De Kroatische schipper en oorlogsveteraan Marko Maroje weet het zeker: het was Josip Broz Tito die in 1995, op een mistige Sint-Jozefsdag, voor de kust van San Vincenzo langszij kwam aangemeerd op zijn imposante vlaggenschip de Galeb (‘meeuw’ of ‘zeemeeuw’). Ten overstaan van de verzamelde pers in Zagreb hield Maroje het ijzerenheinig vol: ‘Tito zag er schitterend en sterk uit. Hij stond op de plecht van zijn schip, met een sigaar in zijn hand. We praatten een tijdje. Hij vroeg: “Hoe staat het er bij jullie nu voor?” Ik antwoordde: “Niet zo goed, maarschalk.”’ Later vertelt Maroje dat iedereen hem voor gek verklaarde: ‘En journalisten vroegen of ik ook Benito Mussolini of Ante Pavelic heb zien rondvaren. Die twee fascistische dwazen, die ons land verpachtten aan de Italianen en de Duitsers! Nee, het was Tito, en hij alleen, meester van zijn tijd.’
Regisseur Vinko Bresan gebruikte in 1999 deze Tito-verschijning als basis voor de komische speelfilm Marsal. Die was enkele jaren geleden ook op de Nederlandse televisie te zien.
Nog altijd verklaren de dorpsbewoners van San Vincenzo de man en zijn graatmagere vrouw geschift. Regisseur Bresan filmde op locatie en gebruikte Maroje’s okerkleurige villa als psychiatrische kliniek. Dorpsbewoners die het gekkenhuis passeren wijzen met een vinger gniffelend naar hun voorhoofd. ‘Ze lachen ons uit!’ verklaart Maroje’s vinnige vrouw met rasperige stem, ‘omdat die dwazen van de film verzuimden de verf van ons huis te halen waarin het woord “gekkenhuis” staat gespeld.’
Maroje heeft Tito één keer in het echt ontmoet, toen hij begin jaren zeventig als officier in opleiding dienst deed bij de Joegoslavische marine. Maroje wordt nog altijd lyrisch als hij de inrichting van het schip beschrijft: ‘Het was geen schip zoals andere oorlogsschepen. Het jacht had grandeur. Het was het paradepaardje van ons land. Perzische tapijten, gecapitonneerde plafonds, notenhouten meubilair, gouden schalen, zilveren bestek, porseleinen serviesgoed. In die tijd kon ik mijn ogen nauwelijks geloven. Een kamer was ingericht ter herinnering aan de staatsmannen die de boot hadden bezocht, net als acteurs, musici, kunstenaars, sportlieden en schaakgrootmeesters. Hun namen stonden op platen gegraveerd in de centrale ballroom op het tweede dek. Daar stond ook de vleugelpiano waarop Tito zelf af en toe speelde.’
Een generatie geleden was de Galeb nog een van de meest luisterrijke en luxueuze jachten in de wereld. Tito verwelkomde er sterren en staatslieden als Gandhi, Nasser, Kadafi, Castro, Churchill, Chroesjtsjov en filmsterren als Elisabeth Taylor, Richard Burton, Sophia Loren en Marilyn Monroe. Vandaag de dag is het 1930 ton wegende en 117 meter lange luxejacht een drijvende, roestende schroothoop. Wat ooit de varende trots was van de federale staat Joegoslavië is allengs verworden tot een symbool voor de puinhopen van een verdeeld land. Het verlaten dek en de lekkende chartrooms vormen een even levendige als pijnlijke herinnering aan de dramatische wijze waarop het land sinds 1991 in enkele burgeroorlogen uiteen is gevallen in steeds kleinere snipperstaten en (schijn)republiekjes.
De geschiedenis van het in 1938 als bananencargo in gebruik genomen schip is net zo grillig als de levensloop van de communistische partizanenleider die na de Tweede Wereldoorlog het heft in handen nam. In de Tweede Wereldoorlog werd het schip door de nazi’s gebruikt als mijnenjager in de Adriatische Zee. Het werd verscheidene keren getorpedeerd en in 1944 werd het schip zelfs door de Engelse luchtmacht tot zinken gebracht voor de haven van Rijeka. Tito liet het enkele jaren later weer boven water takelen en bouwde het om tot het vlaggenschip van zijn vloot. Hij legde er staatsbezoeken mee af. In 1953 deed hij met de Galeb de havens van Londen en Den Helder aan. Tijdens een luxebanket met een aansluitende ballroomparty liet hij de Hertog van Edinburgh en prins Bernhard aan boord.
