Zomerse drukte op het water. Bootjes in soorten en maten: tuffende recreanten, roeiende achten, een grote sloep en een verkeersregelaar van wedstrijd of botenparade, jasje-dasje met megafoon, staand in een schuitje dat vastligt aan een paal. Ik weet dat ik naar de Teledoc Sprekend Nederland van John Appel kijk, soms vergeleken met Haanstra’s Alleman, en inderdaad, de scène zou zo passen in een 2018-versie van die film. Waarbij, als je vergeleek, meteen de toename van drukte door gedemocratiseerde watersport en welvaart zou opvallen. Belangrijk vormverschil: we horen geen eigentijdse Carmiggelt die ons menselijk gekrioel mild ironisch becommentarieert. Zo een stem zal er de hele film ook niet komen: we moeten zonder hulp kijken, luisteren en zelf duiden.
Omdat ik weet dat de film gebouwd is rond toespraken vraag ik me af of de kapitein-in-blazer straks zijn hele vloot gaat toespreken (voorkennis maakt alles alleen maar lastiger). Maar nee, de camera gaat naar rechts en daar ligt de Berlagebrug over de Amstel. Bizar: de drukte op de brug is nog veel groter dan die op het water. Geen verkeer of kijkers, maar een grote optocht waarin veel mensen, van jong tot oud, een gele ballon dragen. De waterstroom kruist de landstroom – het lijkt me toeval dat de twee evenementen samenvallen, maar geen toeval dat de camera daar nu staat. Een fraaie, filmische opening.
Die optocht valt niet meteen te plaatsen voor wie er niet aan meedeed: hij lijkt vooral ontspannen, vrolijk. De enkele regenboogvlag geeft een indicatie, maar een echte lhbt-demonstratie ziet er toch anders uit. We verlaten vlootschouw en optocht en belanden op het Waterlooplein in het Amsterdamse stadhuis voor scène twee.
Daar krijgen we pas de eerste toespraak: ambtenaar in strak pak spreekt een van huidskleur tot kleding bont getint gezelschap toe. Uitdagend: ‘Weet u wel zeker dat u de Nederlandse nationaliteit wilt?‘ Vingers moeten opgestoken. Niet zo veel. Dan voegt hij, rederijkerstruc, toe dat ons land tot de rijkste behoort, met de laagste werkloosheid en armoede. Weer vraag naar vingers. Misschien wel wat meer, maar het houdt niet over. Ik probeer te duiden: er zal een taalprobleem zijn, wat even later zonneklaar wordt.
Maar er is ook een cultuurprobleem: in de meeste landen van herkomst pakken autoriteiten de zaak niet zo joviaal-knipogend aan. Onder plechtigheid verstaan ze daar iets anders. Ik proef meer onbegrip en verbazing dan onwil. De aap in de mouw blijkt veel serieuzer: ze moeten een ‘verklaring van verbondenheid’ afleggen, behelzend dat ze beseffen en accepteren dat de Nederlandse wet op hen van toepassing is, en die gaat uit van vrije meningsuiting en respect voor anderen. ‘Voor vrouwen, homo’s, anderen dan u zelf en anders gelovenden dan u zelf.’ En vooral geen racisme, wat menige nieuwkomer van harte zal onderschrijven, juist ook waar het de houding van witte Nederlanders betreft, maar wat in veel landen van herkomst veel voorkomend is, dus ook onder Nieuwe Nederlanders. Dan moet ieder zeggen ‘dat verklaar en beloof ik’ wat sommigen letterlijk moeilijk af gaat, om niet te zeggen: niet lukt. Dan wordt het volkslied gezongen en wil menigeen met de vlag op de foto. Dan bitterballen en haring.
De film is uiteraard een mozaïekvertelling en bevat juwelen van steentjes = scènes, maar menige kijker zal vooral het geheel willen beschouwen, een rode draad vinden. Die blijkt veel sterker aanwezig dan je in het begin denkt bij die overgang van zonovergoten Amstel naar stadhuis. Vanwaar we, scène drie, gaan naar de schutterij van Margraten, waar bestuurslid Huub voor 24 jaar vrijwilligerswerk tot Lid van de Orde van Oranje Nassau wordt benoemd (hij bedankt in tranen zijn vrouw ‘zonder wie…’). Ruim een uur en vele andere scènes later keren de gele ballonnen terug en vallen ze op hun plaats: de optocht van, jawel, Ieder1 (september 2016) eindigt op het Museumplein waar Nasrdin Char het woord geeft aan Samia van twaalf, die volwassenen de les leest over hoe ze met elkaar omgaan: ‘Ik draag wel een hoofddoek maar dat betekent niet dat ik slecht ben.’ Haar conclusie: ‘Asjeblieft, volg je gevoelens en denk met je hart.’ Ovatie van de duizenden aanwezigen. (Als altijd ben ik ontroerd door zo een kind, haar boodschap en lef, maar tegelijk voelt het ongemakkelijk door de naïeve volwassenenjubel waarmee gedaan wordt of gevoelens uitsluitend humanitair en liefdevol zijn – alsof racisme niet evenzeer wortelt in gevoelens.)
