«Het vervelende van een norm is dat de knop alleen op aan of uit kan staan. Terwijl er gradaties van moed en rechtvaardigheid bestaan.» Aan het woord is Paul van Tongeren, hoogleraar wijsgerige ethiek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. «Normen zijn negatief», zegt hij, «ze markeren doorgaans slechts een ondergrens.» Maar ze zeggen niets over hoe je je binnen de gestelde grenzen moet bewegen. «En het probleem met waarden is», zegt hij, «dat ze in tegenstelling tot normen ongekend breed zijn. Het is heel makkelijk praten over bijvoorbeeld de waarden van de vreedzame samenleving, maar het is te abstract. Alles is van waarde wat een mens waardevol acht. Waarden zijn bovendien volkomen subjectief en volstrekt niet afdwingbaar.»
Van Tongeren schreef het boekje Deugdelijk leven: Een inleiding in de deugdethiek (Sun), omdat de begeleidingscommissie van het VWO heeft besloten dit jaar en de komende twee de deugdethiek tot hoofdonderwerp van de eindexamens filosofie te maken. Van Tongeren: «Ja, dat is wel mooi, dat betekent dat er bijna een hele generatie opgroeit die tenminste kennis heeft genomen van de deugdethiek.»
Het is een opvallend eindexamen onderwerp, aangezien een idee van zonden en deugden nauwelijks doordringt tot het publieke morele debat dat afgelopen jaren wordt gevoerd onder het banier van de normen en waarden. En eigenlijk zijn er ook nog weinig verrassende uitkomsten van het debat dat premier Balkenende nadrukkelijk meehielp te entameren. In openbare gelegen heden kwamen lijstjes aan de muur met praktische verboden in de trant van «je mag niet spugen naar de badmeester», «scheld niet tegen de dokter als je moet wachten», «verlaat het terras niet zonder te betalen», «leg je voeten niet op de bank in de trein». Het debat kwam niet veel verder dan het bevestigen van enkele verboden burgers mogen vooral veel niet doen en het herkauwen van allerhande opinies over het zogenoemde verwordingsproces, begonnen in de jaren zeventig toen maximale zelfontplooiing gepaard ging met het verdampen van de traditionele bronnen voor het aanleren van een morele houding, zoals kerk, gezin en school.
Om de zaak uit het slop te trekken lanceerde Balkenende de leus «fatsoen moet je doen», oftewel goed burgerschap vereist daden. Maar welke dan, wát moeten we dan doen? «Het maatschappelijk debat zou moeten gaan over deugden», constateren de drie wetenschappers die ter gelegenheid van dit zomernummer van De Groene Amsterdammer over de toekomst van de moraal in het publieke debat praten in een Utrechts café. Behalve Paul van Tongeren levert de Katholieke Universiteit Nijmegen de historicus István Bejczy, die een onderzoeksproject leidt over deugd en moraal in de Middel eeuwen. Van de universiteit Utrecht komt de politicologe Selma Sevenhuijsen, voorheen hoogleraar vrouwenstudies, die in haar oratie als hoogleraar zorgethiek pleitte voor een herwaardering van zorg in het publieke domein als smeerolie voor een betere, sociale samenleving. Ze spreekt in dit verband over zorgend burgerschap, het verheffen van private deugden tot publieke waarden.
Alledrie zijn ze het erover eens dat het «heel goed» is dat er over normen en waarden wordt gesproken. Toch is er van alles mis met het debat. Ten eerste is de onderliggende gedachte onjuist dat in onze samenleving sprake zou zijn van zedelijk en moreel verval. De drie ontkennen het stellig. «Er zijn in de hele geschiedenis periodes geweest waarin de heersende gedachte was dat het in de samenleving moreel uit de klauwen liep. Dat is nu niet anders. Wel is het zo dat praten over moraal in ons land te lang in een kwaad daglicht heeft gestaan, dat dééd je niet. Dat was iets voor moraalridders, en dat waren verkeerde mensen.» Gelukkig, zo menen de wetenschappers, is die situatie nu doorbroken.
