
Er is voor mij niets mooiers dan wanneer toneelmakers het eigen theaterhuis hebben verbouwd om ons welkom te heten voor een nieuwe voorstelling in een nieuwe entourage. Dat is al veertig jaar de toegevoegde waarde van de oude tramremise in Scheveningen, waar Toneelgroep De Appel werkt. Het was deel van de charme op de locatie waar de toneelspelers van ’t Barre Land ons ontvingen, in hun eigen bibliotheek, in hun eigen huiskamer, waar bij wijze van spreken de lucht nog hing van de Utrechtse universitaire snijzaal diergeneeskunde. Zoals je ook de chloorlucht nog meende te ruiken in het Heiligewegzwembad, vlak bij de Kalverstraat, dat door Theu Boermans’ groep De Trust eigenhandig was verspijkerd. Collectieven waren het vaak, die hun verbouwde toneelhuizen voor ons openstelden, soms met een sterke leiding, vaak tot in hun merg gedemocratiseerd. Hun ruimtes pasten hen als een toverjas. En óns als een warme trui.
In Parijs bestaat ook zo’n plek. Je komt er, door de oudste grande ligne (lijn 1) van de métro te nemen, oostwaarts tot aan de (eind)halte Château de Vincennes. Daarna is er een pendelbusdienst naar het theater. Maar wandelen is mooier. Langs het oude kasteel waar Denis Diderot en markies De Sade gevangen zaten vanwege hun schelle teksten. Daarna direct het bos in. Daar vind je vrij gemakkelijk de poort van Cartoucherie de Vincennes. Daarachter wonen vier toneelensembles, waaronder Théâtre du Soleil onder leiding van Ariane Mnouchkine (1939). Dit jaar bestaan ze vijftig jaar, 44 jaar geleden, in de zomer van 1970, kraakten en herstelden ze enkele tot ruïne vervallen hallen van oude munitiefabrieken. Ze speelden er hun collectieve creatie 1789 over het eerste jaar van de Franse Revolutie. En ze zijn nooit meer weggegaan.
Zoals de meeste toneelpioniers met een uitgesproken stijl leert Mnouchkine het vak van tegenstanders. Ze doet eind jaren vijftig een stage in Oxford en maakt er kennis met het Engelse toneel. Ze is onder de indruk maar ook snel verveeld. Tongue in cheek naturel interesseert haar eigenlijk niet. Naturalisme is voor Mnouchkine ‘een goed woord voor een slecht idee’. Kunst gaat over transformatie. Vroeg in de jaren zestig, voor ze Théâtre du Soleil opricht, maakt Mnouchkine een reis door Japan, India, Zuidoost-Azië en Afghanistan. Ze maakt kennis met uiteenlopende speelstijlen, van het Japanse Bunraku en Kabuki tot het Indiase Kathakali en de Javaanse hofdansen. Ze durft die grote vormen in haar werk in eerste instantie nauwelijks toe te laten. De invloed daalt langzaam in.
Dat geldt ook voor haar engagement. Mnouchkine is een kind van de jaren zestig. Ik ken in het Franse toneel overigens niemand die zo uitbundig kan schelden op radicaal-linkse salonrevolutionairen en andere beterweterige drammers, maar dit terzijde. Ze vertrouwt het begrip ‘utopie’ als iets wat ‘nog niet eerder is gedaan’ en waarin ze met een ontwapenende beslistheid zegt te geloven, zoals je een ingeslagen weg accepteert als begaanbaar pad en gedeeld reisdoel. Verder zit de strijd voor zwervenden op deze aarde in haar genen. Haar Russisch-joodse grootouders ontvluchtten de revolutie en stierven beiden in de concentratiekampen van de nazi’s. Mnouchkine hoorde pas op latere leeftijd over de joodse identiteit van haar vader. Het lange zwijgen erover schokte haar. De band met haar vader werd er intenser door. Alexandre Mnouchkine (1908-1993) is met zijn productiemaatschappij Ariane Films een van Frankrijks belangrijke naoorlogse filmproducenten geweest – verbonden aan kunstenaars als Jean Cocteau, Claude Lelouch en Phillippe de Broca. Wat vader en dochter Mnouchkine bindt is een diep humanisme, een permanente focus op mensenrechten en de liefde voor kunst met een maatschappelijke urgentie.