Daar komen dus met terugwerkende kracht scène één en twee van Sprekend Nederland samen. Waardoor het Zuid-Limburgs dorp daarna, voor wie wil, de betekenis kan krijgen van Wit Nederland, zoals het ten tijde van Haanstra, 1963, nog overwegend was.
In scène vier zijn het de radicalen, demonstrerend in Den Haag, die naar die tijd en samenleving terug willen. Zelden dit Pegida zo van dichtbij en angstaanjagend gezien. Hier spreekt ‘Nederland’ bij monde van Edwin Wagensfeld (dan nog niet in Duitsland veroordeeld) tot een overigens piepkleine aanhang: ‘Lieve patriotten, lieve vrienden, lieve tegenstanders van de landverraders in Nederland.’ Hij vraagt om applaus voor Hugo die een djellaba heeft aangetrokken, een zwarte baard omgehangen, een nepbom torst en een afgehakt hoofd aan het haar in de hand draagt. ‘Dit mag niet’, zegt Wagensfeld, doelend op de transformatie van Hugo, ‘maar in het echt lopen ze hier wel zo rond en ik laat me niet door een burgemeestertje tegen mijn been pissen: vrijheid van meningsuiting.’ Hugo wordt trouwens door de flinke politiemacht aangehouden. En je ziet ze denken: ‘Zie je wel: zij mogen alles, wij niks. In eigen land.’ Veel verderop krijgen we ook nog Wilders op verkiezingstournee en Sylvana Simons voor geestverwanten in een indrukwekkend verhaal over wat ze aan haat en bagger losmaakte door racisme te benoemen.
Appel toont en betoogt niet. Dat is hem verweten. Ik ben het daar niet mee eens. Ja, soms lijkt het iets willekeurigs te hebben. En zijn andere gekleurde steentjes denkbaar. Maar hoe zou dat anders kunnen? Had Bas Heijne Carmiggelt moeten vervangen? De verjaardag in een Mokumse kroeg, het jubileum van een beleggingsfonds, de doop van nieuwe christenen in eindeloze jubel (er zijn twee migranten of vluchtelingen bij, dat dan weer wel), de verjaardag van Willem-Alexander die mede-jarigen ten paleize noodde (een gekleurde selectie en wat is die Máxima onbetaalbaar in zulk soort situaties), de huldiging van Feyenoord, het protest in Arnhem tegen mishandeling van een hand-in-hand-homostel – het is even bont als het land na 1963 (Alleman) is geworden. Het toont veelkleurigheid als vanzelfsprekend, zoals Ieder1 dat bedoelt, maar is tegelijk en mede daardoor onvermijdelijk een grimmiger film van een grimmiger land dan die en dat van Haanstra, hoewel destijds de Verzuiling nog bloeide.
En, o ja, ik was regelmatig ontroerd door situaties (meer dan door toespraken). Dat is veel waard. Eén personage komt zowaar drie keer terug: mevrouw Richardson, afkomstig van Sint Maarten en veel later in Brunssum beland. De matriarch van een groot gezin en diep bemind door haar maatschappelijk succesvolle kinder- en kleinkinderschaar. Ze zegt er in de hele film niet éne. Ze lijkt al de eerste keer, als de burgemeester komt feliciteren vanwege honderd jaar, van de wereld, haar ogen schijnbaar leeg. Maar zie hoe ze reageert als een geliefde komt fluisteren en zoenen. En verdomd, daar komt ze het Paleis binnen, haar rolstoel geduwd door lakeien. Begroet door de Majesteiten. De derde keer moet u zelf maar zien, maar ook dan zijn de warmte, liefde en muzikaliteit van de familie jaloersmakend. Een donker gekleurde familie. Dchar zal tevreden zijn.
John Appel, Sprekend Nederland, HUMAN Teledoc, 11 februari, NPO 2, 20.25 uur.