Elke lezer is een regisseur: hij bouwt alle scènes zelf op en vertolkt alle stemmen in zijn eigen hoofd. Dat is een automatisme waar we amper bij stilstaan, maar soms dwingt een boek je dat wel te doen, en als dat goed gebeurt is het alsof je opnieuw leert lezen.

Dat is het geval bij Als een brandend huis, de nieuwste roman van António Lobo Antunes (1942), de belangrijkste Portugese schrijver en eeuwige Nobelprijs-kandidaat, die in al zijn boeken een geheel eigen stijl hanteert: hoofdstuklange zinnen, gescheiden door komma’s, die beelden, herinneringen en gedachten aaneenrijgen.

Een hoofdstuk begint bijvoorbeeld zo: ‘Ik denk dat ik een kind heb maar ik weet het niet zeker, toen ik tegen de mulattin zei dat ik terugging naar Lissabon, hield ze op met koken en bleef zonder me aan te kijken over de pan gebogen staan, ik herinner me dat de mangoboom in de achtertuin vruchten begon te krijgen, dat wil zeggen overdag, ’s avonds waren het vleermuizen, ze vertellen dat je hun gepiep niet kunt horen maar ik hoor het wel…’ En zo maalt het door.

Die slingerende passages zonder punten dwingen je in een actievere leesrol. Je moet zelf de pauzes plaatsen, zelf het juiste tempo zien te vinden en het ritme, de verborgen hartslag ontdekken. Lobo Antunes plaatst op onze innerlijke lessenaar een partituur zonder tempoaanduidingen, dynamische tekens, toonsoorten of ander houvast. Je moet echt aan de slag om erin te komen en de tekst te bezielen. Niet iedereen zal die inspanning willen leveren, en dat is jammer. De opbrengst is namelijk bijzonder groot. Als je eenmaal in het juiste ritme bent en de ingang hebt gevonden, ga je op een ongekend sensationele manier op ontdekkingsreis door de menselijke geest.

De stortregen van verhaallijnen samenvatten is onmogelijk. Hooguit kun je het kader naschetsen. Als een brandend huis speelt zich af in een appartementencomplex in Lissabon, waarvan de acht bewoners afwisselend aan het woord komen. Een joodse broer en zus die in de jaren dertig uit Duitsland zijn gevlucht, een vrouwelijke rechter, een actrice, een kantoorjuffrouw, een ambtenaar, een oud-militair die in de Portugese kolonie Angola heeft gevochten.

De meesten zijn op leeftijd en wekken de indruk zich in het appartement verschanst te hebben en zich voornamelijk nog met hun herinneringen bezig te houden. Op die manier herbergt het huis een dwarsdoorsnede van de Portugese geschiedenis, waarin iedereen op de een of andere manier wonden heeft opgelopen onder het regime van dictator Salazar, die van 1932 tot 1968 het autoritaire bewind van de Estado Novo leidde.

De huurders horen elkaar, becommentariëren elkaar, en ze ontmoeten elkaar. Vooral de dronkenlap zwalkt regelmatig door het trappenhuis en bonkt op de deuren. En in het slothoofdstuk is de spookachtige figuur op zolder aan het woord.

Het huis als metafoor is natuurlijk een vertrouwd gegeven in de literatuur. George Perec liet in La vie mode d’emploi (1978) al eens per hoofdstuk een bewoner uit een Parijs’ appartementencomplex aan het woord. Ook in eigen land is het huis een graag gebruikte metafoor, van W.F. Hermans’ Het behouden huis tot Wanda Reisels Plattegrond van een jeugd, waarin ze haar ouderlijk huis als structuur van haar autobiografische schetsen nam.

Bij Lobo Antunes verdubbelt de huismetafoor nog eens, omdat de bewoners zichzelf ook regelmatig met een huis vergelijken: ‘Ik loop als een brandend huis’, is een terugkerend zinnetje. En: ‘We lopen allemaal als brandende huizen en de vlammen slaan uit het dak van ons brein.’ En zo praten ze ook. Door die zinnen zonder adempauzes zie je ze rondrennen, het hoofd in brand, tevergeefs op zoek naar bluswater.

Hoewel het boek over Portugal gaat, spreekt er duidelijk een bij uitstek Europese obsessie uit met geschiedenis, nationale trauma’s en de daaruit voortvloeiende persoonlijke kwetsuren. En daarmee gaat het over herinnering en de raadselachtige verhouding tussen verbeelding en geheugen, wat dit boek een universelere zeggingskracht geeft.

