl dat nou net de dingen waren waar ik ontzettend goed in was’, vertelt hij. En het heeft gewerkt. Was het gehalte organische stof in de grond eerst 1,5 procent, dat is nu toegenomen tot bijna 2,5 procent. Een enorm hoog percentage voor voormalig strand.
Toch zal hij collega-boeren niet snel adviseren om dezelfde stap te nemen. ‘Ik heb zeven jaar lang jaarlijks een ton verlies gedraaid. En dan kwam ik thuis en moest ik mijn vrouw vertellen dat het allemaal goed ging komen. Dan moet je wel sterk gemotiveerd zijn.’
Onder onze voeten huist een wereld waar we geen weet van hebben. Wormen, insecten, spinachtigen, springstaartjes, schimmels, bacteriën en andere organismen vormen samen met planten een ingewikkeld voedselweb. Decennia van schaalvergroting, monocultuur, steeds zwaardere landbouwmachines en gewasbeschermingsmiddelen die onkruid, schadelijke insecten, bacteriën en schimmels vernietigen hebben de Nederlandse landbouwbodems echter volledig uitgeput. Steeds meer boeren en ook de overheid beginnen het belang van gezonde grond te erkennen. Want door de uitgeputte grond dalen de opbrengsten en moeten ziektes en plagen met steeds zwaardere middelen bestreden worden.
De Toekomstvisie Gewasbescherming wil daarom dat het gebruik van chemische middelen tegen 2030 zo veel mogelijk is beperkt. En ook het Klimaatakkoord uit 2019 zet vol in op regeneratieve landbouw, voor gezonde, diverse bodems. Tegen 2050 moet de landbouw lokaal, circulair en duurzaam zijn. De ideale grond bevat 25 procent lucht, vijf procent organische stof en voor de rest aarde. Maar hoe krijg je de goede bacteriën, schimmels en wormen weer terug in een levenloze woestenij?
‘Bacteriën in de grond werken hetzelfde als de bacteriën in onze darmen.’ Leo van Overbeek is microbieel ecoloog aan de Wageningen Universiteit en doet onderzoek naar hoe micro-organismen gewassen als tomaat, chrysant en sla kunnen helpen zich te verdedigen tegen insecten, parasiterende schimmels en andere ziekteverwekkers. ‘Ze vallen ziekteverwekkers aan en zijn essentieel voor de gezondheid van mens en plant. Bacteriën zijn ouder dan al het andere leven op aarde. Dus mensen, dieren en planten hebben zich aan de bacteriën moeten aanpassen, en niet andersom. Ze staan aan de basis van ons gehele voedselsysteem.’
Eencellige organismen zoals bacteriën zijn overal en omdat ze zich zo snel vermenigvuldigen herstellen ze zich snel. Maar daarvoor moet je wel stoppen met het spuiten met chemische bestrijdingsmiddelen. Het laatste middel dat bollenteler Huiberts gebruikte was het beruchte Roundup, tegen onkruid. Het resulteerde in een grote misoogst. Want glyfosaat, het actieve middel in Roundup, tast ook de bacterievariatie in de bodem aan. Daardoor kunnen ziekteverwekkers gaan woekeren. ‘Hoe diverser de samenstelling van bacteriën, hoe weerbaarder de grond’, zegt Van Overbeek. ‘Dan krijgen pathogenen geen kans om zich te vestigen.’
Er is nog veel onduidelijk over de precieze rol van bacteriën in de landbouw. Wel is bijvoorbeeld duidelijk dat de vlinderbloemigen zoals grasklaver, die boeren als Huiberts gebruiken als rustgewas, stikstof kunnen binden dankzij bacteriën die leven in de knollen van die planten. Dan heb je geen kunstmest nodig om de stikstof in de bodem aan te vullen. Maar in één gram grond zitten naar schatting meer dan een miljard bacteriën, van meer dan tienduizend soorten, die ook nog met elkaar interacteren. Het is een monsterklus om dat allemaal in kaart te brengen.
Door moderne technieken als dna-sequencing zit de microbiologie in een stroomversnelling. We kunnen inmiddels op grote schaal de bacteriële samenstelling van verschillende bodems achterhalen. Van Overbeek waarschuwt tegen te veel optimisme, maar durft wel na te denken over praktische toepassingen. ‘Het is nu nog toekomstmuziek, maar ik verwacht dat er ooit bioomtransplantaties gaan plaatsvinden.’ Een uitgeputte bodem krijgt dan een mix van goede bacteriën toegediend om opnieuw weerbaar te worden. ‘Bij mensen met een ernstig verstoorde darmflora zien we al ontzettend goede resultaten.’
