
De grens tussen vrede en oorlog is niet meer dan een smalle rivier verscholen achter struiken. Aan de ene oever Thailand, aan de andere Myanmar. Terwijl uit de bergen in de verte af en toe het ploffen van mortiergranaten klinkt, stuift de fourwheeldrive dieper de oostelijke Karen-staat in.
Na een rit door een vrijwel verlaten landschap verschijnt een guerrillakamp. In een tiental hutten van hout en bamboe slingeren helmen, enkele pistolen en automatische geweren tussen shirts en longyi’s (sarongs). Twee strijders van midden twintig rusten in een hangmat. Hun blik is glazig. ‘Malaria’, zegt de een. Naast vaten met benzine dommelt een bruine hond in de middaghitte. Kippen scharrelen rond balen rijst.
De kleine basis dient als achterhoede voor de pdf’s, People’s Defence Forces, gewapende verzetsgroepen die burgers na de staatsgreep van 1 februari 2021 formeerden toen hun demonstraties door het leger bloedig werden neergeslagen.
Thar laat onder een afdak van bladeren zijn gedachten gaan over zijn bestaan, dat na de coup in een luttel aantal dagen volledig om zijn as draaide. ‘Ik was een beginnend bouwkundig ingenieur en zou promotie maken.’ Hij toont de zilverkleurige ring aan zijn wijsvinger, het enige aandenken dat hij van thuis meenam toen hij in het diepste geheim naar de jungle vertrok om zich aan te sluiten bij het gewapende verzet dat vanuit de Karen-staat opereert. ‘Ik had een goed leven. Mijn vriendin en ik wilden aan kinderen beginnen.’ Hij is een lange jongeman die zijn ongeoefende Engels bedachtzaam formuleert. De pijn is hoorbaar in zijn stem als hij zegt: ‘Voor de staatsgreep had ik dromen. Die zijn nu kapot.’
Op zijn mobiele telefoon toont hij dat voorbije bestaan. Met een groep leeftijdgenoten in sportoutfit. ‘Mijn voetbalteam in Yangon.’ Dan recente beelden: in de jungle in camouflagekleuren, een wezenloze uitdrukking op zijn gezicht. ‘Dit is net na een aanval op een controlepost.’ Zijn bepakking werd aan flarden geschoten. Het was een wonder dat hij het er levend van afbracht bij dat huzarenstukje.
Thar en zijn leeftijdgenoten vormen een generatie die opgroeide zonder de wurgende dictatuur waarin hun ouders en grootouders volwassen geworden zijn. In het decennium dat aan de staatsgreep voorafging, proefden ze van fragiele democratische hervormingen en hadden ze hoop op een betere toekomst. Dankzij internet raakten ze binnen de kortste keren verbonden met de rest van de wereld. Het is dat verlies aan vrijheid en mogelijkheden dat jongeren als Thar kort na 1 februari massaal de straat op dreef. Toen demonstranten door leger en politie werden neergeschoten, besloot hij net als duizenden anderen de wapens op te nemen. Hij pakt zijn geweer beet en zegt: ‘Ik wil helemaal niet doden. Maar denk je soms dat we een keuze hebben?’
Die vraag klinkt keer op keer tijdens deze reis langs de frontlinie.
De maan stijgt vol naar de hemel. Silhouetten van bomen en bamboe omsluiten de cluster van hutten. De jungle komt tot leven. Een vliegende draak produceert de herrie van een motorzaag. Een vogel slaakt een ijselijke kreet. Banyar is begin vijftig en een van de ouderen in het kamp. Hij bemant de basis als de anderen naar de frontlinie vertrekken. Officemanager, noemt hij zichzelf met gevoel voor ironie. Een vlassig baardje bedekt zijn spitse kin. Zijn brokkelige tanden zijn zwartgeblakerd van de betelnoten. Hij blikt om zich heen naar de jonge guerrillastrijders. Sommigen kijken in een hangmat een filmpje op hun mobiele telefoon. Anderen drinken thee bij een vuurplaats met een zwartgeblakerde ketel. ‘Ze zouden hier niet moeten zijn. Het doet me pijn als ik hen zie met hun geweren.’
