
Ik stond op Leiden Centraal, het was na een werkgroep, tegen de avond aan. Het miezerde. De stamgast van het station, een oudere vrouw die gewoonlijk vanuit het overdekte hokje schreeuwt en scheldt tegen mensen die over de stoep fietsen, was al vertrokken. Ze is genadeloos. Ze bezit een onbedwingbare woede die ze zonder angst en schaamte etaleert. Je moet het lef maar hebben om zo tekeer te gaan tegen wildvreemden.
Ik twijfelde of ik naar het huisje van Maarten Biesheuvel moest gaan. Online had ik zijn adres gevonden. Maar toen ik voor het bord met de vertrektijden van de bussen stond, begreep ik niet meer waarom ik wilde gaan. En ik keerde huiswaarts.
Een paar weken eerder, op 20 november 2018, was de vrouw van Maarten, Eva Biesheuvel-Gütlich, overleden. Een hersenbloeding. Ik kwam haar rouwadvertentie in de NRC tegen.
‘Goedendag. Ik ben dood.
Ik mis Maarten, mijn vrienden, de poezen, de kauwtjes en de duiven.
Ik dank u allen hartelijk voor uw troostende vriendschap.’
Een bericht zonder grote woorden. Een verlangen naar een leven dat kan bestaan uit romantiek en beestjes – zo simpel kan het blijkbaar ook zijn, en je kan er nog van houden ook.
Hoelang had Eva het bericht klaarliggen? Op wat voor dag zou ze het geschreven hebben? Alvast de tijd voor als je dood bent uitstippelen, de nodige voorbereidingen treffen – een testament opstellen, een grafkist en de muziek voor de crematie uitkiezen, een rouwbericht schrijven, ik moet er niet aan denken.
En ik las in dezelfde krant, in de necrologie van Eva, dat Maarten eens geschreven zou hebben dat hij na het overlijden van Eva ‘een dakloze zou zijn, in een kartonnen doos voor het Centraal station’.
Ze woonden samen in hun huisje. Op foto’s is te zien dat er in witte letters ‘Sunny Home’ op is geverfd. Voor de rest is het geheel groen met rode raamkozijnen, omringd door bomen.
Maarten en Eva waren tien maanden geleden nog te gast bij DWDD om te praten over een nieuwe bundel die Eva had samengesteld: Verhalen uit het gekkenhuis. Het is volgens mij niet dat Maarten er met tegenzin zat, maar het waren zijn ziekten en medicatie die maakten dat hij pufte, zuchtte, trilde, friemelde aan zijn bril, krabde aan zijn hoofd, trok aan een pluk. Op de kaft van de bundel is hij ook in die positie geportretteerd, met zijn hand in zijn haar. Ik kon het beeld maar niet kwijtraken.
Ik leende het boek uit de bibliotheek. Ik had nooit iets van hem gelezen. Ik las de brieven op de eerste paar bladzijden die Maarten vanuit het gekkenhuis aan Eva liet schrijven door een medepatiënt – omdat het schrijven hemzelf allang niet meer lukte – en een aantal fragmenten uit zijn korte verhalen. Mijn oog viel op een zinnetje, waarvan ik een notitie maakte in mijn telefoon: ‘Blz. 257: Ik ben groter dan het heelal omdat mijn angst er niet in past.‘
Ik wil het niet erkennen, maar het zou de herkenning kunnen zijn. Maarten lijdt aan levensangst. Het was zijn aanleg voor manische depressies die hem meermaals naar het gekkenhuis droeg.
Ikzelf vrees dat God elk moment wraak zou kunnen nemen voor mijn angsten, mijn gebrek in vertrouwen in Hem en omdat ik mijn leven te weinig in zijn handen leg. Een soort tweetrapsraket. Dit is het grootste kritiekpunt van mijn beste vriend: hij ziet het als een zonde dat ik God op die manier zie.
Hoe zou Maarten het nu maken? Is het leven vol te houden, sinds hij plotsklaps, zo in de wisseling van twee dagen, weduwnaar werd?