Bij de ingang van het bezette Maagdenhuis in Amsterdam hing een blanco vel waarop protesterende studenten alternatieve slogans konden voorstellen. Een creatieve geest kladde daarop de bekende songtekst van Armand: ‘Ben ik te min? Ben ik te min, omdat je ouders meer poen hebben dan de mijne?’

Het raakt soms ondergesneeuwd door de meer abstracte kritiek op het rendementsdenken en de managerscultuur binnen het academisch onderwijs, maar veel studenten hebben een concreet schrikbeeld voor ogen waar de Nederlandse universiteiten in rap tempo op af dreigen te stevenen. In landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zien ze dit doemscenario al grotendeels gerealiseerd: stijgende collegegelden en studenten die na hun opleiding met een enorme schuld zitten opgezadeld. Een samenleving, kortom, waarin hoger onderwijs een privilege wordt voor telgen uit welgestelde kringen en niet enkel intellectuele capaciteit, maar ook de bankrekening bepaalt wie toegang krijgt tot de beste universiteiten.

In de nasleep van het Piketty-debat zijn er grofweg twee posities te onderscheiden: politici van socialistische snit grijpen de cijfers aan om voor verdergaande welvaartsdistributie te pleiten, terwijl vanaf de rechterflank de vraag wordt opgeworpen waarom het überhaupt een probleem is dat de een meer te besteden heeft dan de ander. Hoewel Piketty wel ingaat op deze vraag (zijn belangrijkste argument: te veel ongelijkheid is niet bevorderlijk voor economische groei) blijft dit een relatief bescheiden onderdeel van zijn Kapitaal in de 21ste eeuw. De voornaamste verdienste van de Franse econoom ligt er toch in dat hij met keiharde statistieken heeft aangetoond dat de ongelijkheid snel toeneemt.

De vraag waarom ongelijkheid problematisch is laat zich niet volledig in zuiver economische termen vangen, maar vergt een meer filosofisch perspectief. Een rechtvaardige samenleving en maatschappelijke (on)gelijkheid zijn tijdloze thema’s van de wijsbegeerte. Sinds 1971 geldt John Rawls als referentiepunt op dit vlak: in dat jaar presenteerde de politiek filosoof zijn klassieker A Theory of Justice. Maar in het kielzog van (en met stevige kritiek op) Rawls ontwikkelde een minstens zo interessante denker een elegante theorie over gelijkheid en rechtvaardigheid. Volgens Michael Walzer (1935) zijn er geen heldere, universele rechtvaardigheidsprincipes aan te wijzen, maar bestaat rechtvaardigheid in verschillende maatschappelijke sferen, elk met een eigen dynamiek. In Spheres of Justice, dat in 1983 verscheen, laat hij prachtig zien hoe, als we de grenzen tussen die sferen niet bewaken, de ene vorm van ongelijkheid (bijvoorbeeld economische) andere vormen van ongelijkheid (bijvoorbeeld in het onderwijs) in de hand kan werken.

Als hij in Europa had geleefd, was hij waarschijnlijk hoofdredacteur van het partijblad van de sociaal-democratische partij geweest, verkondigt Walzer regelmatig in interviews. Maar aangezien hij in de Verenigde Staten ter wereld is gekomen, waar binnen het politieke stelsel nog altijd een afkeer heerst van alles wat ook maar naar socialisme riekt, heeft hij noodgedwongen gekozen voor een academische carrière. De politiek denker, die onlangs zijn tachtigste verjaardag vierde, was jarenlang hoogleraar en onderzoeker aan het prestigieuze Institute for Advanced Studies in Princeton en wordt door velen aangewezen als ‘het geweten van links’ in de VS. Walzer werpt zich op als geëngageerd criticus van zowel de Amerikaanse politiek, die te veel uitgaat van het zelfredzame individu, als radicaal links, dat blind is voor het gevaar van politieke onderdrukking, inherent aan hun marxistische oplossingen.

