Nieuw jaar, nieuwe kansen! En, waarom ook niet, wat tijd voor bezinning. Met de start van 2022 is ook de nieuwe inburgeringswet ingegaan. Grotendeels onopgemerkt, met al het gedoe rondom het coronabeleid. Ik schreef eerder kritisch over de nieuwe inburgeringswet; ik zal mijzelf niet herhalen. Bezinning dus – in de luwte misschien wel eenvoudiger, nu de publieke aandacht een beetje van ‘integratie’ af lijkt te zijn. Neem de gebruikte woorden alleen al. Het ‘inburgeringsbeleid’ zou migranten stimuleren te ‘integreren’. Zouden we niet beter af zijn als we heel dat lexicon eens en voor altijd overboord zouden kieperen?

Dit is geen nieuwe discussie, natuurlijk. De afgelopen kwart eeuw is een flinke boekenkast volgeschreven over dat ons ‘integratiedebat’ stigmatiseert en een cultureel-etnische fixatie heeft: de ‘niet-westerse migrant’ moet zich aanpassen om bij ‘ons’ te mogen horen. Bovendien leidt het af van meer relevante sociaal-economische en (vaak grootstedelijke) emancipatievraagstukken.

Willem Schinkel zet om deze reden het concept consequent tussen vierkante haakjes – [integratie] – met als doel ermee af te rekenen zonder het te reproduceren. Hij laat onder meer zien dat niet-migranten ‘dispensatie’ krijgen bij [integratie]. Nooit wordt besproken of gemeten of zij ‘geïntegreerd’ zijn en daarmee bij de samenleving ‘passen’. Of zij ‘echte Nederlanders’ zijn. Oftewel: de ‘Nederlander met een migratieachtergrond’ die een journalist lastigvalt heeft een integratieprobleem. De ‘Nederlander zonder migratieachtergrond’ die een journalist lastigvalt wordt nooit beticht van het hebben van een integratieprobleem.

In de documentaire Terug naar de Akbarstraat (2020) van Felix Rottenberg stelt socioloog Sinan Çankaya, schrijver van Mijn ontelbare identiteiten, dat ‘integratie geen eindstation’ heeft. Ten eerste omdat de term overspringt naar nieuwe generaties, op de nakomelingen van de ooit ‘niet-westerse migranten’. Ook zij worden regelmatig aangesproken op hun niveau van ‘integratie’. Kennelijk is het voor deze nieuwe generaties geboren Nederlanders niet mogelijk, gewoon, een Nederlander te zijn.

Ten tweede is het onduidelijk wat ‘integratie’ precies behelst. De ene keer gaat het over taalniveaus, dan over religie en ‘interculturele’ contacten, dan weer over het eten van gele kaas en het vieren van sinterklaas. Dus wat is het – en wanneer houdt het eens op?

De woorden van Çankaya deden me denken aan het essay Politiek en de Engelse taal van George Orwell, recent vertaald door Thomas Heij. Orwell stelt dat vaag en inaccuraat taalgebruik leidt tot ‘slechte gewoontes’ in ons denken en handelen. En dat het wegnemen van deze gewoontes ‘een eerste noodzakelijke stap naar politiek herstel’ is.

Van niet-migranten wordt nooit gemeten of zij bij de samenleving ‘passen’

Ik voel dan ook met enige regelmaat gêne dat ik ‘integratie’ nog wel gebruik in mijn boeken en artikelen. Daarop aangesproken stamel ik iets langs de lijnen dat ik de term probeer te redden, dat ik er iets anders mee bedoel en dat er verzet zit in het willen terugveroveren van het woord. Bovendien, leg ik dan uit, valt het woord in allerlei EU-richtlijnen en is het daarmee relevant voor rechtsbescherming. We zullen toch iets moeten met de term.

Misschien niet onwaar. Maar ik ben ook geneigd te denken – vandaar het gevoel van gêne – dat door mee te bewegen in de denkgroef van ‘integratie’ die nu op een bepaalde wijze historisch gevormd is, het gesprek nooit constructief zal worden. En ik denk ook dat Nederland inmiddels een batterij van politieke partijen kent die geen enkel belang hebben bij het integer herijken van ‘integratie’, aangezien ze hun electoraat aan de huidige denkgroef ontlenen. Wat we daarom vooral nodig hebben is een breuk met het ‘integratiedebat’. Plus een helder alternatief, waarbij een keuze voor een ander woord symbolisch passend zou zijn.

Belangrijk is om in te zien dat het willen wijzigen van een woord vaak oppervlakkig is. Laten we ‘integratie’ verwisselen met ‘participatie’, heb ik bijvoorbeeld vaker gehoord. Maar wat is de winst, als de piketpalen van het debat blijven staan? Zolang, zeg, de dispensatie van de Nederlander zonder migratieachtergrond voortduurt en we niet werken met een inclusief burgerschapsideaal?

Eenzelfde intellectuele leegte school achter het inwisselen van de term ‘allochtoon’ in ‘Nederlander met een migratieachtergrond’ door het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) in 2016. Nu was er geen enkele reden om gehecht te zijn aan het woord ‘allochtoon’ – maar het méést problematische ervan was dat kinderen van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren was ook allochtonen waren. Het is daarom onbegrijpelijk dat dit criterium nu ook onverkort geldt voor ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’. Mij leek het moment de term ‘allochtoon’ los te laten ook een mooi moment voor het inzicht dat alleen Nederlanders die écht een persoonlijk migratieverhaal hebben een migratieachtergrond kunnen hebben.

Het probleem met integratie, schreef de Franse socioloog Abdelmalek Sayad, is als de asymptoot in de wiskunde, die lijn die tot het oneindige doorloopt maar de nul nooit raakt. Als de x groot genoeg wordt, is de afstand nihil, met het blote oog nauwelijks te zien. Maar nog altijd bestaat dat kiertje.

Die eeuwige voorwaardelijkheid. Die moet eruit.