Amsterdam was niet de eerste stad waar ik opnieuw moest beginnen: de buurt verkennen, de makkelijkste routes en de ruimtelijke logica van de stad onder de knie krijgen en vertrouwd raken met het levensritme, de grappige ei gen aardigheden, historische anekdotes en essentiële gebruiken. Op zeker moment had ik het gevoel dat mijn status was veranderd. Misschien was dat toen ik de namen van de grachten niet langer door elkaar haalde, of toen ik in staat was aan toeristen uit te leggen wie Multatuli was.

Maar er was in mijn Amsterdamse bestaan nog een andere demarcatielijn. Met die grens werd ik geconfronteerd wanneer mij de onmogelijke vraag werd gesteld waarom ik juist Amsterdam had uitgekozen om een jaar door te brengen en wat me in deze stad had aangetrokken. Op zich een zinnige vraag, maar ze is zinloos wanneer ze wordt gesteld aan iemand die, zoals ik, vanuit een niet-Europees land naar Amsterdam komt. De vraag kan alleen afkomstig zijn van iemand die geen idee heeft van de nieuwe Europese grens en van het visumbeleid dat haar bewaakt. De vraag gaat voorbij aan het feit dat voor iemand met een paspoort van een land buiten de Europese Unie de enige manier om de grens van de EU te passeren bestaat uit het verkrijgen van een officiële uitnodiging. Dit document moet duidelijk en gedetailleerd beschrijven wat het doel van het bezoek is, hoe lang het zal duren en op welke datum men weer vertrekt, terwijl tevens verklaard wordt dat de uitnodigende partij alle financiële verplichtingen op zich neemt. De onfortuinlijke houders van een niet-EU-paspoort hebben de bescheiden rol van «genode gast» en in wezen houden hun rechten daar ook op. Zij kunnen hun reis niet op eigen initiatief maken of de verantwoordelijkheid voor hun verblijf opeisen. Daarom is het zinloos hun te vragen waarom ze het ene land hebben uitgekozen en niet het andere. Zodra ze de grens zijn gepasseerd, hebben ze zelf nauwelijks nog greep op wat daarna met hen gebeurt.

Achter dit visumbeleid schuilt de filosofie van de scherpe grens. Deze grens accentueert het verschil tussen hen die het recht op vrije keuze

hebben en hen die dat niet hebben; tussen hen die kunnen besluiten in welke stad ze willen wonen en hen die dat niet kunnen.

Ik werd voor het eerst met visa geconfronteerd toen ik acht jaar geleden een reis moest plannen van Wit-Rusland naar Bulgarije, waar een universiteit mij had uitgenodigd. Het leek zo simpel: uitzoeken of er treinen in die richting reden, de beste verbinding kiezen en een kaartje kopen. Het was halverwege de jaren negentig, het IJzeren Gordijn was verdwenen, landen waren niet langer ideologische tegenstanders van elkaar en konden hierdoor, geloofde ik, mensen die hun grenzen passeerden op een vriendelijker manier behandelen.

Deze illusie verdampte al snel toen de ingewikkelde visum cartografie van Oost-Europa zich voor mij ontvouwde. Naast een visum voor Bulgarije zelf bleek ik tevens een reeks doorreisvisa nodig te hebben. Dat die bestonden was op zich niet zo’n verrassing, wel dat het verkrijgen ervan meer was dan een formaliteit. Het kostte enorm veel tijd, extra formulieren en geld en leidde ertoe dat ik ging nadenken over mijn status op aarde.

Dat verhaal was slechts het begin van mijn visumbiografie. Ik was toen nog verrast door de verscheidenheid aan onlogische regels van consulaten. Zo was bijvoorbeeld het Roemeense consulaat het duurst en minst ingewikkeld: binnen tien minuten had ik mijn doorreisvisum, zonder dat daar extra formulieren voor moesten worden ingevuld, maar daar stond wel een tarief van 45 dollar tegenover (in die tijd meer dan een half maandloon in Wit-Rusland) voor het gemak van het «niet wachten» en het voorrecht om door het land te reizen zonder uit de trein te stappen. De Tsjechische ambassade was tevreden met de helft van dat bedrag, maar deed er een week over om mij het felbegeerde stempel te bezorgen. Ik kreeg te horen dat het mogelijk was dit proces te versnellen wanneer ik beschikte over het overlijdensbericht van een familielid. Gelukkig waren mijn familieleden nog allemaal in leven. En het Schengen-visum? Dat was in theorie gratis, omdat het vrijwel onmogelijk was het te bemachtigen.

