Beide personages maken deel uit van een dubbelprogramma, twee monologen. Uitvoerend gezelschap is Dood Paard, een formatie van de onlangs aan de Arnhemse Toneelschool afgestudeerde acteurs Kuno Bakker, Manja Topper en Oscar van Woensel. Twintigers die zich niet (meer) door de bestaande theatergiganten willen laten intimideren en deze ook niet (meer) wensen te imiteren. Ze hebben genoeg aan hun eigen gedachtengoed. Dat is rijk, bevangen door dood en doodsangst.
De Onsterfelijke voelt de doodsangst als een banaal waanidee van een banale leraar die in 2045 aan banale stralingen zal sterven. Maar dan ‘koestert’ hij zich weer in zijn onsterfelijkheid. Daarin vreest hij de stilte na de dood van de laatste stervelingen. En hoe moet je leven wanneer de troost van het stille graf je wordt onthouden? Jeanine Deckers heeft haar kapje van Dominique afgelegd, treedt in een treurig nachtclubdecor aan voor een come-back in een sexy jurkje. Ze koestert de gedachte dat ooit ieder gezin in Amerika (ze spreekt de naam van dat continent uit als de naam van Het Beloofde Land) wel een singletje van haar in huis had. Maar zonder haar kapje (de welgekozen tweede huid in een seculariserend tijdvak) is ze een nonpersoon geworden. In haar fantasieen heeft Dominique de hysterie van een ooit bestaand publiek overgenomen. Dominique zonder kapje is echter vooral heel erg zielig.
Twee personages vlak voor een eindpunt dat ondenkbaar werd geacht. Ze willen de laatste streep niet over. En laten ons delen in hun fundamentele angst voor die finale stap. Manja Topper (Dominique) toont ons dat door een paar keer heel snel naar opzij te kijken. Ze laat op die momenten een stilte vallen die werkt als een orkaan, binnen een verder hysterisch in een microfoon gespuugde monoloog. Het zou misschien Dominiques come-back kunnen zijn. Of de allerlaatste keer dat ze ooit zou zingen. Gedurende twintig martelende minuten stelt ze dat moment voortdurend uit. De mitraillerend gesproken tekst werkt hallucinerend. Wat wil dat mens? Waarom doet ze niet iets anders? Ik zat te verlangen naar modulaties, naar meer stiltes dan die paar seconden. Genadeloos voert Manja Topper ons echter naar het moment waarop ze daadwerkelijk begint te zingen. En dan is het niks. Het is definitief gedaan met Zuster Glimlach.
Oscar van Woensel speelt De Onsterfelijke als een gekooid roofdier, een sneeuwpanter met witte bakkebaarden en engelenhaar in zijn stoppels en op zijn wenkbrauwen. Hij schakelt van tredgang naar verstilling, bezinning, overdenking. Maar de overdenkingen overvallen hem als onverdraaglijke verschrikkingen, dus schakelt hij weer naar de gekooide loop op de tijdbalk van zijn onsterfelijkheid. Aan het slot wordt hij gek van het geknisper der kankergezwellen. ‘Ik kan er natuurlijk wel tegen, maar voor de mensen is dit zelfmoord. Wacht, wil ik zeggen. Nog niet. Pas op, jullie doen jezelf pijn. Alsjeblieft, probeer nog wat langer te blijven. Binnenkort zijn jullie allemaal verdwenen en dan ben ik voorgoed alleen.’ Blackout! Klap!
In zijn rigide consequentheid zijn deze twee monologen letterlijk verpletterend. Je voelt de zinderende ambitie om ons op de tribune eens grondig door mekaar te schudden. En dat is gelukt.