NA DRIE DAGEN zeeziek te hebben rondgedoold in zijn ondergaande paarse rijk, kwam premier Kok dan toch nog met een frontale aanval op Hans Wiegel. Hij en hij alleen was verantwoordelijk voor de teloorgang van het oorlogskabinet Kok II. De VVD-senator, zo sprak de premier dreigend, zou daar ook ‘op worden afgerekend’. Al even getergd toonde zich Hans van Mierlo, onbarmhartig losgeschud uit de omhelzing van zijn Connie, tegenover Sonja Barend. De afgezwaaide D66-godfather viel over de superlatieven om zijn afschuw over zoveel politiek terrorisme te schetsen. Wiegel, zo suggereerde Van Mierlo, had zich bij zijn moordaanslag in de senaat door de allerprivaatste vendettagevoelens laten leiden en had zich even onverantwoordelijk gedragen als een gemiddelde Feyenoord-supporter op speed op een saaie zondagmiddag na een bloedeloze 0-0 in een provinciestad. Een andere grote architect van Paars, Marcel van Dam, zichtbaar aangedaan door wat hij een ‘bezopen kabinetscrisis’ noemde, kwalificeerde Wiegels optreden als ‘volslagen idioot’. Als een politieke sluipmoordenaar had Wiegel zich sinds 1995 in de senaat verschanst, wachtend op zijn kans om Paars om zeep te helpen, zo luidde Van Dams complottheorie. Daartegenover staan bewonderende geluiden. Jan Tromp (de Volkskrant) meent in Wiegel nu zelfs ‘de grootste politicus van de twintigste eeuw’ te zien.Het is allemaal wat al te veel eer. De val van Paars kan in ieder geval onmogelijk alleen op het conto van Wiegel worden geschreven. Hoogstens maakte hij slim van de situatie gebruik, naar het oud-wiegeliaanse credo van de maximale sensatie via de minimale prestatie. Met één knip van de vingers veroorzaakte Wiegel de vuurzee waarin Paars verzengde. Maar om nu als Kok te beweren dat het allemaal de schuld van Wiegel is? DE BITTERE WAARHEID is natuurlijk dat de tweede opvoering van Wim Koks grote Purple Rain Show vanaf het prille begin te kampen had met een apocalyptisch gesternte. Tegen de tijd dat Koks eens zo fiere praalwagen van gedeconfessionaliseerd landsbestuur in de senaat arriveerde om het voorstel voor een correctief referendum te verdedigen, was het al veranderd in een gammele roestbak met kogelgaten in de spiegels en een walmende uitlaat. Wiegel hoefde er maar tegenaan te blazen en het hele ding zakte piepend door zijn wielen. Paars stierf zoals het had geleefd: in volstrekte chaos. Paars(II was een kroniek van een aangekondigde dood. In zekere zin was Wiegels actie er een van hemelse genade, een geval van kabinetseuthanasie op humanitaire gronden.Wiegel bewees er ook veel mensen een dienst mee. Thom de Graaf bijvoorbeeld, die langs deze eervolle - want ‘principiële’ - wijze een uitweg kreeg aangeboden uit de lijdensweg die Paars II voor D66 geworden was en die straks de hoopjes van wat resteert van zijn partij bij elkaar kan vegen. Of Els Borst en Annemarie Jorritsma, die zich via de Nacht van Wiegel (of beter: het avondje Wiegel, de deelnemers konden nog met de laatste tram naar huis) voorlopig zagen vrijgesteld van een paar pijnlijke marathons spitsroeden lopen bij de behandeling van het rapport van de Bijlmer-commissie van Theo ‘de tank’ Meijer.Ook een minister als Frank de Grave zou Wiegel dankbaar moeten zijn: wellicht wordt hem zo een verdere afgang als oorlogsminister bespaard. (Wie weet krijgt Kok straks Rosenmöller wel zo gek om het vaandel over te nemen en denderen onze tanks straks in naam van GroenLinks over de Balkan richting Belgrado.) Zelfs de PvdA zou opgelucht adem kunnen halen. Wiegel behoedde de sociaal-democraten voor een verdere escalatie van de - overigens terechte - paranoia waarin Paars was beland. Als het mag van de koningin - die Kok natuurlijk nog altijd kan verplichten aan te blijven in naam van het landsoorlogsreglement, hoewel ze zich daar zelf ook niet aan heeft gehouden -, kan de PvdA na eventuele verkiezingen veilig terugkeren in de armen van de natuurlijke bondgenoot, het CDA, en kan de paarse periode in de parlementaire-geschiedenisboekjes worden afgedaan als een curiosum, een typisch gevalletje van fin de siècle-koorts. De enige echte verliezer is Wiegels eigen partij, althans de ‘verlichte’ vleugel die het na Bolkestein voor het zeggen kreeg. VVD-prominenten als Dijkstal, Korthals, De Grave en Zalm zagen het na de Nacht van Wiegel collectief draaien (‘Ik begrijp het niet’, bracht Korthals nog uit) en zijn duidelijk rijp voor de slacht. WIEGEL ZELF, op zijn beurt, zal de afgelopen dagen in zijn nieuwe woonplaats Diever (Drenthe) ook de nodige vreugdedansjes rond de hunebedden hebben gemaakt ter ere van de goede geesten die hem in staat stelden om nog eens één keer volop te schitteren. ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag’, moet hij zich à la Juliana hebben afgevraagd toen in de mist van de adrenalinewalmen in de Eerste Kamer opeens een getekende kans opdook voor een grandioze comeback dan wel een afscheid in stijl. Wiegel moet van iedere seconde dat hij de spanning kon rekken hebben genoten, terwijl alleen voor hem - de regisseur van het hele gebeuren - de afloop reeds bekend was. De verende tred waarmee hij zich na de emotionele hartekreten van Kok 0 tijdens het slopende debat in de senaat richting de tafel van de premier begaf, de ultieme pokerface waarmee hij toen nog een paar sussende woorden fluisterde (‘Bedankt voor het gesprokene’), alleen maar bedoeld om zijn slachtoffer nog verder in martelende onzekerheid te storten, het getuigde allemaal van een wel zeer vilein gevoel voor timing, het soort geduld dat tot nu toe werd voorbehouden aan Chinese beulen in de traditie van het Ming-keizerrijk. Ook over de wijze waarop uiteindelijk het genadeschot werd gegeven was duidelijk nagedacht. Wiegel had het afvuren van de fatale tegenstem (één dissidente VVD-senator, zo had de overmoedige Thom de Graaf immers al van tevoren uitgeroepen, was D66 al te veel) natuurlijk over kunnen laten aan een mindere god als Heyne-Makkreel, zodat er voor de rest van de dagen een anoniem visluchtje zou kleven aan de meest dramatische episode van de naoorlogse nederpolitiek sinds de Nacht van Schmelzer. Maar zoals genoegzaam bekend regelde hij het zo dat zijn mededissidenten alsnog overstag gingen ten faveure van de volksraadpleging, zodat de volle glorie van het moment exclusief op hem zou schijnen. Zo veranderde de Bonte Dinsdagavondtrein waarmee Paars(II de Eerste Kamer in kwam zetten, in een politieke one man-show voor een politicus die door velen al was afgeschreven. Wiegels officiële verklaring dat hij bij dit alles louter werd gedreven door diep doorvoelde overwegingen van principiële aard, moet natuurlijk met enige korrels zout worden genomen, al dient toegegeven dat hij in zijn lange politieke carrière nog nooit betrapt is op enige vorm van geestdrift voor verregaande hervormingen om de in het slop geraakte parlementaire democratie van Nederland te revitaliseren. IN EEN PARTIJTJE LIBRE, zijn in het grote revolutiejaar 1968 gepubliceerde antwoord op radicale geschriften als Tien over rood van Han Lammers c.s., formuleerde de jonge Wiegel al een stevige weerzin tegen wat hij ‘dokteren aan de democratie’ noemde. Als beginnend kloon van VVD-godfather Harm van Riel moest de toen net als jongste kamerlid aangetreden Wiegel niets hebben van de modieuze nieuwlichterij waarmee Van Mierlo een jaar eerder de voorpagina van de New York Times had gehaald. Een politiek van grote staatkundige hervormingen, zoals geproclameerd door D'66, was hem toen al een gruwel. ‘Een werkelijke verbetering van de functionering van onze democratie is veel wezenlijker te bereiken via wijziging van ons ongeschreven staatsrecht, en vooral door een andere opstelling van politieke partijen en politici’, schreef Wiegel. ‘Dat het in ons land niet zo goed gaat en veel beter kan, daar is ieder nu wel van overtuigd. Maar de ellende zit hem minder in de ongeschreven regels dan in de houding van de politieke partijen en de mentaliteit van politici. De democratie wordt niet gered of om hals gebracht door wetten, maar door mensen. Twintig kamerleden van groot kaliber in het parlement zijn betere heelmeesters 1 voor de malaise dan wat voor verandering van ons kiesstelsel ook.’ Op grond van dergelijke afspraken - Wiegel deed ze de achterliggende drie decennia aan de lopende band - valt het inderdaad goed te verkopen dat het erelid van de VVD als het ware werd voortgedreven door een ontembaar geweten in zijn aanloop tot de huidige kabinetscrisis. De verontwaardigde kritiek van de kant van Van Dam en Van Mierlo dat hij als VVD-vertegenwoordiger toch ook gehouden is aan het regeerakkoord van Paars II, raakt natuurlijk kant noch wal. Nergens staat geschreven dat een senator verplicht is zich te houden aan een deal gemaakt in het belendende vertrek. De Eerste Kamer is juist bedoeld als chambre de réflexion, waar studieuze heren nippend aan een glas port en onder het genot van een sigaar zich nog eens fundamenteel beraden over de zaken die er in het hijgerige partijpolitieke bedrijf van de Tweede Kamer doorheen zijn gejaagd. Zeker als het een wijziging van de grondwet betreft - en daar ging het met de invoering van een referendum over - wordt van senatoren een maximale onafhankelijkheid gevraagd. Als ook hier het regeerakkoord oppermachtig zou zijn, kon de senaat om redenen van efficiency maar beter worden opgeheven - dan waren de hier verrichte exercities inderdaad van een volstrekte nutteloosheid. DAT WIEGEL OOK in werkelijkheid door dergelijke nobele constitutionele overwegingen werd geleid, is uiterst twijfelachtig. Daarvoor heeft deze raspragmaticus in het verleden veel te vaak zijn principes laten varen als hem dat om strategische overwegingen beter uitkwam. Maar dat het hem alleen maar ging om een practical joke, zoals sommige verstokte Wiegel-fans nu verklaren, is ook weer te veel van het goede. Daarvoor zit Wiegels vijandschap tegen Paars veel te diep geworteld. In de eerste plaats is daar natuurlijk de fenomenale vete tussen Wiegel en Frits Bolkestein. Gedurende de gehele periode 2 dat de Verschrikkelijke Bolk de scepter zwaaide over de VVD, moest Wiegel genoegen nemen met een bestaan als huisspook op de liberale zolder. Af en toe kon hij met zijn ketenen rammelen en op de muren bonken, maar van werkelijke invloed wilde het maar niet komen. Diverse pogingen werden ondernomen om de verhoudingen tussen Bolkestein en Wiegel te lijmen, maar nooit met blijvend resultaat. Wiegel was duidelijk bokkig over het nieuwe gezicht van de VVD. Bolkestein op zijn beurt gunde zijn voorganger geen millimeter ruimte en hij blokkeerde dan ook de weg toen Wiegel - tuk op een tweede leven in de landelijke politiek - in 1993 voorzichtige stapjes zette naar een herlancering richting Tweede Kamer. Wiegel was toen door diverse voorzitters van VVD-kamercentrales gepolst over een VVD-lijsttrekkersschap. Er gaapt dan ook op alle fronten een kloof tussen Wiegel en Bolkestein. Toen Wiegel in de Kamer kwam, was hij één keer in het buitenland geweest. Belangstelling voor wat over de grens speelt heeft hij nooit gehad. Bolkestein, voorzitter van de Liberale Internationale, is een man van de wereld. Wiegel is toch vooral de politicus van de zelfgekozen beperking, op grote gedachten en concepten is hij nog nooit betrapt. Een intellectueel is hij ondanks een studie politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam ook nooit geweest; daarvoor is hij als zoon van een Am3 sterdamse meubelmaker toch vooral een representant van de kleine luyden, met meer belangstelling voor het Grote Tuinboek dan voor Francis Fukuyama. Bolkestein daarentegen, de denker, is de man van de mondiale lijn, het napoleontische geopolitieke gebaar, filosoof en staatsman in één, bovenal een echte idealist, een man met een missie. In een interview in De Groene Amsterdammer van 1 maart 1995, pal voor zijn aantreden als senator - tegelijkertijd zijn comeback in de landelijke politiek -, vertelde Wiegel bijna overrompeld te zijn geweest door de felheid waarmee de toenmalige Shell-vertegenwoordiger Bolkestein ten tijde van het kabinet-Den Uyl bij hem kwam solliciteren naar een plaatsje in de strijd tegen het rode gevaar. Zoveel inzet en offervaardigheid voor de liberale zaak hadden Wiegel naar eigen zeggen diep getroffen. Zelf was hij onbekend met zulk jihad-achtig fanatisme. Voor Wiegel is politiek in de eerste plaats toch vooral een spel gebleven, zo vertelde hij. ‘Polariseren moet kunnen, maar na afloop wel met een glas bier erbij.’ Ook ideologisch lopen Wiegel en Bolkestein ver uiteen. In het eerder aangehaalde Groene-interview zette Wiegel, voorzitter van de raad van commissarissen van de verzamelde ziektekostenverzekeraars, grote vraagtekens bij de paarse hervormingen van de verzorgingsstaat. De snel om zich heen slaande verslechtering van het gebit van de gemiddelde Nederlander baarde 4 hem bijvoorbeeld zeer veel zorgen, evenals de verwijdering van de pil uit het paarse ziekenfondspakket. Dat waren ontwikkelingen waar je Bolkestein nooit over hoorde. Die wist waarschijnlijk niet eens dat er zoiets bestond als een kunstgebit. Vermeldenswaard is dat Wiegel zijn slopersbal in de Senaat precies losliet in de week dat Bolkestein in The Economist op de proppen kwam met een ware jubelzang op zichzelf en zijn friedmaneske revolutie in de Lage Landen. Het succes van het befaamde poldermodel, zo vertelde Bolkestein zijn internationale gehoor, heeft helemaal niet zo'n hoog Derde Weg-gehalte als Kok onlangs Bill Clinton wilde doen geloven. Het poldermodel draait zo goed omdat het de weg heeft geopend voor een neo-kapitalistische restauratie van de Nederlandse economie, aldus Bolkestein. DERGELIJKE NOGAL primitieve borstklopperij over de zegeningen van de vrije markt zijn nooit uit de mond van Wiegel gekomen. Het kabinet-Van Agt/Wiegel, dat volgde na de teloorgang van Den Uyl, was dan ook helemaal niet zo'n politieke trendbreuk met de maakbare samenleving als waarvoor het werd versleten. Integendeel, dit kabinet was nog heel ver verwijderd van de no nonsense van Lubbers, laat staan van de keiharde saneerdrift van Paars. Hoewel Wiegel de mond vol had van ressentimenten versus het ‘potverteren’ onder Den Uyl, zag zijn eigen kabinet pas echt kans het financieringstekort tot Himalaya-achtige pieken op te drijven. In die zin was en is Wiegel een kind van zijn tijd, op zijn manier een welvaartskind. Tijdens de eerste succesjaren van Paars(I kwam Wiegel met steeds warmer getoonzette pleidooien voor het instandhouden van de uyliaanse verzorgingsstaat, zozeer zelfs dat hij op een gegeven moment in de frontlinie van het verzet tegen Paars belandde. Onder leiding van wijlen Enneüs Heerma schakelde de CDA-fractie in de Tweede Kamer Wiegel in als adviseur inzake de kunst van het oppositie voeren. De 5 christen-democraten, aldus Wiegel, waren rijp voor een ouderwetse dosis peptalk, die hij hun van harte gaf. Na deze wonderlijke sessie - die in VVD-kringen naar verluidt heel wat nijd heeft gewekt - manifesteerden de christen-democraten zich in de Kamer opeens zeer vurig als schatbewaarders van de verzorgingsstaat, die ze gedurende de achterliggende Lubbers-jaren toch zelf zo energiek mee hielpen afbreken. DE KRACHT VAN Wiegel als politicus is dat hij altijd scherp inzag wat er leefde bij de ‘mensen in het land’. Over zijn werkelijke gaven als politicus kan worden getwist (Wiegels grootste media-innovatie, namelijk het direct in de camera kijken tijdens een tv-opname, deed Marcus Bakker vooral denken ‘aan de stomme blik van een koe die over de wei staart’), maar een instinctief gevoel voor wat leeft bij de zwijgende meerderheden kan hem in ieder geval niet worden ontzegd. Voorzag hij een steeds manifester wordende moeheid bij de massa’s voor de experimenteerdrift van Paars, een afkeer van de almaar verder schrijdende individualisering en daarmee gepaard gaande onzekerheid? Mogelijk is ook Wiegel zelf niet in staat de wirwar aan motieven die een rol speelden bij zijn aanslag op Paars geheel te overzien, aangezien zijn Dolle Dinsdag vorm kreeg op het breukvlak van drift en denken. Misschien kreeg ook Wiegel pas achteraf in de gaten hoe verstrekkend zijn actie in de Senaat eigenlijk was. Dat zou in ieder geval verklaren hoe hij na gedane zaken vluchtte in het opperste isolement van Drenthe en met geen woord meer wenste te spreken over de door hem veroorzaakte politieke aardverschuiving. Dat laat onverlet