Het schip speelde ook een cruciale rol bij de vorming van de Beweging van de Derde Weg. Tito legde tijdens diverse internationale conferenties de fundamenten van de Liga van Ongebonden Landen, die een onafhankelijke koers wilde varen tussen het kapitalistische Westen en het communistische sovjetimperium. De entourage van zijn varende luxepaleis diende in internationale wateren als neutrale grond voor topontmoetingen van deze landen van de Derde Weg. Legio zijn de verhalen over deze in alcohol, muziek, gok- en schaakspelen gedrenkte conferenties.
Het schip dat nu in Rijeka’s haven ligt te roesten, wordt omgeven door een zweem van nostalgie naar de relatieve welvaart van een voorgoed voorbije periode. Een periode waarin Joegoslavië meer dan twintig miljoen inwoners telde en een rol van betekenis speelde in het perverse schaakspel tussen Oost en West. Zelfs een Kroatische nationalist als Marko Maroje moet erkennen: in de tijd van Tito was het goed leven in Joegoslavië.
Elf jaar na de dood van Tito spatte de Federale Republiek van Joegoslavië uiteen als het kadaver van een aangespoelde walvis. En alsof het werd meegezogen in de slachtingen waarmee dat gepaard ging, onderging het schip sindsdien een schrijnende verwaarlozing. In de haven van Rijeka ligt het jacht er triest en kaalgeplunderd bij, net als de verpauperde rompstaatjes Macedonië, Servië, Montenegro en Kosovo, die openbare uitverkoop houden van grond, kapitaal en grondstoffen. De boot wacht op een nieuwe eigenaar die bereid is in het schip te investeren om het van de ondergang te redden. De republieken, op hun beurt, wachten vol spanning af, in fatalistische lethargie of opgeblazen trots, of de Europese Unie of de Navo ze uit hun ellendige isolement zal komen redden. Ook de roem van Josip Broz Tito, de oude oorlogsheld die uitgroeide tot een wereldwijd gerespecteerd staatshoofd, ligt in de haven van Rijeka te grabbel. Vanaf de pier vertrekken iedere dag excursies naar het strafeiland Goli Otok (letterlijk ‘het naakte eiland’), waar Tito zijn politieke vijanden in de blote zon stenen liet hakken tot ze erbij neervielen. Veel ouderen als Maroje voelen heimwee naar de tijden van de sluwe vos, maar worden door een ander deel van de voormalige republiek uitgemaakt voor ‘vuile Joego-nostalgist’. Door hem als bovennatuurlijk te portretteren steekt de website titoville.com (niet toevallig uit Slovenië, de enige deelrepubliek die het goed gaat sinds de boedelscheiding) de draak met de socialistische dictator. Tussen alle archaïsche vooruitgangsretoriek uit zijn tijd is op een van de foto’s op de site te zien hoe Tito in een speedboot op weg is naar zijn jacht voor een nieuwe wereldreis langs de continenten.
Terwijl hij in zijn jeep naar de mistroostige industriële werf Viktor Lenac rijdt, vertelt scheepsingenieur Branko Rankovic enthousiast over de roemrijke geschiedenis van het schip: ‘Het was een symbool voor vrede en ongebondenheid in de hele wereld. Het is een vredesboot; een brod za mir.’ De ingenieur is belast met de taak om van de afgedankte Galeb opnieuw een luxejacht te maken voor de rijken van deze aarde. Aanvankelijk gaf de Griekse zakenman John Paul Papanicolaou hem daartoe opdracht. Eerder al liet hij het oude jacht de Christina Onassis omkatten, om het daarna voor een tienvoudig bedrag aan een miljardair in Engeland te verkopen. Met de Galeb wilde hij hetzelfde doen. Wat er precies tussen is gekomen, blijft een raadsel. Inmiddels is de achterstallige havenbelasting opgelopen tot bijna zeshonderdduizend euro. De werf is daarom een procedure gestart, geholpen door de handelsrechtbank van Rijeka, die ertoe moet leiden dat het schip zal worden geveild. ‘Het ergste is als het schip op de schroothoop belandt’, zegt de scheepsingenieur. ‘Daar is het schip historisch gezien te relevant voor.’