In de kerstvakantie van 1952 kwam de net volwassen Walzer thuis met een mededeling voor zijn ouders: hij had besloten dat hij een intellectueel wilde worden. Hij was halverwege zijn eerste jaar aan de Brandeis Universiteit, een links bolwerk van voornamelijk de joodse intelligentsia, en had daar kennisgemaakt met de prominente literatuurcriticus Irving Howe, die de jonge Walzer onder zijn hoede nam. Toen Howe in 1954 het onafhankelijke socialistische tijdschrift Dissent oprichtte, stuurde hij zijn pupil direct op pad voor een reportage over de burgerrechtenstrijd in de zuidelijke staten. Meer dan zestig jaar later verschijnt het gerenommeerde blad nog altijd vier keer per jaar en sinds jaar en dag staat Walzer als redacteur in het colofon. In artikelen met titels als ‘Islamism and the Left’, ‘A Foreign Policy for the Left’ of ‘Can There Be a Decent Left?’ onderwerpt hij links consequent aan een kritisch zelfonderzoek en zoekt hij onvermoeibaar naar de relevantie van een socialistische politiek in de 21ste eeuw.

Walzer omschrijft zichzelf het liefst als politiek theoreticus: voor een filosoof mist hij naar eigen zeggen het intellectuele abstractieniveau, maar tegelijkertijd wordt hij – in tegenstelling tot een politicoloog – niet beperkt door de wetenschappelijke eisen van objectiviteit, waardoor hij uitgesproken standpunten kan verdedigen. Sociale kritiek kan volgens Walzer nooit losgezongen zijn van de particuliere cultuur waarin de boodschapper zich begeeft. Met een omkering van Plato’s befaamde allegorie presenteert hij zichzelf als de denker die in de grot wenst te staan, tussen de mensen.

‘Ik ben lelijk, maar ik kan de mooiste vrouwen kopen. Daarom ben ik niet lelijk, want het effect van lelijkheid wordt tenietgedaan door geld’

Zijn naam als publiek intellectueel vestigt Walzer definitief in 1977 met het boek Just and Unjust Wars, een werk dat nog altijd veelvuldig wordt gelezen. ‘Elke keer als er oorlog is, schiet de verkoop weer omhoog’, constateerde hij met gemengde gevoelens. De sociaal criticus in Walzer laat zich op dat soort momenten horen: in zijn reguliere columns voor The New Republic of opiniestukken in The New York Times uit hij niet zelden stevige kritiek op het militaire optreden van de VS.

In Spheres of Justice richt Walzer zijn blik op rechtvaardigheid binnen de grenzen van de (Amerikaanse) staat. Het boek is een uitwerking van de collegereeks socialism capitalism die hij in de jaren zeventig aan Harvard doceerde samen met de libertaire filosoof Robert Nozick. Nozick is de kapitalist, Walzer de socialist. Walzer opent in Spheres of Justice de aanval op het traditionele rechtvaardigheidsdenken, waar hij ook John Rawls onder schaart: ‘De diepste vooronderstelling van de meeste filosofen die, vanaf Plato, over rechtvaardigheid hebben geschreven, is dat er slechts één enkel distributief systeem bestaat dat de filosofie kan omvatten’, schrijft hij. Een vitale misvatting, meent Walzer: in een wereld met verschillende culturen en samenlevingsvormen is er geen simpele formule te ontdekken. Iedere filosofische queeste naar een alomvattend wondermiddel is tevergeefs.

Het centrale probleem van rechtvaardigheid hangt samen met de verdeling van verschillende sociale goederen: van zorg tot onderwijs, van geld tot aanzien, van liefde tot politieke macht. Al deze sociale goederen bakenen volgens Walzer een eigen sfeer af in de samenleving, waar eigen regels gelden. Wie veel geld heeft, hoeft nog geen geluk te vinden in de liefde. Een hoge opleiding leidt niet automatisch tot een hoog inkomen. Binnen die sferen bestaan er onvermijdelijk vormen van ongelijkheid. Politieke macht is in een samenleving noodzakelijkerwijs ongelijk verdeeld en het hoeft niet problematisch te zijn dat de een meer verdient dan de ander. De simplistische marxistische oplossing om alle sociale goederen in gelijke mate te verdelen, werkt volgens Walzer enkel averechts. Zo’n radicale herverdeling vergt immers politieke dwang en impliceert dus een ongelijke verdeling van macht.

‘Ik ben lelijk, maar ik kan de mooiste vrouwen kopen. Daarom ben ik niet lelijk, want het effect van lelijkheid – de afschrikkende kracht – wordt tenietgedaan door geld.’ Dit citaat van Karl Marx illustreert treffend hoe de grenzen tussen verschillende sferen in de praktijk vaak poreus zijn. De ongelijke verdeling van welvaart heeft een effect op succes in de liefde. En zo zijn er nog talloze voorbeelden te bedenken: een hoge opleiding leidt vaak tot een hoger inkomen en wie veel politieke macht bezit, heeft doorgaans meer aanzien. Onrechtvaardige ongelijkheid doet zich volgens Walzer voor zodra één goed dominant wordt en de verdeling van alle andere sociale goederen bepaalt. Het is niet lastig te bedenken welk goed in onze maatschappij de neiging heeft deze dominante positie in te nemen: geld. Onrecht ontstaat dan wanneer een goed gevulde portemonnee een betere gezondheidszorg verschaft, of politieke invloed kan kopen. Of toegang biedt tot het beste onderwijs.