Paul van Tongeren: «Hopelijk komt er daardoor nu ook meer aandacht voor waar het werkelijk om gaat: ons persoonlijke streven naar deugdzaamheid. En hoe dat streven eruit moet zien. Uit het onlangs verschenen WRR-rapport bleek dat het eigenlijk helemaal niet zo slecht gaat met de moraal van onze samenleving, anders dan opdrachtgever Balkenende had gedacht. Het blijkt dat we het meer dan ooit eens zijn over de inhoud van die normen en waarden. En de meest opmerkelijke conclusies uit het rapport vond ik dat we zelf allemaal weten hoe het moet, maar dat we tegelijk menen dat anderen zich niet aan de regels houden. De paradox wijst op een evidente manier van jezelf voor de gek houden. De burger heeft door dat er iets aan de hand is, maar weet niet wat.»
István Bejczy: «Vanuit historisch perspectief zie je dat door de eeuwen heen mensen vrij constant en eensgezind denken over wat goed en slecht is. Alleen op seksueel gebied schieten de normen op en neer. Wel is anders dat we tegenwoordig niet goed meer weten wat het referentiekader is van waaruit we het debat kunnen voeren. In de Middeleeuwen namen ze bij iedere actuele discussie over moraliteit de rijtjes van de deugden en de zonden ter hand. Het was dan meteen duidelijk waar je over sprak. Het is geen vooruitgang dat we dat kwijt zijn geraakt.»
Paul van Tongeren: «Ook is er nog niet echt sprake van een debat. Wat je ziet is dat er in allerlei organisaties, zoals het bedrijfsleven en de overheid, grote aandacht is voor het formuleren van waarden. Overal worden mission statements geïntroduceerd, maar dat blijven loze woorden waar niets mee gebeurt. Tegelijk zie je een tendens tot het verscherpen van de normen, zoals het opstellen van strenge regels op scholen of het uitdelen van hardere straffen en het voeren van een beleid van zero tolerance. Maar de werking van een norm, als niet duidelijk is uit welke waarde die voortkomt of welk deugdelijk gedrag die ondersteunt, vormt per definitie een uitdaging om er overheen te gaan. Het zou erom moeten gaan de normen en waarden bij elkaar te brengen, wat doen we zelf, waarmee engageert zich degene die spreekt? Het debat zou dus moeten gaan over ons eigen handelen, en niet over de vraag: hoe krijgen we de burgers weer in het gareel? Er zou een gedrevenheid moeten ontstaan om inhoudelijk met elkaar te delibereren over de vraag hoe een mens goed leeft. Hoe moet het? Dat er grote schroom is daarover te praten, getuigt van een fundamentele desinteresse in elkaar. Uiteindelijk moet je het allemaal maar zelf uitzoeken.
Ik denk dat de deugd een ideaal instrument is om de geïsoleerde begrippen normen en waarden te overbruggen. Spreek je over de deugd, dan kan dat niet zonder je eigen handelen daarin te betrekken. Anders dan mission statements zijn deugden helder, je kunt ze leren en beoefenen. Een deugd ethiek geeft niet alleen een antwoord op de vraag hoe je moet leven, maar helpt ook bij de praktische vraag hoe je daadwerkelijk zo kunt leren leven.»
Selma Sevenhuijsen: «Aangezien lange tijd moraliteit werd ontkend, is er een vacuüm ontstaan. Dat veroorzaakt verwarring. De parameters van het debat liggen nu al te zeer bij rechten en plichten. Deugden worden gezien als een soort mooi-weer-waarden die je niet kunt afdwingen, omdat dat te veel eisen zou stellen aan mensen. In het WRR-rapport worden de deugden met dit argument weg geparkeerd: het is alsof het deugdenperspectief er niet toe doet, en alsof mensen deugdzaamheid maar in hun eigen leven moeten nastreven. Zo constateer ik al jaren dat zorg, in de brede zin van het woord, wordt geïsoleerd van het publieke domein; dat moet allemaal maar in de privé-sfeer. Toch schuilt een belangrijk deel van het probleem in het aloude adagium wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, dat ten grondslag ligt aan de plichtsethiek. Mensen worden daardoor uitgenodigd zichzelf tot maatstaf te nemen. Dat leidt tot een soort morele luiheid. Je hoeft je niet meer te verdiepen in de ander, of in iets wat anders is dan jij.