Op 29 mei 1964 passeert de oprichtingsakte van Théâtre du Soleil de notaris. ‘Société coopérative’ staat er op de kaft en een collectief is het altijd gebleven. Met als eerste de afspraak die tot op de dag van vandaag geldt: zo veel mogelijk een gelijke betaling. Voor beginnende leden van de troep geldt een salaris van zestienhonderd euro, voor medewerkers die al wat langer tot het collectief behoren, inclusief Mnouchkine zelf, geldt een salaris van negentienhonderd euro. Verder: behoudens toneelspelen, techniek en muziek worden alle taken door iedereen gedaan. Toneelspelers, technici en musici (en Mnouchkine zelf) staan dus ook muren te bikken en kozijnen te schilderen, ze maken allemaal regelmatig het gebouw schoon, koken voor de troep en voor het publiek, plakken affiches, repareren kostuums en rekwisieten, hebben kassadienst en scheuren kaartjes. En dat u het weet: de zelf gemaakte gemberlimonade van ‘Soleil’ is de lekkerste van heel Parijs.
Ik ben als toeschouwer met grote regelmaat gaan aanschuiven vanaf het moment dat Mnouchkine in 1979 de roman Mephisto van Klaus Mann (over meelopers en neezeggers in de nazitijd) voor het toneel bewerkte. Een gastoptreden van die voorstelling in Berlijn (met ondertitels uitgezonden op het tweede Duitse televisienet – een unicum) zorgde er trouwens indirect voor dat het gerechtelijke publicatieverbod dat in Duitsland op dat boek rustte in 1980 werd opgeheven. Als belangrijk ‘intermezzo’ draaide Mnouchkine eind jaren zeventig haar enige speelfilm, Molière (geproduceerd door Claude Lelouch en haar vader), een eigen scenario op basis van het boek Het leven van de heer Molière van Mikhail Boelgakov. Daarna volgde een serie Shakespeare-stukken (koningsdrama’s afgewisseld met komedies) waarin voor het eerst de invloeden van het theater uit het Oosten zichtbaar werden – die avonden horen tot mijn gelukkigste als toneelkijker. Hélène Cixous, dramaturg bij Mnouchkine en huisschrijver, ontwierp vervolgens een zes uur durende eigentijdse toneelvertelling over de wortels van de genocide door het bewind van de Rode Khmers in Cambodja, in de vorm van een raamvertelling over de toen nog levende koning-politicus Norodom Sihanouk (1985), de eerste ‘Soleil’-voorstelling die ook Nederland bereikte.
Na een voorstelling over de dekolonisatie van India in de jaren veertig en vijftig, die moeizaam van de grond kwam, ging de troep bijna kopje onder. Dat is volgens Mnouchkine ingecalculeerd en kán ook niet anders: je kunt niet altijd slagen. Een toneeltroep is net een familie – met foute keuzes, kinderen die het nét niet redden, met vechtscheidingen en egocrises, met financiële malheur. Wat dat laatste betreft: van de Franse overheid moeten ze het niet hebben. Van hun publiek vragen ze redelijke toegangsprijzen. Het aantal creatieve oplossingen dat vervolgens binnen Théâtre du Soleil in de afgelopen 35 jaar is verzonnen om het hoofd boven water te houden, is legendarisch. Ik ben een tijd aandeelhouder geweest van ‘Soleil’. Met mij enkele tienduizenden supporters over de hele wereld.