Met de bergen rechts en metershoge kranen linksboven komt plotseling de Zeemeeuw in zicht, vastgeketend in helder water. Het grijsgroene schip ziet eruit alsof het zojuist van de bodem van de zee getakeld is. ‘Toch is alles in de boot nog intact’, verzekert ingenieur Rankovic, ‘en precies bewaard gebleven zoals 25 jaar geleden. De kajuit van Tito en Jovanka, de chartrooms en de ballroom, alles is onaangeraakt. Het schip is alleen van buiten vervallen. Nog maar zes jaar geleden is de boot op eigen kracht van Montenegro naar Rijeka gevaren. Dus het hoeft niet lang te duren om het schip ook nu weer zeewaardig te maken.’ Rankovic wijst op de Fiat twin diesel engine die het schip zijn stuwkracht geeft: ‘Het schip haalt nog altijd twintig knopen.’ In de grote vergaderzaal staat vandaag enkel nog een lange ovale tafel. Een vaalgrijs tapijtje bedekt de grond. In de andere vertrekken van de boot druppelt het regenwater langs de wanden, langs scheuren en vochtplekken, terwijl een zware vochtige lucht bezoekers op de keel slaat. In de ooit luxueuze kajuit van Tito en zijn eega Jovanka bevinden zich alleen nog twee ijzeren bedden en een houten kast met lege laden. ‘Het is alsof je in een tijdmachine terecht bent gekomen’, mijmert Rankovic.
Net als de burgemeester van Rijeka vindt Rankovic dat de Galeb een museum moet worden. Daarvoor hoeft hij ook niet zeewaardig worden gemaakt: ‘Een likje verf, wat nieuwe meubels en klaar is Kees.’ Ook Maroje, de man met het Tito-visioen, ziet zo’n museum wel zitten, net als andere veteranen uit het voormalige Joegoslavische leger. Maar het is allerminst zeker of het museum er zal komen. Drie jaar geleden werd de Galeb nog voor zes miljoen dollar te koop aangeboden, onder meer via de website yachtworld.com. Vorige maand is de basisprijs door de havenautoriteiten van Rijeka vastgesteld op 150.000 euro. Kroatische nationalisten en de oude gevangenen van Goli Otok zijn er op uit het schip voor een spotprijs te kopen en vervolgens naar de schroothoop te brengen, om museale Joego-nostalgie geen kans te geven.
De woordvoerder van het ministerie van Cultuur bevestigt dat het schip inmiddels tot nationaal cultureel erfgoed is verheven, maar zegt dat het ministerie het schip niet zal kopen: ‘De enige die het schip zal kunnen kopen is de stad Rijeka.’ In het gemeentehuis op de brede Korso-boulevard in het centrum van de stad verklaart de burgemeester met galmende stem dat het schip te belangrijk is voor de schroothoop: ‘Alleen al omdat zes brandweermannen van onze stad hun leven hebben gegeven bij het blussen van de Galeb, toen die tijdens beschietingen in de Tweede Wereldoorlog in brand vloog.’
De voormalige oppermachinist van de Galeb, de tachtigjarige kapitein Dusan Milic, zegt dat men het schip willens en wetens heeft laten verkommeren: ‘Het schip werd zestien jaar lang zelfs niet eens geverfd!’ Het is zijn droom om, vijftig jaar na zijn diensttijd op de Galeb, nog één keer terug te mogen keren naar de plecht van het jacht en de machinekamer opnieuw te betreden. ‘Tuzjno!’ mijmert hij. ‘Het is triest dat de Galeb er nu zo aan toe is. Maar het is niet te laat. We zouden gewoon met de oude crew samen moeten komen, dan zouden we de motoren in een vloek en een zucht weer aan de praat krijgen. Dan varen we met het schip direct de haven uit.’ Op weg naar het verleden.
Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten