H.J. de Roy van Zuydewijn

Een wandelende schaduw: Keuze uit het toneelwerk van William Shakespeare

De Arbeiderspers, 407 blz., e 22,60

William Shakespeare

Hamlet

Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Willem J. Ouweneel

Aspekt, 302 blz., e 22,95

Vluchtig als een droom: Fragmenten uit Shakespeare

Vertaald, samengesteld en becommentarieerd door Jan Jonk

Papieren Tijger, 264 blz., e 20,- (incl. cd)

Ruim twintig jaar geleden, om precies te zijn op 11 januari 1985, verscheen in NRC Handelsblad een essay van Frans Kellendonk over het vertalen van Shakespeare, De veren van de Zwaan. Voor hij, zoals Kellendonk het zelf noemt, enkele vertalers begint te «glossen en vlossen» (met name Gerrit Komrij krijgt er van langs), probeert hij te omschrijven wat vertalen is, en met name het vertalen van Shakespeare. In de eerste plaats gaat het om: travestie. Kellendonk: «Vertalen is een verkleedpartij – en met welke veren kun je oogverblindender pronken dan met de veren van de Zwaan? Het is uitleggen, passen, meten, inspelden, vastrijgen, en tot slot een gedaanteverwisseling. De vertaler is een travestiet. Door zijn zwoegen vergeet hij zijn schonkige schouders en knokige benen (die voor anderen heel goed zichtbaar blijven) en hij kan zich schitterend wit en donzig wanen, op en top Zwaan.» Naast travestie is vertalen voor Kellendonk «twee talen aan elkaar laten snuffelen», en een krachtmeting: «De wedstrijd tegen Shakespeares Engels is de moeilijkste en de spannendste die je het Nederlands kunt laten spelen.» Het essay (opgenomen in het verzameld werk) is het enerverende verslag van een bokswedstrijd der ijdelheden. De «gegloste» en «gevloste» vertalers van Shakespeare werden door Kellendonk niet zuinig de maat genomen.

Vertaler/dichter H.J. de Roy van Zuydewijn (die eerder Richard III, Macbeth, Julius Caesar, de sonnetten en Hamlet aan het Nederlands liet snuffelen), publiceerde onlangs Een wandelende schaduw: Keuze uit het toneelwerk van William Shakespeare, en daarin staat het credo van de vertaler minder frivool geformuleerd dan Kellendonk het waagde. De Roy van Zuydewijn (1927) definieert het origineel als de «brontekst», het beoogde resultaat als de «doeltaal», en hij is academisch streng als het gaat om het formuleren van de ruimte die de vertaler heeft in het niemandsland daartussen: «Zo klein als de brontekst missen kan en zo groot als de doeltaal nodig heeft om het origineel op een originele wijze, dat wil zeggen: met het dichterschap van de dichter zelf, te benaderen.» Oef! De vertaler mag naar de Himalaya van Shakespeare kijken, hij hoeft zich geen enkele illusie te maken dat hij de berg ook werkelijk kan beklimmen. Vertalen als oefening in nederigheid. Het boek van De Roy van Zuydewijn is één grote oefening in nederige nadering van bron richting doel. Een paar vragen. Snuffelen de talen gretig aan elkaar? Is er adem in het niemandsland tussen de brontekst en de doeltaal? Nadert de bron het uiteindelijke doel: het spelen van Shake speares teksten? Bladerend, vergelijkend raak ik in twijfel.

The proof of the pudding is in the eating. Twee voorbeelden uit Hamlet. Aan het eind van de eerste akte ontdekt de titelfiguur dat hij echt iets moet doen (hij heeft net de geest van zijn vader ontmoet): «The time is out of joint. O cursed spite/ That ever I was born to set it right». Komrij: «De tijd heeft zich verstuikt, vervloekte kwelling/ Dat ik moet leven om hem recht t e zetten». Bindervoet & Henkes: «De tijd is uit zijn voegen, O, vervloekt spel/ Dat ik degeen moet zijn die het herstel». De Roy van Zuydewijn: «De wereld is gestoord, O, vloek en kwel/ Dat ik ter wereld kwam voor haar herstel». Komrij mist het ritme, Bindervoet & Henkes komen een heel eind maar missen een t, De Roy van Zuydewijn blijft in archaïsch taalgebruik steken en mist ongeveer alles.

