© Jeroen Jumelet / ANP

Tijdens de afgelopen Algemene Politieke Beschouwingen hield Thierry Baudet een gloedvol betoog tegen de coronamaatregelen. Gedreven stelde hij dat corona niet erger was dan een zware griep en dat de vaccins – ‘dit semi-verplichte experimentele goedje met dubieuze werking’ – niet effectief zijn, maar wel schadelijk. Uiteindelijk was de ernst van de pandemie een kwaadaardig verzinsel van machthebbers, om hun controle over ons te vergroten. Ik was geschokt over de onbeschaamde hoeveelheid gevaarlijke onzin die deze gekozen volksvertegenwoordiger over het parlement durfde uit te storten. Maar gek genoeg bespeurde ik bij mijzelf ook een geheel andere ergernis: de strategie die zijn politieke tegenstanders – waar ik heel wat meer sympathie voor heb dan voor Baudet – kozen om hem aan te vallen.

Nog voordat hij aan zijn betoog begon, werd Baudet al geïnterrumpeerd door Rob Jetten (d66) en Gert-Jan Segers (CU) en na afloop nog eens door Lilianne Ploumen (pvda). Geen van hen, noch een ander Kamerlid, zou tijdens zijn inbreng ook maar een poging wagen om Baudets kritiek op de vaccinaties en coronamaatregelen te weerleggen. In plaats daarvan kozen zij ervoor om hun aanval over een geheel andere boeg te gooien. Allen beperkten zij zich ertoe Baudet te confronteren met de manier waarop hij en zijn partij de Tweede Wereldoorlog en de holocaust inzetten om de coronamaatregelen te delegitimeren.

Zij hadden een punt: tijdens een ander debat had zijn fractiegenoot Gideon van Meijeren de coronamaatregelen vergeleken met de anti-joodse maatregelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen een aantal joodse organisaties hem in een open brief verzocht afstand te nemen, liet Baudet met een tweet waarin hij het woord holocaust tussen aanhalingstekens plaatste weten dat hij er niet over dacht. Hoewel Baudet het zelf ten stelligste ontkent, is het moeilijk daar geen hondenfluitje voor holocaustontkenners in te zien.

De Kamerleden zochten naar de zwaarste woorden in hun arsenaal. ‘Ga je schamen!’ riep Jetten, nadat hij plechtig een aantal namen had opgenoemd van joden die in de holocaust waren vermoord, en Ploumen wilde niet eens herhalen wat Baudets partijgenoten hadden gezegd, omdat ze het zo verschrikkelijk vond. Hun afschuw valt te begrijpen, zeker omdat Baudet een substantiële politieke partij leidt. Met Baudets tegenstanders, waaronder heel wat van zijn voormalige, denk ik, zeker met het oog op andere onthullingen, dat we te maken hebben met een openlijke flirt met antisemitisme. Toch hield ik een nare bijsmaak over aan de manier waarop Baudet daarmee geconfronteerd werd tijdens een op zoveel andere vlakken minstens zo problematische inbreng.

Waarom zou ik mij ergeren aan degenen die dit aankaartten? Het is een vraag die ik mij vaker stel wanneer het over antisemitisme gaat. Het probleem mag niet worden gebagatelliseerd. Maar wanneer ik op bezoek ben in Israël, en mensen steevast hun interesse in het land waar ik vandaan kom tot uitdrukking brengen met de vraag: ‘Hoe is het met het antisemitisme gesteld in Nederland?’ verlies ik iedere interesse om verder te praten. Ook haak ik af bij theoretische analyses van het fenomeen, soms door gerenommeerde historici, waarbij antisemitisme wordt beschreven als een eeuwig kwaad, dat er altijd was en altijd zal zijn. En ik heb het regelmatig wanneer mensen met grote woorden worden beschuldigd van antisemitisme. De laatste tijd gebeurt dat vaak, en vanuit alle hoeken: links, de woke-beweging, de alt-right-beweging, de christenen, soms onterecht en soms terecht. Ieder geval is complex en anders, en soms moet je gissen naar de intenties van de vermeende antisemiet. Maar mijn ergernis staat los van de vraag of de beschuldigingen terecht zijn. Het is geen ergernis omdat ik vind dat bepaalde mensen onterecht beschuldigd worden. Op een of andere manier lukt het mij niet te delen in de verontwaardiging die ermee gepaard gaat.