Cornelis Mosselman wijst naar een strook donkergroen gras. ‘Kijk, daar stonden eerst aardappelen en nu groeit er de grasklaver, als rustgewas.’ Mosselman verbouwt sinds vijf jaar met strokenteelt verschillende gewassen op zijn boerderij op Goeree-Overflakkee. In nette banen van drie meter groeien de gewassen in de grond. Nadat de grasklaver anderhalf jaar heeft gestaan, komt er kool op. En de jaren daarop uien, pompoenen, wortels en pastinaken.
De buren van Mosselman werken nog op de reguliere manier. De oogst is voorbij, dus veel akkers liggen braak, een bruine woestenij met schamele strookjes gras langs de sloten. De blauw-wit-rode protestvlaggen wapperen in de wind. Bij de biologische boer steekt het asfaltblauw van de rode kool af tegen het frisgroen van de klaver en het legergroen van de witte kool. Daartussen donkerbruine sporen aarde, de rijpaden. ‘’s Zomers staat het hier vol met kleurrijke bloemen. Die trekken vlinders en andere insecten aan. Het barst hier dan van de vogels.’
Bij strokenteelt vullen de planten elkaar aan doordat ze verschillende insecten, schimmels en bacteriën aantrekken. Plagen en ziektes kunnen niet woekeren, omdat stroken met hetzelfde gewas ver uit elkaar liggen. De grasklaver geeft niet alleen stikstof aan de bodem, maar beschermt deze ook tegen de weersinvloeden. ‘Ik wil zo min mogelijk grond onbedekt laten, om het bodemleven te beschermen.’ Mosselman zal nooit meer een ploegmachine gebruiken om van onkruid af te komen. ‘Veel doen we nu met de hand’, vertelt hij. ‘Alleen doordat wij de bodem niet verstoren kunnen de ondergrondse netwerken zich weer herstellen.’
Schimmelnetwerken zijn een verborgen reservoir van hoop. ‘Waar bacteriën de basis vormen van ons voedselsysteem zijn de schimmels de grote verbinders’, zegt Toby Kiers.
Ze vormen een uitgestrekt wegennet van dunne draadjes, amper met het blote oog te zien. Een handvol aarde kan al honderd kilometer aan schimmeldraden bevatten. De draden houden voedingsstoffen vast en voorkomen erosie. Kiers is sinds haar negentiende gefascineerd door schimmels. Inmiddels is ze hoogleraar evolutionaire biologie aan de Vrije Universiteit en doorkruist ze een deel van het jaar de ondoordringbare regenwouden van de amazone op zoek naar nieuwe soorten mycorrhiza, nuttige schimmels die samenwerken met de wortels van planten.
‘Onder de grond gaat een heel marktsysteem schuil waarin schimmels en planten constant handel met elkaar drijven. Schimmels zijn namelijk goed in het binden van voedingsstoffen die planten zelf niet kunnen opnemen’, legt Kiers uit. Fosfaat en stikstof zijn de belangrijkste, maar ook veel zogeheten spoorelementen krijgen planten van schimmels. Ook helpen de mycorrhiza de planten te beschermen tegen ziektes en invasieve schimmels. Omgekeerd zijn de schimmels van de planten afhankelijk voor suikers en vetten. ‘Een echte symbiotische relatie.’
Niet alleen anti-schimmelmiddelen zijn slecht voor de mycorrhiza-netwerken, ook het gebruik van kunstmest is funest. Met kunstmest komt er zo’n hoge concentratie aan nutriënten in de grond dat de planten de schimmels niet meer nodig hebben. Omdat planten de enige bron van koolstof zijn voor de mycorrhiza sterven die af. Het gevolg is niet alleen een armere bodem, maar ook minder voedzaam eten omdat de planten minder spoorelementen binnenkrijgen.
Kiers maakt zich grote zorgen. Door reguliere landbouw staan overal ter wereld schimmelsoorten onder druk. Ploegen is de grote vernietiger van schimmelnetwerken. Ze verdwijnen bijna sneller dan we ze kunnen bestuderen. Daarom zoekt ze voortdurend naar nog onontdekte soorten, nu het nog kan. ‘Wanneer ik over het platteland rijd en grond zie die helemaal braak ligt, zonder planten erop, doet dat gewoon pijn.’