Hij neemt een trek van zijn cheroot, een Myanmarese sigaar. Terwijl de prikkelende geur zich verspreidt, zegt hij: ‘Weet je hoe we een van de honden in ons kamp hebben genoemd?’ Zonder op een antwoord te wachten vervolgt hij met een wrang lachje: ‘R2P.’ De naam is een verwijzing naar Responsibility to Protect, het VN-principe dat de internationale gemeenschap een bevolking dient te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden en etnische zuiveringen als de eigen staat het laat afweten. ‘Op dat ingrijpen hoopten we, ja.’
Op zijn mobiele telefoon laat hij zijn favoriete Myanmarese nummer horen: Thwe Thitsar, Bloedeed. ‘Het is een cruciale tijd, broeders,/ Laten we ons verenigen en samen marcheren./ We schreven onze nieuwe geschiedenis met ons bloed,/ We houden ons aan de bloedeed’, luidt de tekst. Het lied stamt uit 1988, toen miljoenen burgers demonstreerden tegen de armoede en de onderdrukking. Het leger smoorde de protesten met geweld en duizenden verloren het leven. Jarenlang werden de cassettebandjes in het diepste geheim verspreid en gekopieerd. Nadat de militairen na een tiental hoopvoller jaren in 2021 weer de volledige macht grepen, klonk die oude melodie met het strijdbare marsritme al snel ook in de nieuwe protesten.
In het donker wordt Banyar allengs vertrouwelijker. ’s Nachts als hij de slaap niet kan vatten botsen hoop en twijfel in zijn hoofd. ‘Dan barst de bom’, zegt hij over die momenten. In losse flarden spreekt hij de spookgedachten uit. ‘Deze generatie is zo veel kritischer en innovatiever dan wij.’ ‘Ze zijn vastbesloten. En ze vechten met alles wat ze hebben.’ ‘Maken we deze keer een kans?’ ‘Kunnen we de onderlinge eenheid bewaren?’ Hij staart voor zich uit en het klinkt alsof hij tegen zichzelf praat. Hij grijpt naar zijn gekwelde hoofd. Dan verdwijnt hij naar zijn hut.
Mijn kennismaking met de oorlog van Myanmar begon ruim dertig jaar geleden in deze zelfde bergen van de Karen-staat. Stap voor stap ontwaarde ik tussen de fluwelige vergezichten een overhoopgehaald land, met diepe grieven tegen het centrale gezag die van generatie op generatie werden overgeërfd. Rond de onafhankelijkheid van het Britse Rijk in 1948 raakte de Karen-minderheid in conflict met het centrale gezag vanwege de eisen om autonomie en gelijke rechten. In het oosten, tegen de grens met Thailand, vormde ze tegen alle onderdrukking in een ministaat met een eigen leger, bestuur, scholen en ziekenhuizen. ‘De militairen willen dat wij Karen alleen nog in een museum te zien zullen zijn’, zei een vrouwelijke commandant van het guerrillaleger. Ze meende het.
De bevolking was diep doordrenkt van de eigen identiteit, maar ook oorlogsmoe. Dorpsbewoners die ik interviewde waren zo vaak op de vlucht geslagen dat ze de tel kwijt waren. Vaak toonden ze nauwelijks emotie meer. Er klonk eerder berusting dat de grote gebeurtenissen over hen heen waren gewalst, en het besef dat dat voorlopig ook wel zo zou blijven.
Aan de andere kant van de imposante bergketen die voor ons ligt, zag ik destijds voor het eerst met eigen ogen de terreur van het Myanmarese leger. Een groot dorp verpulverd tot as met een ziekenhuis waarvan alleen een zwart staketsel restte. Daar ligt ook deze keer het doel van mijn reis. Al decennia ontglipt het conflict grotendeels aan de internationale aandacht. En sinds 2022 worden de schaarse berichten nog verder overschaduwd door het nieuws over de oorlog in Oekraïne. Een enkele keer halen bombardementen of de marteling van gevangenen de headlines.