Een voor een ging ik de mogelijkheden na om door Oost-Europa van noord naar zuid te reizen. Landen regen zich aaneen in grillige route beschrijvingen die als kaartenhuizen ineenstortten omdat ze drie, vier of zelfs vijf doorreisvisa vereisten. Het zou twee à vier weken kosten om die te bemachtigen, hoewel ik van plan was slechts enkele dagen in Bulgarije te blijven.

Zodoende kwam ik erachter dat visa niet zomaar officiële stempels in een paspoort zijn. Ze vormen een apart terrein van het menselijke leven en oefenen daar grote invloed op uit. Ze frustreren het verlangen, of de noodzaak, ja zelfs het recht ergens heen te gaan.

Sinds die eerste ervaring verstreken vele jaren die ik vrijwel geheel buiten Wit-Rusland heb doorgebracht: in Polen, Oostenrijk, Nederland en de Verenigde Staten. Dat vergde telkens aanpassing aan een nieuwe omgeving, het doorbreken van culturele barrières, het vertrouwd raken met een andere taal. Maar ik herinner me vooral de «keerzijde» van mijn leven in het buitenland: het aantal visa en verblijfsvergunningen die me in die tijd verstrekt zijn. Al die inreis-, doorreis-, driemaanden-, jaar-, terugkeer-, dienst-, dubbele en drievoudige visa. Ik herinner me de ge beurtenissen en procedures waarmee al die stempels gepaard gingen, de tijd die werd verspild met het invullen van formulieren, het wachten in consulaten en op ministeries van buitenlandse zaken, het verzamelen van de benodigde referenties, de weken en soms maanden van afmattende on zekerheid. Ook ervoer ik een vreemd, gesublimeerd schuld gevoel om mijn zwerflust en het verlangen ergens heen te gaan, omdat mijn voornemen om de grenzen van mijn geboorteland ooit te overschrijden op zich al als verdacht wordt beschouwd.

Dit vage schuldgevoel bekruipt me elke keer wanneer ik vragen moet be antwoorden van functionarissen van een consulaat of immigratiedienst en mijn woorden moet staven met ontelbare documenten. Bij al die ontmoetingen krijg je het gevoel dat je een overtreder bent: zo niet van grenzen, dan toch van zekere intuïtieve noties van de norm van het menselijke leven, een norm die on ophoudelijke verhuizing beschouwt als ondermijnend of afwijkend. Die norm bepaalt dat men zijn leven moet waarderen aan de hand van de maatstaven die gelden op de plek waar men leeft. De uitzonderingen op deze regel, zoals het recht van EU-burgers om zonder visa door Europa te reizen, benadrukken slechts de norm dat het leven aan een plaats is gebonden. Die plaats is een indicator van iemands economische en politieke status. Het land dat op de omslag van iemands paspoort vermeld staat, bepaalt de mate van iemands individuele vrijheid, van zijn recht te mogen reizen en het aantal visa in zijn paspoort.

Een Russisch gezegde luidt: waar je bent geboren, daar hoor je thuis. Hoewel het een Russisch gezegde is, is het een universele uitdrukking van de archetypische argwaan jegens hen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben. Als een soort insinuerende leuze zou het perfect passen in elk consulaat, althans in Wit-Rusland. Het lijkt alsof de functionarissen die over het verstrekken van visa beslissen juist door dit motto worden geïnspireerd en niet door de onvoorstelbare combinatie van specifieke documenten die de visumvrager moet overleggen: uitnodigingen, tickets, verzekeringspolissen, in komensbewijzen, medische verklaringen, documenten van familieleden thuis en in het buitenland, geboortebewijzen, trouwboekjes, bewijzen van goed gedrag en uitslagen van hiv- en tbc-testen. Want het bezitten van al deze documenten garandeert nog niet dat men een visum krijgt. Mensen die vaak een visum aanvragen, weten dat binnen de ogenschijnlijk geoliede visumverstrekkingsmachinerie niets rationeel of vanzelfsprekend is.