Wat is de reden daarvoor? En hoe terecht is die? Het zou goed kunnen dat ik het probleem bij mijzelf moet zoeken: misschien komt het doordat ik zelf weinig ervaring heb met antisemitisme. Ook ik heb wel eens meegemaakt dat iemand die ik dacht goed te kennen mij verraste met een antisemitische grap of opmerking, maar heel wat vaker was ik getuige van openlijke islamofobie of racisme, zonder dat het mijzelf betrof. Er is mij nooit een haarbreed in de weg gelegd vanwege mijn joodse achtergrond. Als deze al een rol speelde bij hoe mensen mij bejegenden was het eerder dat ik als jood juist op een voetstuk werd geplaatst. Ik ervaar dat als onaangenaam, maar filosemitisme wordt zelden meegenomen wanneer men de alarmbel over het antisemitisme luidt. Als de Nederlanders die op het joodse volk verliefd zijn nog een rol spelen in de discussie rond bestrijding van antisemitisme, worden ze eerder als bondgenoten gezien.

Misschien speelt het mee, maar ik denk uiteindelijk niet dat dit de echte reden van mijn ergernis is. Ook ik besef dat het feit dat ikzelf maar weinig antisemitisme heb ervaren geen reden is de ernst er niet van in te zien. Ik wil niet ontkennen dat het probleem bestaat, dat het ernstig is en dat het ook mij zorgen baart wanneer mensen worden uitgescholden en bedreigd, joden verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van Israël, of de holocaust wordt ontkend of gerelativeerd tot in de landelijke politiek aan toe.

De mensen die ik heb gekend die de hel van nabij hebben meegemaakt waren niet zo snel verontwaardigd

Mijn weerzin tegen geklaag over antisemitisme kan ook te maken hebben met een aversie om mij slachtoffer te voelen. Geboren 25 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog ben ik, zoals veel joden van mijn generatie, doordrenkt met het besef dat die vrijheid en welvaart niet vanzelfsprekend zijn. Als die verworvenheden in het verleden zomaar van een groep konden worden afgenomen, dan kan dat in de toekomst ook gebeuren. Waakzaamheid is daarom zo gek nog niet. Maar daarom wil ik nog geen voorschot nemen op de herhaling van de geschiedenis. Zolang dat niet het geval is – en ondanks al de antisemitische incidenten geloof ik dat we nog mijlenver van die situatie af zijn – vind ik het ook belangrijk mijn zegeningen te tellen, en te erkennen wat een geluk ik heb in een van de meest veilige, welvarende en vrije landen ter wereld geboren te zijn.

Ik denk wel eens dat mijn aversie wanneer antisemitisme wordt aangekaart wordt veroorzaakt door de angst dat wanneer ik mij daarover te veel zorgen ga maken, ik misken hoe bevoorrecht ik ben. Tegelijkertijd vind ik ook dat geen reden om het probleem te ontkennen. Dat je bevoorrecht bent, privileged misschien zelfs wel, ontneemt je niet het recht of zelfs de plicht om misstanden aan te kaarten en te bestrijden.

Of is het allemaal een stuk eenvoudiger en ben ik, zoals ik verwacht dat mij wel verweten zal worden, gewoon zo bang dat ik wegkijk? Hoe vaak ben ik niet onderwezen over de naïviteit van de vooroorlogse joden of zelfs joden tijdens de oorlog, die dachten dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen? Ik moet bekennen dat ik ook nooit zo goed tegen dat verwijt kan. Natuurlijk waren velen naïef, maar ik denk ook dat het moeilijk anders had gekund. Wie kon er nu in staat zijn om werkelijk de afgrond onder ogen te zien waar joden voor gesteld werden? De enigen die dat kunnen, zijn diegenen die gedwongen waren die afgrond te zien en daardoor niet meer in staat waren hem niet te zien. Maar betekent dat dat wij als naoorlogse generatie nu moeten leven alsof wij ieder moment in die afgrond kunnen vallen, zelfs als de geschiedenis ons leert dat het zo is?

Het is misschien extreem, maar ik ben ervan overtuigd dat dat middel erger is dan de kwaal. Ik heb te vaak gezien hoe mensen er diepongelukkig van worden om in een voortdurende existentiële angst te moeten leven, en niet zelden anderen in dat ongeluk meeslepen. Dan maar naïef. Maar ook dat mag nog geen reden zijn mij te ergeren aan diegenen die antisemitisme aankaarten. Al was het maar omdat je ook niet in die afgrond hoeft te kijken om je boos te maken over antisemitisme. Het lijkt mij eerlijk gezegd ook sterk dat de verontwaardiging van Baudets politieke tegenstanders daar echt uit voortkwam. De mensen die ik heb gekend die de hel van nabij hebben meegemaakt waren niet zo snel verontwaardigd. Die kenden daar de verdorvenheid van de mensheid te goed voor en hun verwachtingen waren daarvoor te laag.