Bollenteler John Huiberts loopt door een van de grote loodsen achter zijn boerderij, er hangt de geur van natte aarde. Er staat een bonte verzameling tractoren en machines. Huiberts wijst naar een van de gevaartes. ‘Deze heb ik zelf ontwikkeld’, zegt hij trots. De ingenieuze machine tilt de bovenste bodemlaag als het ware op, om daaronder de bollen te planten. Zonder te ploegen. Het valt op dat de wagen een ontzettend brede as heeft. ‘Net zo breed als het bloembed. Door alleen over de rijpaden te gaan voorkomen we bodemverdichting.’
In de volgende loods hangt een zurige, bijna ziltige geur. ‘Dat is het zeewier, die fermenteren we in bakken’, legt Huiberts uit. Zeewier bevat mineralen en andere nutriënten die bollen nodig hebben om te groeien en is een alternatief voor kunstmest. Net als de meststof bokashi die hij maakt van het maaiafval van een nabijgelegen natuurgebied. Je vermengt het gras met klei- en schelpmineralen en voegt dan een goede bacteriecultuur toe. ‘Vergelijk het met het fermenteren van zuurkool: door de bacteriën komen de voedingsstoffen vrij.’ Bij regeneratieve landbouw komt veel vindingrijkheid kijken.
Ook bij akkerbouwer Cornelis Mosselman groeide geleidelijk het gevoel dat het anders moest. De schaalvergrotingswedloop vereiste steeds grotere machines om alles zo efficiënt mogelijk te kunnen oogsten. Het viel op dat zijn grond veel losser was op de stukjes waar de kiepwagens niet kwamen. ‘Wat nou als mijn hele akker zo makkelijk te bewerken zou zijn’, droomde hij. Mosselman is ervan overtuigd dat de bodemverdichting de echte reden is voor de terugval in bodemkwaliteit, de machines persen alle lucht uit de bodem.
Zo’n nieuw begin is wel heel spannend. Je begint vanuit een achterstand, zegt Mosselman, want de bodem is uitgeput en ingeklonken. Er gaan jaren overheen voordat het nieuwe, weerbare systeem er staat. Het duurde ook niet lang voordat de plagen zich aandienden. In het gras dat hij zaaide als rustgewas wemelde het binnen de kortste keren van de muizen, zonder insecticiden zag een kolonie slakken kans om anderhalf hectare van zijn wortels op te vreten.
Midden op de tafel in het Soil Biology Institute van de Wageningen Universiteit staat een groot, roze model van een regenworm. Erachter zitten hoogleraar Gerlinde de Deyn en universitair onderzoeker Ron de Goede. De twee bodemecologen weten alles over wat er allemaal in de bodem graaft, kruipt en glibbert. Bacteriën zijn de basis, schimmels verbinden, maar het zijn de regenwormen die een ingeklonken bodem weer lucht geven.
Binnen het anatomische model ligt, groenkleurig, de centrale darm. Daarnaast ligt een aantal crèmekleurige balletjes. ‘Dat zijn de zaadblaasjes’, vertelt Ron de Goede. ‘En dat zijn de vijf harten van de regenworm’, vult Gerlinde de Deyn aan, terwijl ze wijst naar een rijtje rode zakjes aan de zijkant van de darm. Wormen zijn helemaal aangepast op een leven in de bodem. Onder één hectare grasland kan wel achtduizend kilometer aan wormengangen zitten. Maar onder de meeste akkers is dat wel anders.
De Goede legt een foto op tafel van een dunne, paarsrode worm boven op lichtbruine, vochtige aarde. Een strooiselworm. ‘Deze foto heb ik onlangs gemaakt’, vertelt hij erbij. Strooiselwormen leven vooral in de bovenlaag en voeden zich met plantenmateriaal net boven de grond. Zo helpen ze dood plantenmateriaal afbreken. Er komt nog een foto op tafel. Deze worm is dik en grijs, bleek als een ongebakken braadworst. Deze grondeters voeden zich met aarde en blijven bleek omdat ze nooit boven de grond komen. De worm op de derde foto is een mix van de andere twee, met paarse kop en roze-grijs lichaam. Omdat deze pendelaars lange, verticale gangen graven brengen ze structuur en lucht in de bodem. Ze zijn daarom zeer gewild bij boeren.