Ooit werd mij een Tsjechisch doorreisvisum voor een reis naar Oostenrijk geweigerd. Ik had reeds een Oostenrijks visum in mijn paspoort, evenals tickets die bewezen dat ik niet van plan was langer dan twee of drie uur door te brengen op Tsjechisch grondgebied (zijnde de tijd die de trein van Minsk naar Wenen nodig had om het land te doorkruisen). Het leek allemaal zo formeel en eenvoudig dat ik aanvankelijk niet kon geloven in de ernst van de zaak, laat staan in de mogelijkheid dat het visum zou worden geweigerd. Nog altijd denk ik dat de motieven van de vrouwelijke ambtenaar niets te maken hadden met bureaucratische regels, politiek of economie, maar juist voortkwamen uit die «cultuur van afkeuring» waarmee iedereen wordt geconfronteerd die zich buiten zijn eigen land wil wagen: je hoort daar waar je bent geboren.

«Waarom wil je in het buitenland studeren en een dissertatie schrijven? We hebben al genoeg academici in Wit-Rusland», zei een beledigde Wit-Russische grenswacht eens toen ik uitlegde wat het doel van mijn bezoek aan Polen was. Zijn «mening» bleef beperkt tot woorden. Ik kon de grens veilig passeren.

Wanneer dezelfde conversatie op dit moment had plaatsgevonden, zou het resultaat anders zijn geweest: Wit-Rusland heeft onlangs een wet aangenomen waardoor iedere student die Wit-Rusland verlaat om elders te studeren speciale toestemming van het ministerie van Onderwijs moet hebben. Bovendien zijn reisbureaus verplicht de inlichtingendiensten te informeren over mensen die buitenlandse reizen boeken. Hoewel het land in Europa ligt, houdt Wit-Rusland er originele gewoontes op na. Zo moeten Wit-Russen bijvoorbeeld een speciaal stempel halen om het land te mogen verlaten, een soort uitreisvisum. Bovendien gaan de Wit-Russische autoriteiten er automatisch van uit dat iemand die naar het buitenland gaat disloyaal is, hoewel ze in het geval van mensen die al zijn geëmigreerd niet verder gaan dan psychologische druk en pogingen tot intimidatie.

Toch is het tegenwoordig niet moeilijk om Wit-Rusland te verlaten. Het is moeilijker en vaak zelfs onmogelijk om een visum voor een ander land te krijgen. De wereld is voor de Wit-Russen gesloten, niet door het verre van democratisch regime, maar merkwaardig genoeg juist door die landen die mensenrechten en individuele vrijheid als hoogste culturele waarden hebben uitgeroepen. Deze paradox stemt tot nadenken, niet alleen over het politieke nut van een grens, maar ook over zijn morele status.

Bij de Duitse ambassade in Wit-Rusland kan men slechts enkele uren per dag terecht. Om geholpen te worden moeten de mensen dagenlang in de rij staan, waarbij ze ’s nachts in hun vlakbij geparkeerde auto’s slapen. Het bemachtigen van het visum kost soms meer tijd dan de reis zelf, als men al een visum krijgt.

Een Oekraïense collega die door een Oostenrijks instituut was uitgenodigd om twee weken lang onderzoek te doen, maakte mee dat haar programma tot drie dagen werd «teruggebracht» door een consulaatambtenaar die van mening was dat «dit voor haar onderzoek voldoende was».

Een bezoek aan het Amerikaanse consulaat in Amsterdam begint met een welhaast orwelliaans tafereel. Bij de poort, voordat je het terrein van het consulaat betreedt, word je via een verborgen videocamera ondervraagd. Je moet stilstaan, naar een doosje op het hek kijken en gedetailleerde antwoorden geven op vragen die uit een onzichtbare luidspreker komen. De vragen behelzen niet alleen formaliteiten, maar gaan ook over het privé-leven dat men doorgaans niet publiekelijk bespreekt. De doos ontvangt antwoorden van mensen die zich opgelaten voelen door de aanwezigheid van anderen die, op hun beurt, spoedig ook details over hun eigen leven moeten prijsgeven. Men heeft geen keus.