Tweede voorbeeld. Aan het eind van de tweede akte formuleert Hamlet zijn programma voor het derde bedrijf. Hij zal een toneelstuk laten opvoeren om zijn stiefvader in de val van diens schuld te laten lopen: «The play’s the thing/ Wherein I’ll catch the conscience of the King». Komrij: «Theater zal de lasso heten/ Waar ik een gooi mee doe naar zijn geweten». Bindervoet & Henkes: «Met het stuk/ Zet ik het geweten van mijn oom onder druk». De Roy van Zuydewijn: «Met deze zaak/ Sla ik mijn ooms geweten aan de haak». Alledrie de vertalers zijn slim, maar missen de kracht van de cliffhanger. Bert Voeten was nóg slimmer: «Het stuk is een geval/ Waarin ik het geweten van de koning vangen zal».

Het wil wat met die snuffelende, vrijende talen. De bundel van De Roy van Zuydewijn maakt in ieder geval nieuwsgierig, met name waar het gaat om het benaderen van de originaliteit van de dichter. In de academische strengheid wordt bij hem wel veel speelsheid ingeleverd. Of de bundel een soort vooraankondiging is van veel meer Shakespeare-vertalingen vermeldt de inleiding niet.

Bij uitgeverij Aspekt is onlangs een curieuze nieuwe vernederlandsing van Hamlet verschenen, door Willem J. Ouweneel. Het is een «idiolecte» vertaling. Dat woord moest ik opzoeken: «individueel taalgebruik binnen de algemene landstaal», zegt Van Dale. Anders gezegd: een vertaling die zo dicht mogelijk bij de originele taal (de «brontekst») blijft, maar goed kan wonen in de «doeltaal», haar idioom en haar syntaxis. De vijfvoetige jamben heeft Ouweneel losgelaten, het gaat hier om een proza-herdichting. De jamben zijn voor «poëten en acteurs misschien prachtig» (aldus Ouweneel), «maar minder geschikt voor een vertaling die zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst wil blijven». Over zo’n zin moet ik eindeloos nadenken. Shakespeare vond (met Marlowe) een versvoet uit waarin hij personages zich kon laten uitdrukken in een taalgebruik dat «larger than life itself» is. Hoe kun je dan schakelen naar proza teneinde «dicht bij de originele tekst» te blijven? Misschien ligt het antwoord in een verder liggend doel van deze herdichter: Ouweneel wil aantonen dat Hamlet bij uitstek een «christelijke» tragedie is. Ouweneel (bioloog, filosoof én theoloog) is op zoek naar de messianistische missie van Hamlet. Ouweneel: «Hamlets eenzaamheid wordt treffend weergegeven door zijn alleenspraken (…) omdat hij werkelijk niemand heeft om van hart tot hart mee te praten. De enige die aanwezig is en luistert is God, die hij dan ook vele malen bij name noemt, ook al leidt dat nooit tot bidden. Zo blijft Hamlet in zijn eigen gedachtekring opgesloten.» De herdichter als theoloog. Die Hamlet afwisselend ziet als een goed christen, een moderne scepticus en een renaissancemens vol egoïstische geweld dadigheid.

Ik heb Ouweneels lange inleiding – in de kern een theologisch traktaat – en zijn vertaling met stijgende verbazing gelezen. Voorzover ik hem kan volgen, negeert hij Shakespeares godsdienstige schizofrenie, rode draad door diens hele werk: van geboorte aanhanger van het «oude geloof» (de katholieke kerk van vóór Henry VIII), officieel betrokken bij «the new faith», de Anglicaanse kerk, in feite een Britse vorm van protestantisme. Hamlet studeert in Wittenberg, een lutheraanse universiteit. Zijn rivaal Laertes is kind aan huis in Parijs, een katholieke opleiding. Hamlet vertrouwt de geest van zijn vader onder meer niet omdat hij zegt in «het Vagevuur» te verkeren, een katholieke uitvinding, door de protestanten niet erkend.

Ouweneels vertalingen van de eerder geciteerde passages schieten ook al niet erg op. Eind eerste akte: «De tijd is uit zijn voegen. Wat een vervloekte ergernis dat ik ooit geboren ben om hem recht te zetten.» Veel te wijdlopig voor een vruchtbare vrijage tussen «brontekst» en «doeltaal». Eind tweede akte: «Het toneelstuk is de val waarmee ik het geweten van de koning vangen zal.» Ritmisch storend, verder dank aan Bert Voeten. Voor de rest snuffelen bij Ouweneel niet zozeer twee talen als wel een aantal vaag geformuleerde religi euze wereldbeschouwingen aan elkaar. Met Shakespeare heeft het weinig van doen.

