
Hannah Arendt (1906-1975) zag in ieder nieuw mens een nieuw, hoopvol verhaal. De ideale politiek voor haar was vita activa: handelend leven gestimuleerd door elke dag de hartstocht, de vrienden en de boeken aan te spreken. Zonder die drie stimulansen, zei Nietzsche in Menschliches, Allzumenschliches (1878), kan niemand een groot denker worden.
Hannah Arendt was een denker zonder streng ideologisch kader. Daarom is zij na haar dood nog populairder geworden en veel minder omstreden. Wie haar omschrijft als een bewuste joodse paria, als een filosofe zonder leuning of vangnet, of als een wijsgeer die resideerde in Grand Hotel Afgrond, geeft tegelijkertijd aan dat Arendt niet te vangen is in denkhokjes of te omschrijven valt met lekker bekkende volzinnen. Geen etiket past op haar, nog steeds niet. Zij geloofde eerder in haar vrienden (Karl Jaspers, Mary McCarthy, Walter Benjamin) en eigen passie dan in het joodse volk, zoals ze eens polemisch opmerkte.
Dit jaar is het Hannah Arendts honderdste geboortedag. En dat zullen we weten. Al aan de vooravond van dit Arendt-eeuwfeest verschenen er twee monografieën: voor beginners Kurt Sontheimers Hannah Arendt: Der Weg einer großen Denkerin, en voor gevorderden Barbara Hahns Hannah Arendt: Leidenschaften, Menschen und Bücher.
Sontheimer beschrijft Arendt als een betrokken waarneemster die in 1933 haar vaderland moest ontvluchten en via Parijs in 1941 naar haar nieuwe vaderland trok: de Verenigde Staten. Die vlucht, en het besef dat zelfs intellectuelen als Carl Schmitt en Martin Heidegger (haar eerste geliefde) gewillig bogen voor de nazi’s, was een oerervaring waaruit beroemde boeken als The Origins of Totalitarianism (1951), Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil (1963) en On Revolution (1963) ontstonden. In Between Past and Future (1961) – politieke denkoefeningen tussen de Grieken en Marx – schrijft ze dat voor haar het denken uit de doorleefde ervaring ontstaat en dat die de enige wegwijzer is met behulp waarvan men zich in de wereld kan oriënteren. Ruimte scheppen waar terreur en totalitaire regimes geen (denk)ruimte willen laten, dat was de voornaamste beweegreden van Arendt, die haar wijsgerige verhandelingen graag doorspekte met journalistieke intermezzi, anekdotes en literaire uitstapjes. Een bewuste mengdenker was ze, ook in de vorm.
Terreur dwingt mensen tot vergeten, tot meebuigen, tot gelijkschakeling, dwingt ze kuddebeesten te worden. De oorsprong van het twintigste-eeuwse totalitarisme zag Arendt in het verval van de nationale staat en de opkomst van de massa of de meute. Kort geformuleerd: van georganiseerde klasse tot amorfe massa. Die chaotische massa werd in handen van uitgekookte nazi-propagandisten als Goebbels tot kneedbaar deeg omgevormd en mocht als voedingsbodem voor het genocidale antisemitisme fungeren. Zonder leider loopt de massa als een kip zonder kop rond; zonder massa is de leider nergens en verwaait tot stuifzand. Arendt redeneerde dat de massa toeval uitsluit en dat alles draait om almacht waarin alles en iedereen perfect past. Zij noemde die totalitair beheerste maatschappij een schijnwereld waarin de zogenaamde wil van het volk werd gecultiveerd en gemanipuleerd. De vernietigingskampen van Auschwitz-Birkenau, Treblinka of de Goelagkampen, waarover Arendt veel later en veel minder schreef, vormden laboratoria waarin het totalitaire systeem zogenaamd bewees dat de mens volkomen beheersbaar was. (Maar zelfs uit de zogenaamd onbeschrijflijke vernietigingskampen ontsnapten geschreven kreten, kattebelletjes, epistels en andere fragmentarische flessenpost, zoals Jacq Vogelaar in zijn imposante essay Over kampliteratuur laat zien: niet iedereen laat zich monddood maken.) Concentratiekampbewoners raakten wel geïsoleerd van de wereld, «alsof ze gestorven waren, omdat de terreur dwingt tot vergeten» (Arendt in Elemente und Ursprünge totaler Herrschaft, 1986). Wie dan nog weet te schrijven, formuleert woord voor woord tegen het vergeten in.