In die dramatische nieuwsflitsen lijken de verzetsgroepen geen schijn van kans te hebben tegen het nietsontziende militaire machtsvertoon. Maar het krachtenveld is heel wat complexer en de afloop van de strijd ongewisser. In grote delen van het land is het militaire regime de controle kwijt. Het moet op ongekend veel fronten tegelijk vechten nu voor het eerst in de recente geschiedenis een aantal legers van de etnische minderheden en nieuw gewapende burgers tegelijkertijd en met zovelen in opstand zijn gekomen.
Als ik naast een doos eieren behoedzaam in mijn slaapzak kruip, klinken enkele grimmige zinnen uit het relaas van Banyar na. ‘Onderhandelen komt niet voor in het woordenboek van het regime. En ook niet in het onze.’

Hanen kondigen de ochtend aan. Bij het ontbijt van gekookte rijst met een gebakken ei staan de gezichten van de strijders zorgelijk. De afgelopen nacht trok het leger van de junta een dorp langs de route binnen en de artilleriebeschietingen zijn toegenomen. Even lijkt het of de reis niet zal doorgaan. Maar mijn Myanmarese collega is niet voor een kleintje vervaard, en ze krijgt het voor elkaar dat na enig wikken en wegen het traject wordt verlegd naar een web van kleine zandwegen – ook al ontbreekt daar de dekking van gebladerte.
Na ruim een uur gaat de uitgedroogde omgeving over in begroeide steile hellingen. Steeds vaker komt de pick-up grommend in een wolk van stof tot stilstand om dan met een nieuwe aanloop alsnog de top te bereiken.
Nu het leger manschappen tekortkomt, is het risico om onderweg op grondtroepen te stuiten afgenomen. Het gevaar komt vooral vanuit de lucht. Met China en Rusland als belangrijkste wapenleveranciers nemen artillerie, bommenwerpers en helikopters de opstandige gebieden onder vuur. Hier en daar markeren bomkraters het landschap. Bunkers naast de hutten zijn geen nonchalant uitgegraven sleuven in het zand zoals ik die vroeger vaak zag, maar flinke kuilen afgedekt met planken. ‘We kunnen niet veel meer doen dan dekking zoeken. De meeste slachtoffers zijn burgers. De aanvallen veroorzaken vooral veel angst’, vertelden onderzoekers van een Karen-organisatie me al eerder. Maar de laatste tijd raken de bombardementen vaker doel en worden de wapens gruwelijker. Volgens Human Rights Watch maakte een vacuümbom op 11 april ruim 160 dodelijke slachtoffers, onder wie kinderen.
De eerste uren oogt de hemel vreedzaam, maar halverwege de middag wordt de dreiging uit de lucht tastbaar. Een familie met drie kinderen komt net uit hun schuilplaats gekropen als we passeren. Kort tevoren vloog tot twee keer toe een helikopter over. Onder pluimen van bamboe langs de kant van de weg bivakkeren een tiental burgers en een paar pdf-strijders. Ook zij zijn op de vlucht voor luchtaanvallen.
Tussen hen een jonge vrouw in zwart uniform en een vervaarlijk lang geweer opzij. Ook de baseballcap en handschoenen zijn zwart. Met haar fijne gezichtje onder een dichte pony en haar ranke gestalte lijkt ze zo uit een James Bond-film gestapt. ‘Ik ben een sniper’, verklaart ze zonder een spier te vertrekken. Ze heeft het nog niet gezegd of het klapwieken van een helikopter nadert. Dekking zoekend onder dichter gebladerte vertelt ze verder. Ze is twintig jaar en komt uit een van de grote steden van Myanmar. ‘Ik studeerde voor bibliothecaresse.’ De blik in haar smalle langgerekte ogen verhardt als ze vertelt hoe ze verscholen in de jungle dagenlang op haar prooi wacht. ‘Dat voelt goed’, zegt ze. Er zijn twintig scherpschutters in dit deel van de Karen-staat. ‘Ik ben een van de drie vrouwen en daar ben ik enorm trots op’, zegt ze nog voordat ze vertrekt naar veiliger gebied.
Ook onze chauffeur wil zo snel mogelijk verder. Hoe minder we in het donker rijden, hoe beter. Artilleriebeschietingen verhevigen in de avond. Zo hangt er meteen al een ongemakkelijke haast over onze reis, terwijl die nog maar net begonnen is. Ruim drie uur later laten we de bergketen achter ons en rijden in het donker de vlakte met verharde wegen in. Als een bezetene legt de chauffeur de laatste kilometers door de vuurlinie af. Dan zwaait hij een pad in.