En ja, Van Tongeren heeft een punt: deugden kun je beoefenen. De praktijk is ook een belangrijke bron van inspiratie. Je zou in organisaties nadrukkelijk moeten propageren dat mensen nadenken over hun morele handelen of dat ze anderen aanspreken op hun morele competenties. In de kern willen mensen het goede doen, maar ze weten vaak niet hoe. Zet de vraag over wat je zelf doet bij bepaalde morele dilemmas maar op scherp, bijvoorbeeld in een schoolklas. En het is waar, zoals Van Tongeren zegt, we leven in een sfeer van grote vrijblijvendheid, waardoor het praten over deugden uit het openbare leven is verdwenen. Maar ik denk niet dat alle schuld bij de individualisering ligt, zoals vaak wordt beweerd. In het huidige debat wordt een karikatuur geschetst van een proces dat ik nog altijd beschouw als een grote bevrijding.»
Paul van Tongeren: «Toch kom je er niet met een anti-autoritaire opvoeding. De oefening komt voort uit wat je omgeving aanbiedt; je ouders, de leraar, je vrienden. Als je niet hebt geoefend met het eten van ander voedsel dan fastfood, kun je de kwaliteit van het andere niet leren waarderen of afwijzen. Onvermijdelijk komt daar een zekere dwang bij kijken, want mensen gaan niet uit zichzelf op zoek. De houding van zoek-het-zelf-maar-uit is dan funest. Als je morele oefening in deze samenleving wilt inbrengen, dan denk ik aan allerlei plaatsen waar opvoeding en morele overdracht plaatsvinden. Ja, en ook de overheid kan daarbij belangrijk zijn.»
István Bejczy: «Je kunt wat je doet zeker aanleren, maar of het deugdzaam is, moet nog maar blijken. De Middeleeuwen hebben mij geleerd dat het voornamelijk gaat om de intentie. Je kunt een aalmoes geven, een deugdzame handeling als die voortkomt uit een gevoel van het rechtvaardigheid of uit een opwelling van naastenliefde. Maar komt de aalmoes voort uit een vertoon van rijkdom, dan is het zondig. Dezelfde handeling kan goed of slecht zijn, afhankelijk van het eigen innerlijk.»
Paul van Tongeren: «Toch kan de deugd ethiek niet zonder voorbeelden. Je kunt het niet allemaal uit jezelf halen. Zo is het al jaren een modieus maar tamelijk idioot idee dat je-bent-wie-je-bent. Het is zelfs de lijfspreuk van een nieuw vrouwentijdschrift. Dom is dat. Je bent niet wie je bent, je kunt niet altijd alles zelf bepalen. Je wordt door en door gevormd door alles om je heen. Gerard Reve verwoordde dit eens goed, die zei over schrijven dat je pas een eigen stijl vindt als je probeert een bewonderde schrijver te imiteren. Groot gelijk. Er bestaat een grote angst voor imitatie, wat een erfenis is uit de Romantiek. Maar juist in die angst tonen we ons kuddedieren.»
Selma Sevenhuijsen: «Daar ben ik het niet mee eens. Helemaal jezelf zijn kan inderdaad een leeg concept worden, maar ik vind zelfverwezenlijking en het ontwikkelen van je eigen kwaliteiten, zoals daar in de afgelopen decennia op werd gehamerd, heel belangrijke waarden. Ik noem dat morele vooruitgang en dat mag je nu niet zomaar weggooien. Je hoort in de discussies tegenwoordig allerlei negatieve stereotyperingen over de jaren zeventig. Maar er zitten heel positieve kanten aan die tijd. Kijk bijvoorbeeld hoe vroeger vrouwen zichzelf wegcijferden vanuit hun dienstverlenende moeder- en echt genoterol. Dat hoeft nu niet meer.»
Paul van Tongeren: «Toch is er iets fundamenteel mis met de dwangmatige neiging je af te keren van de invloed van de ander, de groep of de omgeving, om zogenaamd de ware betekenis in jezelf te vinden. Ik vind het de kern van de hele discussie: het gaat erom dat je jezelf óók spiegelt aan de ander. Niemand is helemaal zichzelf, dat is een illusie. En ook als richtinggevende opdracht deugt de gedachte niet. Het helpt de vrijblijvendheid.»
István Bejczy: «Maar daar staat iets tegenover. Kijk eens hoe dissidenten in een dictatuur kracht kunnen putten uit zichzelf om overeind te blijven tegenover de almacht van een repressieve staat. Het kan niet zo zijn dat de grond voor moraal alleen in de ander wordt gevonden.»