Op landbouwgrond die niet geploegd wordt komen de meeste pendelaars en strooiseleters voor. Die helpen met hun lange gangen planten dieper te wortelen, waardoor ze meer voedingsstoffen kunnen vinden. ‘Maar als ze eenmaal weg zijn, krijg je ze ook niet snel meer terug’, weet De Goede. ‘Regenwormen verspreiden zich met een snelheid van tien meter per jaar.’
Met het oog op klimaatverandering is aanwezigheid van de wormen essentieel. Huiberts en Mosselman zien dat terug bij hun akkers. Bij zware regenval vloeit het water netjes weg in de bodem, terwijl de akkers van de buren blank staan. En schroeit de zomerzon de planten geel, dan zit er genoeg water in hun grond om alles groen te houden.
Aan de rand van de akker op Goeree-Overflakkee zit een witte vogel met een S-vormige nek en een lange spitse snavel. Een majestueuze verschijning. ‘Een zilverreiger’, zegt Mosselman. De muizenplaag in het grasveld? Opgelost door een kolonie zilverreigers die elke dag kwam foerageren. En de slakken? De akkers zitten nu vol met stinkende kortschildkevers, die zich voeden met de weekdieren. ‘Als je de natuurlijke vijanden de kans geeft, komt het systeem in balans. Dat geeft wel vertrouwen.’
Toch is Mosselman kritisch. Er gaat veel tijd overheen als je omschakelt naar een regeneratief landbouwsysteem. Pas na twee jaar mag een boer de oogst als biologisch verkopen, eerder zitten er nog te veel bestrijdingsmiddelen in de grond. Het leergeld is hoog, vindt hij. ‘Je bent echt een pionier en moet alles zelf uitvinden.’ Hij voelt zich vaak meer ondernemer en handelaar dan boer. Nieuwe afzetmarkten vinden, consumenten betrokken krijgen bij je project. Dat moet je maar net liggen.
Mosselman loopt door een loods waar medewerkers met de hand pompoenen controleren en inpakken. Het ruikt er naar aarde en hout. ‘Kijk, die hebben we gisteren gedaan’, Mosselman wijst naar opgestapelde kratten met rode kool. ‘Albert Heijn, Amsterdam’ staat erop. Toen Mosselman begon aan zijn omschakeling had hij niet kunnen voorspellen hoe het vijf jaar later zou gaan. Om de transitie te financieren heeft hij een deel van zijn land verkocht. Hij ging van 75 hectare terug naar vijftig. Niet iedere boer heeft die financiële luxe. Mosselman dacht veel van zijn oogst aan individuele consumenten te kunnen verkopen, de zogeheten korte keten. ‘Ik dacht, ik ben nu een kleine boer, dus ik moet mijn oogst per krat verkopen.’ Maar dat viel tegen, zijn oogst van 250.000 kilo wortels en 200.000 kolen raakte hij zo niet kwijt. ‘Je hebt echt de grote spelers nodig.’
Bij Huiberts zijn de cijfers de laatste twee jaar weer groen. Maar om zo ver te komen heeft hij veel moeten investeren in nieuwe markten en nieuwe producten. Als gangbare boer teelde Huiberts drie soorten narcissen. Nu teelt hij wel 25 soorten. Hetzelfde geldt voor tulpen en andere bloemen. ‘Je moet telen wat een ander niet heeft.’ Omdat veel consumenten graag direct bij de boer kopen begon hij een webshop. Aan de grote tuincentra verkoopt hij niet veel. ‘Die gebruiken biologische bollen alleen voor greenwashing.’ Gemeenteplantsoenen zijn een belangrijke bestemming voor zijn bollen. Als er actief beleid zou zijn om openbare plantsoenen biologisch te beplanten, zou dat voor biologische-bollenboeren een enorme steun in de rug zijn.
Wel hoopt hij op meer concurrentie. Van de 27.000 hectare bollen in Nederland zijn er slechts 65 biologisch. Daarvan neemt Huiberts er veertig voor zijn rekening. De vraag naar biologisch dreigt te groot te worden voor hem alleen.
Was het uiteindelijk alle moeite waard? ‘Als ik twijfel, loop ik het land even in’, antwoordt Huiberts. ‘Dan spit ik een gaatje en kijk ik naar de beworteling en de structuur van onze grond. En dan kan ik weer een jaar door.’