Meteen na mijn aankomst laat een pdf – ‘noem me maar Ray’ – de schuilplaatsen zien. Het zijn flinke kuilen afgedekt met zware boomstammen en stapels zandzakken. Met een ernst die zijn twintig jaar ver te boven gaat zegt Ray: ‘Ik heb dienst vannacht. Als je een fluitje hoort heb je dertig seconden om de bunker te bereiken.’ Hij herhaalt: ‘Dertig seconden.’
Voor de hutten staan slippertjes, legerlaarzen en kleurige gympen naast elkaar. Een grote koffer met wieltjes herinnert aan een stads bestaan. Net als een T-shirt met in grote letters ‘Challenge’. Het is een bekende fitnessclub in Yangon. ‘Push your limits’ staat er op de rug.
Dewa, de leider van het guerrillakamp, oogt als een boekenwurm. Een grote bril domineert zijn bleke, benige hoofd met kortgeschoren haar. Als hij begint te praten klinkt hij gedecideerder dan hij in eerste instantie lijkt. ‘De pdf in dit kamp is opgezet door artsen, ingenieurs, acteurs, komieken. We begonnen met vrijwel niets, en onze middelen zijn nog altijd heel beperkt, maar we hebben de steun van het volk.’ En met nadruk: ‘Dit is een revolutie die van onderaf begon.’
Verzet zit in zijn genen, zo blijkt. Hij werd geboren in 1988 terwijl zijn vader deelnam aan de protesten die af en aan door de straten golfden. Een van zijn vroegste herinneringen is het bezoek aan de gevangenis waar zijn grootvader als politicus uit de democratische oppositie opgesloten zat. De zevenjarige Dewa werd zo boos dat hij een gewapende bewaker te lijf wilde gaan. Hij werd een van de leiders van de Bakatha, de verboden ondergrondse studentenbond. Net als zijn vader werd hij in 2007 gearresteerd na nieuwe demonstraties tegen het bewind. Ze kwamen tegelijkertijd vrij in 2012. Het was een eenzame beslissing om na drie generaties vreedzame tegenstand toch de wapens om te nemen. ‘We zouden ons geld aan onderwijs kunnen besteden, maar in plaats daarvan kopen we kogels. Maar we hebben geen keuze. En met of zonder internationale steun; wij gaan door tot het einde.’ Hoe hij het volhoudt? Met een kort lachje: ‘Ik heb vijf jaar gevangenis doorstaan. Ik raak niet snel ontmoedigd.’
Het gebied herbergt een kluwen van pdf’s: Zwarte Tijger, Albino Tijger, Draak, Panter, Slang, Leeuw, Garuda. Ze werden getraind door ervaren commandanten van het Karen-leger en staan nog steeds onder hun bevel, maar voeren soms ook zelfstandig operaties uit. ‘We reageerden aanvankelijk met emotie en vooral uit woede, maar we hebben geleerd.’
Slechts een derde van de pdf’s heeft een geweer, maar het percentage begint te stijgen. Wapens worden in buurlanden op de zwarte markt gekocht of buitgemaakt in gevechten. Een deel wordt door de pdf’s zelf geproduceerd en sommige etnische minderheden hebben eigen wapenfabrieken. Op sociale media wemelt het van de initiatieven om fondsen te werven. Zelfs de vredelievendste van mijn Myanmarese vrienden blijken flink in de buidel getast te hebben. De bijdragen nemen wel af nu steeds meer mensen in Myanmar in bittere armoede geraken.
Tegen een helling op veilige afstand van het kamp staat Ko Min – goedlachs, nonchalante haardos – handgranaten te maken. Op het platform van bamboe voor hem liggen er al tientallen klaar voor gebruik. Het is niet moeilijk hem voor te stellen op de campus of in een van de theehuizen rond de universiteit. Hij studeerde economie en wilde leraar worden. Onlangs was hij enkele weken in Centraal Myanmar om zijn kennis met de pdf’s daar te delen. Het is een van de gevaarlijkste gebieden van het land. Op de kaart ogen de verzetshaarden geïsoleerd van elkaar. In de praktijk blijken ze verbonden door een netwerk van sluiproutes en wordt er heel wat meer heen en weer gereisd dan ik vermoedde. Het zijn de terloopse opmerkingen die elke keer een stukje van de ingewikkelde puzzel op hun plaats doen vallen.