In 2006 komt bij uitgeverij Papieren Tijger in Breda een gloednieuwe vertaling uit van het complete werk van William Shakespeare. Door Jan Jonk (1943), voormalig docent Engelse en historische taalkunde, met als hoofdvak oud-Engelse taalkunde (zestiende-eeuws Engels dus), standplaats: Nijmegen. Ik kende zijn (mooie) vertaling van de sonnetten van Shakespeare. Maar het complete werk! Dat is sinds Burgersdijk (jaren tachtig van de negentiende eeuw) niet meer vertoond. Jan Jonk is al ruim een kwart eeuw in een publicitaire luwte alles wat we van William Shakespeare kennen aan het vertalen. Ook de stukken die onlangs aan de canon zijn toegevoegd, Two Noble Kinds men en Edward III. Er ligt nu een bloemlezing uit deze mega-onderneming, Vluchtig als een droom, scènes en fragmenten uit Shakespeare. De vertaler leest op een bijgevoegde cd een selectie uit zijn teksten voor.

In zijn inleiding geeft Jan Jonk zes basisregels voor een Shakespeare- vertaling: (1) oprecht proberen betekenissen en gevoelens uit de brontekst terug te laten keren, (2) hetzelfde geldt voor vormaspecten, (3) geen teksten weglaten of toevoegen, (4) geen eigen bedenksels van de vertaler, (5) «De vertaling dient even grappig, groots, erotisch of lyrisch te zijn als de brontekst. Woordspelingen mogen niet uit de weg gegaan worden», (6) de laatst beschikbare tekstcommentaren en woordenboeken moeten worden geraadpleegd.

Lezend en bladerend door Vluchtig als een droom kan ik er rustig een zevende basisregel aan toevoegen: compact vertalen strekt tot aanbeveling. Neem de monoloog van Prospero uit The Tempest (1611), waaraan de titel van deze bloemlezing is ontleend. Het is een beroemde monoloog, omdat Shake speare er zijn afscheid van het schrijven in zou aankondigen. De alleenspraak begint met «Our Revels Now Are Ended». Martinus Nijhoff vertaalt in 1930 (zwaar leunend op Burgersdijk): «De feestvreugde is voorbij». Erik Vos en zijn dramaturg Hent van der Horst (1976, leunend op Nijhoff en de Vlaming Courteaux): «Ons spel is nu voorbij». Gerrit Komrij, tien jaar later voor de Haagse Comedie: «Ons feest is over nu». Jonk in 2005: «Dit maskerspel is uit». Het slot van diezelfde monoloog is volgens Jan Jonk een van de lakmoesproeven voor iedere Shakespeare-vertaler: «We are such stuffe/ As dreams are made on, and our little life/ Is rounded with a sleepe». Nijhoff/Vos/Van der Horst (1930/1976): «Wij zijn van eender maaksel/ Als dromen zijn en ons geringe leven/ Ligt middenin een slaap». Komrij (1986): «Uit louter dromenstof/ Zijn wij gemaakt – wat ons is toegemeten/ Ligt in een zee van slaap». Jonk (2005): «In wezen is ons zijn/ Vluchtig als een droom, vindt ons kort bestaan/ voleinding in slaap».

Jan Jonk is als Shakespeare-vertaler plezierig streng voor zichzelf en voor zijn lezers/spelers/gebruikers. Zijn be ginselprogramma is niet geschikt voor een dubbelzinnige uitleg: «Proberen te begrijpen wat er staat, betekent in ieder geval een leven lang gefascineerd zijn door woorden en hun geschiedenis, er langzaam achter komen dat ieder woord in het Vroegmodernengels ofwel een andere betekenis had dan nu, of andere associaties opriep, of een andere gevoelswaarde had – maar meestal alledrie tegelijk. Het betekent dus serieus proberen vertrouwd te raken met het 16e-eeuwse Engels. En dat op een objectieve, wetenschappelijke manier, waarbij nauwelijks plaats is voor eigen interpretatie of voorkeur.»

Die mededeling staat als een huis. Jan Jonk maakt de bewering, zo u wilt belofte, in Vluchtig als een droom meer dan waar. Hij verleidt de lezer ook tot geduld en bescheidenheid. Jonk onthult schatten in een taal, waarvan hij stelt (en zijn bewijslast is indrukwekkend) dat wij die eigenlijk niet kennen, dat we door de Engelse geleerde Shakespeare-kenners decennia lang op een dwaalspoor zijn gebracht. Laatste voorbeeld. Hij zoekt naar de juiste vertaling van de titel van de komedie Twelfth Night or What You Will. «De twaalfde nacht» verwijst naar Drie koningen, afsluiting van de laat mid deleeuwse kerstperiode, twaalf etmalen na de kerstnacht. Het stuk ging in 1602 in wereldpremière op vastenavond, de afsluiting van het carnaval. Jonk vertaalt Twelfth Night or What You Will aldus: Carnaval, of zo.

