Na de dood van de Queen Mother, twaalf jaar geleden, zaten de Britten verlegen om een nationale lievelingsoma. Al snel werd een opvolgster gevonden in de persoon van Deborah Mitford, de hertogin van Devonshire, die vorige week op 94-jarige leeftijd is overleden. De châtelaine van Chatsworth was vriendelijk, verstandig en voorkomend. Ze was een hertogin zoals stervelingen zich zo’n vrouw van adel voorstellen. Bovenal was ze de laatste van de zes befaamde Mitford-zusjes, wier levens de twintigste eeuw, een tijdperk van extremen, weerspiegelden.

Wéér een meisje! De geboorte van Deborah Vivien Freeman-Mitford ging gepaard met een gevoel van teleurstelling. Na vijf meiden (en een jongen, Tom) leefde de hoop op een jongetje. ‘Iedereen huilde toen je werd geboren’, schreef Nancy, de oudste zus, later aan ‘Debo’. Ze groeide evenwel uit tot de oogappel van haar vader, de Tweede Baron Redesdale, die als beroep ‘Eerbiedwaardige’ op de geboorteakte had geschreven. Haar zussen plaagden Debo, die meer interesse toonde voor kippen, paarden en schaatsen dan voor boeken en charismatische politici.

Meewarig aanschouwde Deborah de liefde van haar zus Diana voor de Britse fascistenleider Sir Oswald Mosley en het geflirt van Unity met Hitler. Een bezoek in 1937 aan de dictator, met deze zussen, maakte amper indruk. ‘Ik herinner me dat de letters A.H. op de handdoeken waren geborduurd. Ik vond dat zo vreemd, dat verwacht je niet bij zo iemand.’ Haar communistische zus Jessica was ondertussen naar de Spaanse burgeroorlog afgereisd om een bijdrage te leveren aan de strijd tegen Franco. Tussen Jessica en Diana zou het nooit meer goed komen, ondanks de lijmpogingen van Debo.

Met haar liefde voor eenvoudige plattelandsgeneugten, de neiging om spanningen met een grappige opmerking te relativeren en de gewoonte om af te gaan op het gezond verstand was ze de meest Engelse van de zusters. Ook in geografisch opzicht. Terwijl haar zussen over de grens gingen wonen (Frankrijk, Zwitserland en de VS) nam zij in de jaren vijftig haar intrek in Chatsworth, in het hart van Engeland. Dit was het gevolg van haar huwelijk met Andrew Cavendish, de Elfde Hertog van Devonshire.

Brieven aan haar jongste zus zou Nancy voortaan adresseren met ‘Nine. Duchess of Devonshire’, waarbij ‘9’ stond voor de geestelijke leeftijd die zuslief volgens haar nooit zou passeren. Een misrekening. Debo was juist de meest volwassene. Onder haar leiding groeide de zetel van de Devonshires uit tot familiehuis annex cultuurtoeristische bestemming. De schilderijencollectie is zo rijk dat het een filiaal van de National Gallery had kunnen zijn.

Net als haar zussen was ze gezegend met een goede pen. Ze schreef boeken en essaybundels, die allemaal betrekking hadden op haar leven in the old dump. Haar werk kenmerkte zich door humor en zelfrelativering, twee dingen die samenkwamen in de openingszin van The Chatsworth Cookery Book (2003): ‘I haven’t cooked since the war.’ Ze droeg het op aan het keukenpersoneel. Decennialang correspondeerde ze met haar boezemvriend Patrick Leigh Fermor, de reisschrijver en oorlogsheld. Hij ontdekte dat Debo veel meer boeken had gelezen dan ze altijd deed voorkomen.

Als kind van het tijdperk van de ‘stiff upper lip’ had ze een hekel aan zelfmedelijden

Ze schreef zoals ze sprak en deed nooit moeite om literair over te komen. In een brief aan Leigh Fermor beschreef ze op ironische wijze een kerstbezoek van haar zus Pamela op Chatsworth in 1960. ‘Woman’, zoals de voor Mitford-begrippen wat alledaagse zus werd genoemd, had vier honden meegebracht, waarvan eentje incontinent bleek te zijn. De hele dag, zo schreef ze, was zuslief aan het koken voor die dieren, om ze vervolgens te voeren om daarna zo snel mogellijk een sanitaire wandeling te gaan maken. Voor iets anders was amper tijd. ‘It must be a strange life’, concludeerde ze droogjes.

Haar eigen leven leek van buiten op een sprookje. Ze danste met John F. Kennedy (verre familie), hing aan de lippen van Winston Churchill, ontfermde zich over de jonge Lucian Freud, had plezier met haar oom Harold Macmillan, charmeerde John Betjeman, liet zich fotograferen door Mark Testino en raakte nauw bevriend met prins Charles, die Chatsworth gebruikte voor geheime weekendjes met Camilla. Op Chatsworth was ze omringd door Poussins en Rembrandts, al voelde ze meer voor het werk van Beatrix Potter. Als een eeuwige puber bewonderde ze Elvis.

Uit haar autobiografie Wait for Me! komt evenwel de andere kant van haar leven naar voren. Haar ouders gingen uit elkaar, zus Unity pleegde zelfmoord, broer Tom kwam om in Birma, haar zwager sneuvelde in België, drie van haar baby’s stierven enkele uren na de geboorte en haar echtgenoot was naast charmant en geestig (hij droeg soms een trui met de tekst ‘Never marry a Mitford’) ook een alcoholist en een scharrelaar. Als kind uit het stiff-upper-lip-tijdperk toonde ze echter een afkeer van zelfmedelijden en het ‘sloppy sentimentalism’ dat de huidige tijd kenmerkt.

Actief blijven, dat was altijd haar devies. Deze houding kwam ook naar voren in het veelvuldige gebruik van het woordje ‘Do’ in haar brieven. Zelfs nadat ze Chatsworth, dat groter is dan Versailles, na de dood van haar man had verruild voor een pastoriewoning in het naburige Edensor bleef ze druk. Ze vulde haar dagen met het luisteren naar de scheepsberichten, voeren van de kippen, schrijven van brieven en genieten van haar kleinkinderen, onder wie het fotomodel Stella Tennant.

Tevens stond ze haar zoon Peregrine bij, die het florerende Chatsworth had overgenomen. De magie ervan is met het overlijden van de meest nobele der Mitfords een beetje verloren gegaan.


Beeld: 1938 (Bassano / National Portrait Gallery).