Misschien is het opzet: dat de lezer een paar keer verdwaalt, dat hij aan verkeerde deuren staat te luisteren

‘Het verleden is onvoorspelbaar’, merkt een van de personages op. Voor sommigen gaat dat letterlijk op: heeft de militair inderdaad een kind verwekt bij zijn Afrikaanse maîtresse? Wat als hij bij haar was gebleven?

Een andere bewoner merkt op: ‘Wat doet praten ertoe, een verleden verzinnen, het heden belazeren, alle vragen beu worden, de antwoorden niet geloven.’

Sommige personages verdringen gebeurtenissen, anderen fantaseren er lustig op los. ‘Bij de Eiffeltoren is een boulevard naar mij vernoemd’, beweert bijvoorbeeld de actrice, die bovendien een affaire met Salazar zou hebben gehad. Ja, ze heeft nog een kaartje van hem gekregen. En daarop staat – want Lobo Antunes houdt ook van grapjes – ‘Antunes Lobo Alle rioleringswerken lage voorrijkosten’.

Met al deze observaties heb ik alleen nog maar wat losse onderdelen uit de 342 pagina’s aangestipt. Maakt Lobo Antunes het zijn lezers al behoorlijk lastig, voor recensenten maakt hij het werk in feite totaal onmogelijk, omdat de twee geijkte technieken om een boek onder de aandacht te brengen – eruit citeren en het verhaal samenvatten – hier zinloos zijn geworden. Citeren of samenvatten betekent altijd: een flard eruit lichten, terwijl de magistrale uitwerking hier nu juist berust op een langdurige onderdompeling in die eindeloze stroom van details.

Je bereikt met Lobo Antunes een gebied tussen denken en articuleren in, een stream of consciousness-achtige techniek waarvoor Lobo Antunes veel naar James Joyce en Virginia Woolf moet hebben geluisterd. En toch is dit weer anders. Het is meerstemmigheid, een radicale gelijktijdigheid van heden en verleden – aaneengesmolten in zinnen zonder punten.

Het is laag over laag geschilderd, gedachten die komen aanrollen en weer verdwijnen, herinnering, waarneming, droom, flarden dialoog. Soms zijn er letterlijke herhalingen, die, als terugkerende motieven, de muzikaliteit versterken. Dit puntloze meanderen tracht de textuur te imiteren van die onophoudelijke innerlijke stroom die een mengsel is van denken, voelen, praten, dromen en herinneren.

Zo’n boek vertalen vraagt om een uiterst secure hand, een muzikaal oor en een hart voor het juiste ritme. Vertaler Harrie Lemmens blijkt daar allemaal over te beschikken en heeft een taal weten te creëren die een ongekend intieme energielaag aanboort.

Verrassend genoeg komt er vrijwel geen ingewikkeld woord in voor. Zelfs de grammatica is weliswaar grillig, maar slaat nergens door in experimentele poëzie met alle vaagheid van dien. Anders dan het bij eerste toenadering kan lijken, is dit werk juist het tegendeel van vaag of diffuus. Het is precies, secuur proza, dat via concrete details doordringt in wat bij Flaubert ‘de ziel der dingen’ heet.

Hooguit kun je je afvragen: moesten die acht stemmen echt allemaal zo op elkaar lijken? Moeten we die eensluidende stemmen zien als mentaal uitvloeisel van een totalitair regime? De auteur had er ook voor kunnen kiezen om sommige personages, als contrast, een extreem elliptische stem te geven. Ook de lezer zou daar baat bij hebben gehad. Want allemachtig, je moet je kop er wel bij houden. Als je althans precies wilt weten wie nu ook alweer ‘tweehoog rechts’ zat, of ‘driehoog links’ – want met zulke technische termen worden de hoofdstukken aangeduid; aan de lezer worden geen concessies gedaan.

Je moet je kop er wel bij houden, en ik moet eerlijk bekennen dat mij dat niet het hele boek door is gelukt. Al lijkt het me niet uitgesloten dat zelfs dat opzet kan zijn: dat de lezer een paar keer verdwaalt in dat grillige appartementencomplex, dat hij aan verkeerde deuren staat te luisteren, door verkeerde sleutelgaten loert, personages verwart. Herlezen is de remedie en in dit geval allerminst een straf, maar zelfs een noodzaak. Dit is een boek waarvoor je het liefst je agenda leeg veegt en een afgelegen vakantiehuis huurt.


António Lobo Antunes, Als een brandend huis, Vertaald door Harrie Lemmens. Ambo Anthos, 342 blz., € 22,99