Op zijn mobiele telefoon laat een voormalig biochemiestudent zien hoe hij met zelfgemaakte drones twee tanks aanviel. In een rookpluim komen de voertuigen abrupt tot stilstand. ‘Ze waren niet vernield, maar wel tijdelijk onbruikbaar’, zegt hij met voldoening in zijn stem.
Vanaf het grasveldje klinkt gemekker. Twee jonge geitjes krijgen de fles met een mengsel van water en melkpoeder. Een van de pdf’s heeft een piepklein aapje geadopteerd nadat dorpsbewoners de moeder doodschoten. Het heeft een geïmproviseerde papieren luier om en verhuist van de ene arm naar de andere. Het is een ontroerende poging tot zorg in een wereld met zo veel geweld.
Voor zijn hut ijsbeert Dewa heen en weer, op de voet gevolgd door zijn hond. Dan bestudeert hij zijn telefoon in het kantoortje van hout en bamboe. Snoeren en opladers slingeren over de tafel. Laptops liggen in stapeltjes. Zo zal ik hem de komende dagen vaker aantreffen. In zichzelf gekeerd en ogenschijnlijk losgezongen van zijn omgeving om dan plotseling in actie te komen.
Het kamp is niet alleen een militaire basis. Er worden ook ‘special operations’ uitgevoerd. Wat die zoal inhouden zal hij pas later vertellen als er een plaatsvindt.

Op weg naar een PDF die de Garuda Column heet, blijken we in een heel wat wereldser omgeving beland dan ik me had voorgesteld. De verharde straten vlak bij het kamp voeren langs dorpen met ruime houten en zelfs stenen huizen, een schoolgebouw, kleine winkels en een enkel restaurantje. Een deel van de onderkomens oogt verlaten.
Naast mij levert Dewa in een donker sportbroekje en slippers en met een pistool in een schouderholster spaarzaam commentaar. Bij de wachtposten: ‘Dit zijn onze manschappen.’ En naar het groen langs de weg: ‘Het leger zit hier een kilometer vandaan.’ Als ik vraag of zijn pistool ooit gebruikt heeft, zegt hij: ‘Weet je dat ik helemaal niet tegen bloed kan?’
Het is een fotogenieke frontlinie. Hoog boven de slingerende rivier bemannen enkele troepen van de Garuda Column een pagode met een goudkleurige koepel. Aan de overkant strekt zich onder een trillend hete hemel een vlakte uit die overgaat in golvende heuvels. ‘Natuurlijk is dit in strijd met het boeddhisme, maar als wij deze positie niet innemen doet het leger het’, zegt commandant Soe Win laconiek. Hij draagt een mouwloos hemdje en een broek in camouflagekleuren. Zijn verweerde gezicht heeft slechts een oog. Hij wijst de Asian Highway aan. De weg is een levensader voor het leger van de junta. Met hun recente aanvallen hebben het Karen-leger en pdf’s de bevoorrading weten lam te leggen.
Soe Win is een oudgediende. Ook in 1988 sloot hij zich al aan bij een gewapende groep ex-studenten toen het leger een volksopstand neersloeg. Kort daarna verloor hij bij een aanval zijn rechteroog. De guerrillastrijd raakte in de loop van de jaren gemarginaliseerd en in 2003 bouwde hij een nieuw bestaan op in een westers land; met een gezin met drie kinderen en een baan als teamleider in een fabriek. Maar toen twee jaar geleden in zijn vaderland de protesten tegen het regime onverwacht massaal werden, wist hij: ‘Dit is het moment om iets voor mijn land te doen.’ Managers probeerden hem van gedachte te laten veranderen met een salarisverhoging of drie maanden verlof om wat afstand te nemen van de ontwikkelingen die hem in de greep hielden, maar zijn besluit stond vast. ‘Zorg voor jullie moeder’, luidde het afscheid van zijn kinderen.
Hoelang de strijd deze keer zal duren kan hij niet inschatten. ‘Tien jaar, vijftien jaar? Het enige wat ik weet is dat ik zal blijven tot het einde.’ Hij zegt wat ik ook elders hoor: ‘Het is nu of nooit.’
Hij voert ongeveer tweehonderd troepen aan. Sinds de Garuda Column ruim een jaar geleden werd opgericht, verloor hij vijftien manschappen. De meesten van hen nieuwkomers uit de steden. Zijn ene oog staart me doordringend aan als hij vraagt: ‘Hoeveel meer offers moeten we nog brengen voordat de wereld in actie komt?’
Onder de bomen is op kleurige matjes een medische hulppost geïmproviseerd. Zuurstofmaskers, een apparaat voor bloedtransfusies en een metalen koffertje voor röntgenscans liggen naast potjes en dozen met medicijnen. Over een houten stellage kronkelt een infuus. Drie strijders bivakkeren op een platje van bamboe. Twee raakten lichtgewond door bomscherven. De derde werd tijdens een omsingeling in zijn knie en voet geschoten. De kogels zijn een paar dagen geleden verwijderd, maar hij heeft een vervolgoperatie nodig in een ziekenhuis in Thailand.
‘Ik weet niet wanneer er vervoer komt’, vertelt dokter Than, die de scepter zwaait. De medische post heeft alleen een brommer paraat. Vanwege de opgelaaide gevechten is het beperkte aantal auto’s hard nodig voor de aanvoer van wapens. ‘Daardoor sterven er soms gewonden.’ Ook het urenlange hotsen en botsen in de laadbak onderweg naar een ziekenhuis richt vaak extra schade aan.
Met oranjeblond haar, een oorbel en een wijde blauwe short duidt alleen de stethoscoop om zijn hals op zijn beroep. Hij zat zeventien jaar in het leger. ‘Toen ik zag hoe soldaten lachten om het vermoorden van burgers, besloot ik te deserteren.’ Met een team van een tiental artsen behandelt hij zeven- tot achthonderd gewonden en zieken per maand. Voor het merendeel zijn het slachtoffers van landmijnen, artillerie en kogels. ‘Veel ongelukken met zelfgemaakte mijnen.’ Maar ook het aantal malariapatiënten stijgt.
Medicijnen zijn moeilijk te krijgen. Wie ze in Myanmar koopt en vervoert, loopt het risico door het regime gearresteerd te worden. Verstopt tussen andere handelswaar worden ze langs de controleposten gesmokkeld. Een deel komt via Thailand. Bij gebrek aan tourniquets heeft een verpleger oude fietsbanden aan stukken geknipt. In een frontlinie verderop is een vrachtwagentje tot een ambulance omgebouwd. Dokter Than maakt een verontschuldigend gebaar naar het rommelige tafereel. ‘We weten nooit hoelang we ergens veilig zullen zijn.’ De afgelopen zes maanden sloegen ze drie keer halsoverkop op de vlucht.
In zijn houten leunstoel aan de lange bamboetafel geeft Dewa een lang exposé over de ingewikkelde commandostructuur van de verschillende pdf’s en de legers van de etnische minderheden die de opstand steunen. Het ziet er op papier simpeler uit dan het in werkelijkheid is. Er zijn inmiddels honderden gewapende groepen. Sommigen vechten op eigen houtje, enkelen opereren ook als warlords en nemen het allesbehalve nauw met de mensenrechten. Een van mijn oude bekenden die eveneens zijn carrière opgaf om te vechten, is ervan overtuigd dat het leger zijn langste tijd gehad heeft, maar hij zag donkere wolken aan de horizon. ‘Als het regime verslagen is, komt onze moeilijkste tijd. Overal spelen eigen agenda’s. Hoe gaan we het land bijeen houden als leiders niet meer visie en geloofwaardigheid ontwikkelen? We moeten ons niet alleen op de strijd concentreren, maar ons ook op de toekomst voorbereiden.’