In de jaren negentig volgde een project dat vier jaar duurde en waarin de bloedwraak in de enig bewaarde klassieke tragedie-trilogie werd getoond, de Oresteia van Aeschylos, voorafgegaan door het voorspel van het kinderoffer, Euripides’ Iphigeneia in Aulis. Deze cyclus, Les Atrides, deed in 1992 in nog nét niet voltooide toestand (er ontbrak een deel) het Holland Festival aan. In dit project mengden de dansvorm van het Indiase Kathakali (het koor) zich met de acteerstijl van het Japanse Kabuki (de protagonisten). Het was groots, onvergetelijk en spectaculair. En Mnouchkine zette meteen een streep onder dat laatste. Haar werk is in de nieuwe eeuw een stuk ingetogener geworden, minder uitbundig, het feest versoberde. In 2003 kwam ze met haar groep op de huidige sterkte: zo’n zeventig medewerkers, ruim twintig nationaliteiten, de jonge talenten werden geworven middels uitgebreide workshops in de Cartoucherie.
In die samenstelling presenteerde ze dat jaar een zes uur durende, in twee delen gesplitste mozaïekvoorstelling over het vluchtelingenvraagstuk, Le dernier caravanserail, vrij vertaald: de laatste oase voor de karavaan. Zo’n 170 personages in een reeks korte scènes die waren ‘gemonteerd’ op razendsnel op en af gechangeerde rijdende plateaus, waarmee een filmische mise-en-scène werd bereikt. Een deel van de toneelspelers was afkomstig uit de vluchtelinglanden waar het over ging (onder meer Tsjetsjenië, Afghanistan, Iran en Irak) en sprak ook in de eigen taal, die middels projecties in het decor werd ‘ondertiteld’. En zoals steeds bij Soleil werd de muziek live gemaakt door huiscomponist Jean-Jacques Lemêtre en zijn assistenten. De productie reisde over de wereld. Want zo gaat dat bij Théâtre du Soleil. In de vijftig jaar van hun bestaan hebben ze ‘maar’ 28 producties gemaakt. Die eerst in lange, veelal uitverkochte series worden getoond op de eigen Parijse thuisbasis. En die vervolgens op tournee gaan, soms eerst door Frankrijk, daarna door Europa, dan over de wereld. Ze hebben nu een eigen ‘reisversie’ van hun ‘zaal’ en hun tribune, een versie die overal past: in een voorstellingshal in Edinburgh, in een tent in Taipei of in onze eigen rai in Amsterdam.
Bijna alles wat je ziet in de voorstellingen van Théâtre du Soleil is de vrucht van intense samenwerking, vooral via eindeloos improviseren, ook als er wordt gewerkt met geschreven teksten uit het wereldrepertoire. Mnouchkine: ‘Toneel is niet alleen wat je zegt, het is vooral wat je doet. Het is hoe er wordt gereageerd. Het is stemming. Het is uitvergrote emotie, zodat achthonderd mensen ervan kunnen meegenieten. Het is een gemoedstoestand. Daarom kunnen we ook met Shakespeare improviseren. Shakespeare spelen is meer dan fraaie tekstregels herhalen. Wat wij proberen is niet alleen begrijpen hoe Shakespeare zijn werk schreef, maar ook hoe hij zelf hoorde wát hij schreef.’
Mnouchkine probeerde zich in haar mise-en-scène van Henry IV voor te stellen hoe de grootste dronkenlap uit Shakespeare’s stukken, Sir John Falstaff, bij de schrijver op een vel papier landde. Philippe Hottier speelde dat in de Shakespeare-cyclus in 1984. Als een klein, kogelrond mannetje kwam hij helemaal rechts achterin buitelend aan op de grote, vierkante, kale, met bruine kokosmatten beklede speelvloer. Hij mikte met zijn dronken kop ongeveer waar hij uit wilde komen, ergens links voor. En hij kwam brabbelend, struikelend, huilend, vallend en rollend steeds totáál ergens anders uit. Hij had zijn Falstaff gevonden door goed te kijken naar de clown-aap uit het komedietheater van Birma, die hij in het piepkleine Parijse poppenmuseum voor Aziatisch theater had gevonden. Philippe Hottier speelde de mooiste Falstaff die ik ooit heb gezien. Dat is de kracht van Mnouchkine’s Soleil. Je krijgt het beste van het beste. Maar altijd nét een slag ánders.
In de Kroniek van Kunst Cultuur een recensie van Macbeth door Théâtre du Soleil
Beeld: Iphigeneia in Aulis, het koor, 1990 (Michèle Laurent)