
Dat ‘alles’ is veel, want het is geen nieuws dat fotografie al lang de oude parameters van de nette print op het platte vlak verlaten heeft.
In een aardig essay in het begeleidende magazine schrijft Sean O’Hagan, de fotografiecriticus van The Guardian, dat hij ’t ook allemaal niet meer weet: de vraag ‘wat is fotografie?’ is niet meer te beantwoorden. Fotografie is net als de andere kunsten vooral een terrein van her-maken, re-contextualiseren, remixen, zegt O’Hagan; onder de noemer vallen ook performance, fictie, sculptuur, het boek, installatie, animatie, documentatie en uiteindelijk ook nog het reguliere landschap en het portret, die ooit uit de schilderkunst zijn voortgekomen. In de musea en galeries lopen die vormen al decennia monter door elkaar, maar een beurs moet begrijpelijkerwijs toch iets te berde brengen over wat fotografie ís, al was het maar omdat de grootte van de tentoonstellingsruimte erop aangepast moet worden.
Volgens O’Hagan moet zo’n festival plaats bieden aan ‘excitement and confusion’, niet per se aan ‘het nieuwe’, want ‘niets is tegenwoordig nog volledig nieuw’; hij signaleert ook dat de fotografie zich, als een hond met jeuk op een lastig plekje, bezig gaat houden met zichzelf, haar eigen geschiedenis, haar eigen materiaal en haar eigen technologie. Die ontwikkeling is sterk in Unseen. De kerntentoonstelling, de presentaties van internationale galeries, is zeker niet conservatief-commercieel, maar heeft aardig wat van die ‘verwarrende’ kunstenaars. Zo stapt fotografie de derde dimensie in in de sculptuur-installaties van Anouk Kruithof, beplakt met foto’s die vooral gekozen zijn om hun kleur, in de foto’s op klei van Rachel de Joode en de foto’s van Ruth van Beek die ineengevouwen worden getoond. Datzelfde geldt voor de verscheurde en over elkaar heen geplakte landschapsfoto’s van Letha Wilson en de ‘geripte’ modetijdschriften van Beni Bischof, die je eigenlijk gewoon kleine sculpturen van papier zou kunnen noemen.
De aandacht voor het materiaal zelf is te zien bij Melinda Gibson en Thomas Sauvin, die oude Chinese negatieven in zoutzuur doopten, met zilvernitraat bedekten, in de zon hingen en spoelden in urine; bij de oude meester Noboyushi Araki, die al jaren over zijn foto’s heen schildert, en bij Motohiro Takeda, die van zijn slaapkamer een camera obscura maakte en zeer grote beelden op lichtgevoelig papier vervaardigde, alsof we weer terug zijn in de vroege negentiende eeuw, en alles nog uitgevonden moet worden.
Een gevoelige presentatie is die van Ag Galerie, Teheran met werk van drie fotografen dat eigenlijk vooral onzichtbaar is: Ghazaleh Hedayats foto’s van witte vellen papier, de beschreven kant van de camera afgekeerd; volkomen donkere stadsgezichten van Mehrdad Nahragi; vlekkerige polaroids van Mohammad Ghazali, Tehran A Little to the Right, gemaakt met bedorven filmmateriaal uit 1980, alsof toen de ‘gewone’ kleurenfotografie in Iran tot een einde kwam.
Unseen, Amsterdam, t/m 27 september; unseenamsterdam.com
Beeld: Raymond van Mil/Unseen