dat de egel-haat de laatste dagen weer ouderwets is opgebloeid in sociaal-democratische kringen. Wat dat betreft zijn we helemaal terug in de jaren zeventig, toen alleen al het uitspreken van de naam Wiegel in de rode familie steevast leidde tot spontane braakneigingen en hartgrondig gevloek. Hoewel Wiegel het met Den Uyl nog zeer wel tot redelijk kon vinden, was er iets in zijn optreden dat bij de rest van de PvdA'ers in die jaren het ergste losmaakte. Het toenmalige hoofd agitprop van de partij, Jan Nagel - heden 6 ten dage samen met de Utrechtse volkszanger Henk Westbroek presiderend over de multi-lokale DS70-kloon Leefbaar Nederland - sprak in 1971 nog een ware fatwa uit over de toen kersvers als fractievoorzitter van de VVD aangetreden Wiegel, die hij omschreef als ‘een gevaarlijk museumstuk’. Volgens Nagel was Wiegel - toen dertig jaar, nooit gewerkt, gelijk van het studentenbestaan de Kamer in gekomen - ‘een lachertje’, maar wel een van het soort dat met alle macht bestreden moest worden. ‘Het is te hopen dat deze zetbaas van 7 Geertsema zo spoedig mogelijk zijn politieke nek breekt’, schreef Nagel. WIEGEL WAS TOEN de wandelende ontkenning van de tijdgeest, en zijn verschijning wekte bij iedere rechtgeaarde linkse Nederlander (dat waren er toen heel wat meer dan nu) een ware razernij. Toen de VVD onder leiding van Wiegel in datzelfde jaar aan het confereren sloeg in het Amsterdamse Krasnapolsky, ontstond een ware stormloop van progressieve jeugd, die in dusdanige staat van alarm verkeerde dat 8 de argeloze omstander zou vermoeden dat de heroprichtingsvergadering van de NSDAP gaande was in het hotel aan de Dam. Krasnapolsky bleef met ingegooide ramen achter. De Wiegel-haat ging zo ver dat de éminence grise van de PvdA J.H. Scheps in het linkse discussieblad Basis in 1972 onder de kop ‘Waarom Hans Wiegel niet verdronken moet worden’ opriep tot een iets minder door primitieve moordgevoelens voortgedreven Wiegel-conceptie. Scheps was verontrust over de golven Wiegel-haat die zich in die dagen meester maakten van zijn partij. Hij pleitte voor iets minder schuimbekkende reflexen. ‘Wie tegen apartheid is, wie de verschillen zwart-blank, christen-jood niet wil, kan onmogelijk polariseren als het liberalen geldt’, aldus Scheps. ‘Zelfs niet als zij aangesloten zijn bij de VVD. En daarvoor propaganda maken. Op hun eigen wijze. De liberalen behoren er nationaal en maatschappelijk bij. Voor Wiegel kan ik dan geen uitzondering maken.'Wie weet komt ook de heer Wiegel eens tot socialistisch inzicht’, vervolgde Scheps. ‘Dan zou het te betreuren zijn als wij hem in zijn jonge jaren zo uitgescholden hebben. Wie tenslotte het socialisme wil verbinden - het moet wel - met bepaald pacificistisch denken, zal verstaan dat er politiek niets te verdrinken valt.’ Deze vermanende woorden van de grote Scheps krijgen ruim een kwart eeuw later een geheel nieuwe dimensie. Wellicht is het straks aan Hans Wiegel te danken dat nog net, en tijdig, een halt kon worden toegeroepen aan de ontmanteling van de verzorgingsstaat en de transformatie van het eens zo harmonieuze koninkrijk der Nederlanden in een jungle van casino-kapitalisme en primitief gevoeld eigenbelang. In dat geval heeft Wiegel zich verleden week een betere uyliaan betoond dan heel wat PvdA'ers, die hun obsessie voor de macht betaalden met het verlies van hun politieke ziel. In vergelijking met nieuwe liberale sterren als Hans van Baalen en Robin Linschoten is Hans Wiegel een wonder van humanisme. Als hij zijn soloactie straks onverhoopt moet bekopen met excommunicatie uit de VVD moet de PvdA hem maar erelid maken. Hij heeft het verdiend.
De wraak van wiegel
Sinds zijn ‘Dolle Dinsdag’ in de senaat wordt Hans Wiegel weer ouderwets intens gehaat in PvdA-kringen. Een beetje meer dankbaarheid zou wel op zijn plaats zijn. Wiegel verloste Paars II uit zijn lijden en redt alsnog de verzorgingsstaat. De enige echte verliezers van de Nacht van Wiegel zijn de neo-kapitalistische nieuwlichters van Frits Bolkestein.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/21
www.groene.nl/1999/21