Paul van Tongeren: «Maar juist dissidenten refereren vaak aan grote voorgangers en morele voorbeelden als Mandela of Gandhi.»
Selma Sevenhuijsen: «Voor mij is niet de kwestie van het bestaan van afhankelijkheid relevant, maar de omgang ermee. Je moet toch vooral van niemand afhankelijk zijn, stel je voor! Maar er is niks mis met afhankelijkheidsrelaties; interactie genereert geven en ontvangen. Zo wordt zorg vaak verkeerd opgevat, als een moeizame afhankelijkheid. Maar met zorg bedoel ik niet alleen een relatie tussen een verzorger en een patiënt. Het gaat er bij zorg om hoe we met elkaar omgaan, in vele facetten. Zorg heeft te maken met mechanismen van aandacht voor elkaar. Dat je buiten jezelf kunt treden en de ander kunt zien volgens zijn eigen termen, en dat je naar jezelf kunt kijken vanuit de ander. Dat kun je ook vertalen naar de bedrijfsvloer. Of naar de media, opdat ook daar bijvoorbeeld wordt geluisterd naar moslimas met hoofddoeken, om hun motieven te begrijpen, en niet alleen maar te veroordelen.»
Paul van Tongeren: «De kern is volgens mij nog niet eens consensus, we mogen het best met elkaar oneens zijn. Wel is het van belang dat we niet versplinteren en onze gang gaan zonder interesse in elkaar. Dat zou de volgende stap moeten zijn na het gesprek over normen en waarden. Op veel plekken in de maatschappij kun je de deugdethiek beoefenen. Vraag aan elkaar waarom je iets belangrijk vindt. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. Wat is moed? Wat is matigheid? Dat gebeurt heel weinig.
Het is daarbij een schijnoplossing om te praten over een verschil tussen privé- persoon en publiek persoon, zoals Rob Oudkerk bijvoorbeeld deed. In zijn privé-leven zou hij zelf mogen weten wat hij doet? Nee, dat vind ik niet. Als publiek persoon vond hij dat de Theemsweg moest worden opgedoekt, dan kan hij als privé-persoon zich daar niet als klant aandienen.»
Selma Sevenhuijsen: «Politici zijn natuurlijk voorbeeldfiguren, of ze dat nu zelf zo zien of niet. Dat geldt ook voor opinie makers als Jan Mulder, die van de prins geen kwaad weten als ze op hun voorbeeldfunctie worden aangesproken. Daar moeten we niet moeilijk over doen: al die meningen in het openbare debat mogen ook wel eens verplichten tot het een en ander.»
Wat betekenen kardinale deugden vertaald naar de actuele samenleving, waarin sprake is van een verregaand consumentisme en onverschilligheid jegens de samenleving, gepaard aan een onbedwingbare drang «te worden gehoord»?
István Bejczy: «Dat is een vraag die je niet aan een historicus moet stellen.»
Paul van Tongeren: «Juist in deze tijd zouden de deugden een nieuw houvast kunnen bieden, een manier om gesprekken over moraal zinvol te maken.»
Ziet u nieuwe deugden ontstaan?
István Bejczy: «Nee, liever geen nieuwe deugden, want dat suggereert dat de oude niet meer nodig zijn.»
Paul van Tongeren: «Ja, in de oude deugd ethiek is niet nadrukkelijk een plek ingeruimd voor het omgaan met pluraliteit, met anders zijn. In de huidige, snel kleiner wordende wereld is dat wél nodig en zie je het ook ontstaan. Eigenlijk is er dus een soort tolerancia bijgekomen. Die kan worden opgenomen bij de oude deugden.»
Selma Sevenhuijsen: «Als ik die naam zo hoor, tolerancia, begrijp ik dat er opnieuw een vrouw aan het rijtje wordt toegevoegd. Want dat is natuurlijk ook zo mooi aan die deugden, ze werden de gehele Middel eeuwen door afgebeeld als vrouwen. Ook kracht en rechtvaardigheid.»
István Bejczy: «Helaas geldt dat ook voor de zonden.»
_______________________
Deugden: hoe zat het ook weer?