Misschien ligt daar dan de sleutel tot mijn echte ergernis en een verklaring die verder gaat dan mijn persoonlijke obsessies: als ik nadenk over het debat met Baudet, dan stoorde mij vooral hoe schril de woede over Baudets lichtvoetige gebruik van de holocaust afstak bij de stilte over de niet ongevaarlijke onzin die hij over het coronabeleid had verkondigd. Ik begreep de strategie: het wijzen op zijn vermeend antisemitisme was een manier om hem te diskwalificeren als een serieuze partner in het debat, als iemand wiens argumenten gewogen en ontkracht dienden te worden. Ik denk alleen niet dat die methode effectief is. Heel wat meer mensen keken naar het debat met twijfels over de coronapandemie dan met twijfels over de holocaust. Baudet voedde hun angsten met wat hij zelf beschouwde als geannoteerde wetenschappelijke feiten. Kloppen de coronacijfers wel? Zijn de lockdowns echt noodzakelijk? Zijn die vaccins wel veilig? Niemand nam díe angsten weg. Niemand ontkrachtte Baudets waterval aan argumenten.

In plaats daarvan kregen deze kijkers een preek over de schandalige lichtvoetigheid waarmee Baudet en zijn partijgenoten elders over de holocaust spraken. Misschien wisten Baudets critici mensen daarmee te overtuigen dat Baudet dus niet serieus genomen dient te worden, maar het tegengestelde kan ook zomaar het geval zijn. Waarom zouden mensen niet redeneren dat als Baudet niet weersproken wordt, hij misschien een punt heeft? En als zij Baudet daarin serieus nemen, dan is het ook nog maar een kleine stap om meegesleurd te worden in de bedenkelijke manier waarop hij over de holocaust en over joden spreekt. Was het ontkrachten van zijn visie op de pandemie niet veel effectiever geweest, ook in het diskwalificeren van zijn opmerkingen over de holocaust?

Er zat een gemakzucht in de verwijten die Baudet gemaakt werden, hoe ernstig en terecht ze ook waren. Zijn vergelijkingen met de holocaust waren een middel geworden om niet in debat te hoeven gaan over het veel bredere en ingewikkeldere probleem van de overtuigingskracht van zijn pseudowetenschap rond corona. Het leek bijna wel alsof de parlementariërs blij waren dat ze zo’n makkelijke stok hadden om de hond mee te slaan. Het was niet hun woede maar de gemakzucht die mij tegen de borst stuitte.

En dat ook is telkens wat mij tegen de borst stuit in het gesprek over antisemitisme. Ik wil het helemaal niet ontkennen of bagatelliseren, maar erger mij omdat het vaak andere zaken bagatelliseert. Zo komt het verwijt van antisemitisme te vaak te goed uit om mensen op andere punten te diskwalificeren, of het nu gaat over Israël, over de islam, over de woke-beweging, of over Baudet, zonder echt op de zaak in te hoeven gaan. En het is eveneens de gemakzucht die mij tegen de borst stuit bij de andere voorbeelden die ik noemde. De Israëli die mij vraagt hoe het is gesteld met het antisemitisme is vaak niet werkelijk geïnteresseerd in het leven buiten Israël; de historicus die antisemitisme als een metafysisch fenomeen beschouwt, is niet in staat om er een verklaring voor te zoeken in de modderige realiteit. Natuurlijk is het in al die gevallen belangrijk om op antisemitisme te wijzen wanneer het er is, maar het ontslaat niemand van de plicht om andere misstanden te analyseren, aan te kaarten en tegen te spreken. Te vaak is het verwijt van antisemitisme een excuus om niet meer na te hoeven denken. En dat mag het niet zijn.

Dit is een ingekorte versie van de bij het Menasseh ben Israel Instituut verschenen bundel Zes essays over hedendaags antisemitisme, te bestellen via mbii@jck.nl. Van David Wertheim verschijnt dit najaar bij De Bezige Bij het boek Waar gaat het over als het over joden gaat?