Hannah Arendt achtte het nazisme een «uitzondering» in de Duitse geschiedenis, een desastreuze verstoring van de cultuurtraditie. Het zogenaamd Duitse probleem – nazisme als typische «Pruisische» karaktertrek – was voor haar geen Duits probleem. Sterker nog, het nazisme hoorde niet tot de westerse traditie. Het was belachelijk om Machiavelli, Hegel en Nietzsche verantwoordelijk te stellen voor de concentratiekampen. Als iedereen schuldig was aan de moordmachine van Hitler, Himmler en Eichmann, wat Daniel Goldhagen in Hitlers gewillige beulen (1996) suggereert, bleef er niemand meer over om te oordelen over goed en kwaad.
Himmler was voor Arendt een Spießer, een bekrompen burgerman begiftigd met een groot organisatorisch talent, net als Adolf Eichmann, die de veewagens propvol en perfect op tijd richting kamp liet rijden. Himmler en Eichmann waren doorsnee-Duitsers, behoorden tot die hardwerkende huisvaders die gemakkelijk in de moordmachine konden worden ingepast en ingezet. Een banale maar treffende en angstwekkende ontdekking. Het kwaad bleek banaal en doorsnee. Waarbij ik meteen aanteken dat het Harry Mulisch was die eerder dan Arendt in zijn onvolprezen en nog immer actuele De zaak 40/61 (1962) de «onzichtbare» Eichmann had omschreven als «niet zozeer een misdadiger als wel tot alles in staat», een machine, een «rationeel werktuig». De kleine man Eichmann was goed geolied voor de grote techniek, «de juiste man op elke plaats» en «het ideaal der psychotechniek» (techniek dan opgevat als spoorwegen, administratie, gaskamers en crematoria).
Barbara Hahns kleine, hier en daar wat cryptische Arendt-studie concentreert zich op het pas in 2002 gepubliceerde Denktagebuch 1950-1973 en neemt Arendts literaire voorkeuren (aan Bertolt Brechts Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui ontleende Arendt haar «banaliteit van het kwaad») zeer serieus. Zij benadrukt de genesisgedachte in Arendts denken en haar religieus getinte aandacht voor oorsprongsmythen. Het slot van The Origins of Totalitarianism omschrijft Hahn als gedachten over de mogelijkheden om te beginnen, waarin alle vrijheid besloten ligt. «Zoals de ijzeren band van de terreur, die uit vele mensen één mens wil maken, wil verhinderen dat met de geboorte van een van die mensen een nieuw begin in de wereld komt…»
Maar wie a zegt, hoeft nog niet meteen b te zeggen, want hij kan vroeger of later tot het inzicht komen dat a onjuist was. Deze gedachte tegen het moorddadige alfabet en tegen de kadaverdiscipline komt uit Brechts Der Jasager. Der Neinsager (1931) en was voor Arendt een levenslange inspiratiebron, al was zij veel minder te spreken over Brechts naoorlogse ddr-Werdegang. Brecht bleef op papier wel degelijk een vriend. En vrienden als inspirerende gesprekspartners waren zeer belangrijk voor Arendt. «Om getuigen, ook vrienden te hebben, daarom citeert men.» (Denktagebuch)
Hannah Arendt bleef citeren, denken en schrijven, ook toen ze na haar Eichmann-boek (waarin inderdaad enkele zeer ongelukkige uitspraken over de joodse raden in de Tweede Wereldoorlog staan) werd uitgemaakt voor antizioniste, jodin met zelfhaat, kantiaanse moraliste, et cetera. Haar citaten en haar vrienden bleven haar steunen. En nu, honderd jaar na haar geboorte, is ze een anti-ideologische, ongeharnaste en nog immer provocerende denker die de lezer de mogelijkheid geeft opnieuw te beginnen, met leven en met denken.
Kurt Sontheimer
Hannah Arendt: Der Weg einer großen Denkerin
Piper Verlag, € 19,90
Barbara Hahn
Hannah Arendt: Leidenschaften, Menschen und Bücher
Berlin Verlag, € 18,-