Na de staatsgreep zijn een schaduwregering en allerlei overlegorganen opgezet. Maar die worden voor een deel bemand door dogmatische oudere politici die afkomstig zijn uit de Birmaanse meerderheid. Regelmatig verzanden online vergaderingen in oeverloze sessies. Enkele van de meest competente ministeries, zoals Justitie en Mensenrechten, hebben weinig macht. Ook jongeren en vertegenwoordigers van etnische minderheden vinden dat ze te weinig inbreng hebben.
Leiders steggelen heel wat af, bevestigt Dewa, maar ze professionaliseren ook. En ter plekke, ver van de politieke intriges, is er tussen de verschillende groepen ook saamhorigheid, begrip en vertrouwen ontstaan, al blijft dat fragiel. ‘Het wordt onze grootste uitdaging om in de toekomst de eenheid te bewaren.’ Toch raakt hij voor zijn doen opgewonden als hij de balans opmaakt: ‘Er ligt nog steeds een historische kans om het militaire systeem te ontmantelen.’
Ons gesprek wordt onderbroken als een vrouwelijke pdf een boodschap overbrengt. Dewa veert overeind. ‘Goed nieuws.’ Op zijn mobiele telefoon laat hij een donkere wijk omkranst door een oranje gloed zien. Een verzetsgroep heeft een raketaanval op de militaire luchthaven van Yangon gepleegd. Enkele minuten later circuleert het beeld ook op sociale media. De miljoenenstad met zijn verstopte verkeersaders voelt onbereikbaar ver weg, maar de operatie is vanuit hier voorbereid. Het kamp heeft wifi via het mobiele netwerk van Myanmar.
Dewa trekt zich terug voor een lange nacht. ‘Het krioelt in de omgeving van de luchthaven al van de militairen. Ik wil zeker weten dat onze kameraden veilig zijn.’
Yethaw is haar codenaam. ‘Create some magic’, zegt haar T-shirt boven een gestreepte broek. Ze is tenger en haar stem klinkt ijl. Die onschuldige aanblik blijkt al snel bedrieglijk. ‘Ik plan aanslagen op officieren’, zegt ze terwijl we over de paden rond het kamp wandelen. Voor de staatsgreep wilde ze promoveren in de IT. Nu laat ze haar hang naar precisie en detail los op de voorbereiding van dodelijke operaties. ‘Ik bereid alles voor voor mijn kameraden in de stad. Waar en hoe ze moeten schieten, met hoeveel kogels, welke ontsnappingsroutes er zijn.’ Onder haar supervisie werd al een tiental executies uitgevoerd.
Na de staatsgreep leefde ze als lid van een verzetsgroep maandenlang ondergronds. ’s Nachts bleef ze bedacht op elk geluid terwijl razzia’s de stad teisterden. Toen enkele leiders werden opgepakt, vluchtte ze naar de jungle.
Ze gaat in het gras zitten en staart een tijdje zwijgend naar het kamp. Onder een afdak wordt de maaltijd van rijst met bonen en gedroogde vis voorbereid. Ergens klinkt muziek. Het loopt tegen de avond, maar de hitte wijkt nauwelijks. ‘Natuurlijk maak ik me zorgen over burgerslachtoffers. Ik check en dubbelcheck alles’, zegt ze terwijl ze haar fijne wenkbrauwen fronst.
Ik denk aan de slogan die jonge demonstranten tijdens de demonstraties met zich meedroegen: ‘You messed with the wrong generation’. Het klonk destijds als jeugdige overmoed.
Tegen de voorspellingen van de meeste deskundigen in is het verzet twee jaar nadat het begon nog gaande, en zelfs sterker geworden. Internationale media noemen het conflict een burgeroorlog, maar ik zie vooral een volksopstand tegen een bewind. De legers van de minderheden spelen een cruciale rol, maar ook de jeugdige nieuwkomers uit Centraal Myanmar zijn een belangrijke factor in de strijd. ‘Iedereen heeft deze generatie onderschat’, zei een oudere activiste gisteren hoofdschuddend. Ook ik ben verbaasd over hun onverzettelijkheid. Hun kalme bereidheid om offers te brengen, en om te doden. Welke tol gaat dat eisen? Alsof Yethaw mijn gedachten geraden heeft draait ze haar gezicht naar me toe en zegt: ‘Ik ben niet meer degene die ik was. Hoe moet ik ooit weer terugkeren naar het normale leven?’