Sinds Plato waren er vier kardinale deugden: rechtvaardigheid, standvastigheid (of moed), matigheid en praktische wijsheid. De Ethica Nicomachea van Aristoteles werd onlangs door een panel filosofen uit Vlaanderen en Nederland uitverkozen tot een boek dat ieder weldenkend mens zou moeten lezen. Het vormt nog altijd de beste leidraad bij de klassieke eerethiek, waarin Aristoteles een dozijn deugden onderscheidde. Later voegden de christenen de trits geloof, hoop en liefde toe.
Bij Aristoteles is deugd «de juiste houding» die door oefening eigen kan worden gemaakt. Bij Paul van Tongeren is het niet anders. Daarbij is het belangrijk dat deugd zame mensen altijd op het midden koersen: te moedig is overmoedig, terwijl ook lafheid fout is; te vrijgevig is verspilling, terwijl gierigheid is te vermijden, net zoals matigheid het juiste midden is tussen hebzucht en overdreven ascese. Het gaat om het juiste gevoel voor evenwicht.
In de oudheid ligt de nadruk bij deugdzaamheid op handelen in de openbaarheid. In de Middeleeuwen is het net even anders. Deugdelijkheid wijst daar op een innerlijke houding, een permanent goede bedoeling, een afstemmen van de eigen wil op die van God. In het christendom kan een zelfde handeling goed of slecht zijn, het gaat om de intentie. Bejczy: «De middeleeuwse moraal was ook niet altruïstisch, maar gericht op de verwerving van het eigen heil, namelijk in het hiernamaals. De hedendaagse neiging van veel kerken om moraliteit gelijk te stellen aan naastenliefde was de Middeleeuwen vreemd. De vraag is natuurlijk of we er sinds die periode op vooruit zijn gegaan.»
_______________________
Zonden: hoe zat het ook weer?
Gregorius de Grote (zesde eeuw na Christus) was de eerste die de zeven hoofdzonden formuleerde: ijdele roem, afgunst, wraakzucht, droefheid, hebzucht, vraatzucht en wellust. In de boom der zonden vertakken deze hoofdzonden zich tot vele kleinere zonden. Zo hing onder droefheid ook neerslachtigheid ja, dat was een zonde. En onder hebzucht hangt renteneming, ook een forse dwaling. In de Middeleeuwen wordt de stam van de zondeboom door hoogmoed gevormd, wat neerkomt op overkoepelende slechtheid. In latere tijden gaf men wellust een hoofdrol. Maar in de ogen van de nederige Middeleeuwers of de eerzuchtige Romeinen lijken de aloude zonden «wellust» en «hebzucht» in het huidige tijdsgewricht eerder op deugden, die immers in de markteconomie rijkelijk worden beloond.
_______________________
WRR
In opdracht van premier Balkenende schreef de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een rapport over de twee-eenheid n & w, onder de titel Waarden, normen en de last van het gedrag. Anders dan het uitgangspunt van Balkenende en tegen de tijdgeest in constateert de Raad dat er geen sprake is van een crisis in de waarden en normen van de Nederlandse samenleving. Integendeel, de gedeelde moraal is waarschijnlijk nog nooit zo sterk geweest. Daarom ergeren we ons juist zo veel. Een citaat uit het rapport: «De steun onder de Nederlandse bevolking voor de waarden van de rechtsstaat en de democratie is groot en lijkt eerder toe dan af te nemen.»
De WRR bestudeerde de Nederlandse moraal onder leiding van socioloog Kees Schuyt. Terwijl hij zich over de normen en waarden boog en een crisis al snel van de hand wees, stuitte Schuyt zelf op de oude deugd ethiek. Die achtte hij kennelijk bruikbaarder, maar aangezien de protestantse Balkenende hem er niet om had gevraagd, schreef hij nadrukkelijk op eigen titel er een essay over in NRC Handelsblad. Daarin verklaart hij dat deze tijd een goed gevoel voor het juiste evenwicht kan gebruiken. De mens kan zich met de klassieke deugdethiek wapenen tegen de verleiding van de overdrijving, het extremisme, de extravagantie. Uit een Italiaanse biografie van Primo Levi puurt de professor zelfs enige alledaagse, praktische deugden, geschikt voor de hedendaagse mens, als goed kijken (nauwkeurig observeren), juist herinneren, vindingrijkheid, het durven maken van fouten, niet overdrijven, creativiteit (scheppend ordenen), gezond verstand, humor en speelsheid. En alles, ook bij Primo Levi, valt of staat met goede voorbeelden.