Het verkrijgen van mijn Nederlandse verblijfsvergunning kostte me exact twaalf maanden, even lang als ik hier zou wonen. De eerste zes maanden wachtte ik op toestemming de grens over te steken en het land binnen te gaan, de volgende zes maanden op een document dat me toestond in Nederland te blijven. Ondertussen weet je niet of het wachten beloond wordt: boven alle plannen hangt een wolk van onzekerheid. Niets van dit alles kan gebeuren met mensen die in hun eigen land wonen. Dit lot is exclusief voorbehouden aan hen die besloten hebben ergens anders naartoe te gaan. Op de een of andere duistere wijze berooft ons verlangen een ander land binnen te gaan ons van de status van normaal mens en belanden we in een gebied waar andere wetten gelden. Het is een speciaal visumgebied, waar je leeft onder de druk van een dubbel gezag: van het land dat je verlaat en van het land waar je naartoe gaat. Ondertussen erkent geen van beide dat je ook maar enige rechten hebt.

Het begrip «grenszone» heeft niet in het bijzonder betrekking op een strook land langs een nationale grens. Het is ook van toepassing op de plek waar men zich bevindt wanneer men een visum aanvraagt. Tegen wil en dank komt men terecht in een situatie waarin een latent conflict bestaat met de autoriteiten aan beide zijden van de grens die men wil overgaan. Dat moment is het veronderstelde begin van iemands symbolische bevrijding uit het gebied waar zich zijn vastgestelde «plek op aarde» bevindt. Tegelijkertijd verliest men het onschuldige vermoeden dat men rechten en vrijheden heeft. Die rechten en vrijheden zijn alleen gegarandeerd zolang men thuisblijft.

In het visumgebied zijn mensen juist verdacht omdat ze hun «plek» willen verlaten, althans voor een tijdje. Door bij een consulaat een visum aan te vragen geven we feitelijk uitdrukking aan dat verlangen, althans, zo lijken de autoriteiten dat te interpreteren. Het zijn autoriteiten die, van nature en ongeacht politiek systeem of nationaliteit, controle willen uitoefenen over het leven van mensen. Dat is de reden waarom onze intentie grenzen te overschrijden ervoor zorgt dat er binnen het repressieve en controlerende apparaat bepaalde mechanismen in werking treden, waardoor de liberale waarden en mensenrechten plotseling «vergeten» worden. Als gevolg hiervan gaan wij een nieuwe rol spelen: die van verdacht object van een gemobiliseerde macht.

Bovenstaande bedacht ik in Pompadour, een café in Amsterdam. Ik belandde daar na een gesprek op het bureau van de Nederlandse immigratiedienst die lang had nagedacht over mijn verblijfsvergunning. Tot mijn eigen verbazing wilde ik mezelf onderdompelen in die feestelijke sfeer van zorgeloze aroma’s: chocolade, vanille en koffie.

In werkelijkheid werd mijn drang naar smakelijke geneugten waarschijnlijk veroorzaakt door iets anders: de behoefte aan emotionele rehabilitatie na deze laatste aanval waarbij mijn recht om te zijn waar ik was ter discussie was gesteld. Tijdens dat specifieke gesprek was niets bijzonders voorgevallen. Alles verliep exact zoals anders, maar deze keer besefte ik dat een dergelijke «ontmoeting» iets vitaals in mijn bestaan had verpletterd, doordat elk feitje uit mijn leven onder de microscoop van twijfel en afkeuring was gelegd.

De cakejes van Pompadour vormden een intensive care die nodig was om het beeld te herstellen dat door dit wantrouwen was beschadigd: het beeld van mijzelf, van mijn leven en van Amsterdam. Ik realiseerde me dat het leven in Amsterdam (net als mijn leven in Wenen, Warschau en New York) voor mij betekende dat ik in één en hetzelfde gebied woonde: in het visumgebied.