‘Burgers onderwijzen is een kwestie van een gemeenschappelijke voorziening, een vorm van welfare’, schrijft Walzer in Spheres of Justice. Na het introducerende deel, waarin hij zijn conceptuele raamwerk uiteenzet, gaat hij de verschillende domeinen van rechtvaardigheid per hoofdstuk langs. Onderwijs komt aan bod in hoofdstuk acht: ‘Gelijkwaardig burgerschap vergt een gemeenschappelijke scholing, (…) maar het vereist geen uniforme educatie voor iedereen.’ Er moet in het onderwijs, zoals in alle domeinen, ruimte zijn voor ongelijkheid. Een bolleboos moet de kans krijgen ‘hoger’ en langer onderwijs te volgen dan iemand die met minder theoretische intelligentie begiftigd is. De crux zit ’m in de wijze waarop selectie plaatsvindt. De toelatingscriteria tot hoger onderwijs moeten recht doen aan de dynamiek binnen de sfeer van dit sociale goed: over de precieze invulling hiervan valt te discussiëren, maar in een rechtvaardige samenleving mag geld hierin geen dominante rol spelen.

In een gesprek met De Groene Amsterdammer in 1998 definieerde Walzer ‘links’ als ‘het streven naar gelijkheid’. Maar gelijkheid is bij hem nooit een simpel gegeven: Spheres of Justice is een pleidooi voor een complex egalitarisme. Een eenvoudige herverdeling van welvaart is volgens Walzer onvoldoende om ongelijkheid tegen te gaan. Natuurlijk kan dit soms wenselijk of zelfs noodzakelijk zijn, maar het raakt de kern van het probleem niet. Pas wanneer we de inherente kwaliteiten van de verschillende sferen erkennen, de grenzen ervan beschermen en ervoor zorgen dat geen enkel sociaal goed de overhand krijgt, kunnen we onrechtvaardige ongelijkheid tegengaan. Het is een doordachte uitwerking van een argument dat, in een andere vorm en toegespitst op de dominante positie van geld, ook bij zijn collega-filosoof (en mede Brandeis-alumnus) Michael Sandel is terug te vinden: geld zou op sommige terreinen geen zeggenschap mogen hebben. Of, samengevat in de titel van Sandels filosofische bestseller: niet alles is te koop.

Spheres of Justice heeft het denken over gelijkheid en rechtvaardigheid, zeker in de Verenigde Staten, ingrijpend veranderd. Maar de voorspelling van de Canadese filosoof Charles Taylor die op de achterflap is gedrukt (‘Dit briljante boek zal het debat over distributieve rechtvaardigheid volledig op z’n kop zetten’), is slechts ten dele uitgekomen. Hoewel hij ook in Nederland, in 2008, werd onderscheiden met de Spinozaprijs, blijft Walzers internationale faam achter bij die van John Rawls, de filosoof die hij als afzetpunt gebruikte. Het heeft er waarschijnlijk mee te maken dat Walzer geen pasklaar ontwerp biedt voor een rechtvaardige samenleving. Dat blijft altijd sleutelen, nieuwe situaties roepen nieuwe vragen op.

Juist in Michael Walzers rol van ‘connected critic’ ligt zijn kracht: de jongen die op zijn achttiende besloot publiek intellectueel te worden, gaat als tachtigjarige nog altijd met frisse energie de dialoog aan met ontwikkelingen in de samenleving, zonder overkoepelende theorieën. Het kan ook niet anders, gelooft Walzer. Hij herinnert zich een redactievergadering van Dissent. ‘Dan begonnen ze met een heel betoog over de arbeidsverdeling in Babylonië en kwamen uit op de laatste staking in Detroit, en je had dat allemaal nodig om erachter te komen wat nou hun positie was over die staking. Ik geloofde gewoon niet dat zo’n heel verhaal nodig was.’


Beeld: Michael Walzer wordt door veel mensen aangewezen als ‘het geweten van links’ in de Verenigde Staten (Joost van den Broek / HH)