Ik moest erom schateren. Ik vind het geniaal.

Als autodidactische amateur-lezer van de Zwaan van Avon heb ik nu vast ingetekend op de eerste vernederlandsing van William Shakespeares volledige werk sinds Burgersdijk.

_______________________

Stephan Greenblatt

William en de wereld: Hoe Shakespeare Shakespeare werd

De Bezige Bij, 414 blz., e 29,90

Wéér een nieuwe Shakespeare- biografie, dit keer snel vertaald. Wat een zegen is, veel teksten over de Zwaan van Avon hebben we niet in het Nederlands. Er wordt wat afgespeculeerd in dit boek. Greenblatt stapelt hypothese op hypothese. En hij doet dat zo goed dat je geneigd bent te denken: zou heel goed kunnen. Een voorbeeld van Greenblatts jongleren met aannames is zijn meeslepend relaas over hoe Shakespeare van de saaie Engelse provincie in de bruisende amusements wereld van Londen terechtkwam. Hoe Shakespeare Shakespeare werd. Anderhalf jaar na de geboorte van zijn tweeling (Hamnet en Judith) heeft de theatergroep The Queen’s Men een optreden in Shakespeares geboortestadje Stratford-upon-Avon. Ze komen een acteur te kort (een lid van de troep is tijdens een kroegruzie gedood). Shakespeare (23 op dat moment) neemt de rol over. Greenblatt kan niet bewijzen dat Shakespeare (vijf jaar getrouwd, drie kinderen) na die invalbeurt meegaat op tournee. Hij probeert het wel te beweren. En begint zodoende met een intrigerende invulling van wat in de meeste Shakespeare- biografieën the lost years wordt genoemd, tussen 1587 en 1592, waarin de toekomstige sterauteur «zoek» is. Greenblatt stelt een handvol scherpe vragen. Heeft William in deze periode contact gehad met een ketter, tevens spion van het katholieke Spanje? Was hij op de vlucht voor de geheime dienst van Elisabeth I? Dook hij onder als huisleraar bij een adellijke familie? Werd hij beschuldigd van stropen op het landgoed van een beruchte «katholieken-vreter»? De biograaf maakt van de lost years een sappige thriller. En schrijft mooi toe naar het moment dat Shakespeare eindelijk Londen bereikt, voor het eerst rondkijkt in de wereld van de public theatres die twintig jaar lang zíjn wereld zal zijn.

Daar begint een tweede rode draad in het relaas van de biograaf. Het verhaal van de provinciaal die nooit aan een universiteit kon studeren (de meeste van zijn collega-auteurs deden dat wel) en die zich waar moest maken in een slangenkuil vol grimmige en gretige talenten. Het eerste harde bewijs dat Shakespeare in Londen is gearriveerd bestaat uit een pamflet tégen hem, in 1592 geschreven door Robert Greene, die de dichter uit Stratford beschuldigt van plagiaat en van het op zijn eentje creëren van een heuse Shake-scene. Shakespeare wordt in dat pamflet weggezet als een amateuristische beginneling die meteen mee wil doen met de grote jongens.

Greenblatt beschrijft overtuigend hoe de Zwaan van Avon langzaam maar zeker wraak neemt op deze poging tot karaktermoord en reputatiebeschadiging. Het is betwistbaar en boeiend tegelijk dat biograaf Greenblatt A Midsummernight’s Dream (1595) in dat relaas typeert als sleutelwerk. Die tekst is een fotoalbum van Shakespeares jeugd in Warwickshire. Jongens die meisjes het hof maken tijdens de midzomernachtfeesten. Provinciale ambachtslieden (Shakespeares vader was een handschoenenfabrikant) die met amateurtoneel hun droeve bestaan (wever, schrijnwerker, timmerman) compenseren door te vluchten in de wereld van de verbeelding. Greenblatt beschrijft het ontstaan van dit razend populaire stuk als de ultieme wraak van de geminachte provinciaal op de universitair geschoolde kosmopolieten. En constateert dat de eenvoudige middenstanderszoon uit Stratford al zijn geleerde collega’s binnen de kortste keren op lichtjaren afstand zette. Waar wordt heden ten dage nog een stuk van Middleton, Jonson of Kyd gespeeld? Zelfs de geniale Marlowe is in de toneelrepertoires met een zaklantaarn te zoeken. De maestro uit Stratford wordt nog iedere dag op talloze plekken ter wereld gespeeld. William veroverde de wereld. Shakespeare werd Shakespeare. En Greenblatt vertelt overtuigend hoe dát in zijn werk ging.