
Om precies vijf voor half negen klappen directeur Karlijn de Jonge en de juffen en meesters van Het Mozaïek in Utrecht in hun handen en gaan bij de deur van de school staan. De kinderen op het schoolplein rennen elk naar hun eigen juf of meester en stellen zich in een rij voor hen op. Sommigen kijken timide, onwennig om zich heen, anderen duwen en kibbelen over wie vooraan mag staan. Ze groeiden op in Syrië, Eritrea, Polen of een ander land en zijn nog maar net in Nederland aangekomen, soms een paar dagen eerder. Ze spreken dan ook geen woord Nederlands. Om precies half negen lopen de juffen en meesters de school binnen, ieder naar hun eigen klaslokaal, de kinderen stappen er met strikjes in de haren en rugzakjes op de rug in een sliertje achteraan. Zo gaat het elke dag, want ‘veiligheid en structuur’ is wat de school de kinderen hier als eerste wil bieden.
Taalschool Het Mozaïek is een school waar kinderen van nieuwkomers in Utrecht een jaar tot maximaal anderhalf jaar Nederlands leren voordat ze naar een reguliere basisschool gaan. Sinds de school in augustus weer open ging, is het aantal leerlingen snel toegenomen. Vandaag zijn er weer negen nieuwe kinderen bijgekomen. Sinds de zomer hebben zich al 77 nieuwe kinderen aangemeld, en dat zouden er zomaar aan het einde van de maand 90 kunnen zijn. In totaal zitten er nu 167 leerlingen op school; nog 58 erbij, dan zit de school vol. ‘Ik heb al een extra locatie op het oog voor als we dit aantal overschrijden’, zegt directeur Karlijn de Jonge. ‘En we hebben een vacature uitstaan voor een extra leerkracht.’
Veel gemeenten in Nederland zijn totaal niet voorbereid op de komst van deze groep kinderen: ervaring en expertise bij de leerkrachten ontbreekt, evenals een landelijk beleid en adequate financiering. In theorie moet een kind binnen drie of vier dagen na aankomst aangemeld worden op een school. Dat vergt een hele organisatie van de onderwijsinstellingen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Op dit moment zitten zo’n 5500 kinderen van nul tot en met twaalf jaar in de opvang, volgens de laatste cijfers van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (coa).
Het is geen nieuw fenomeen, het aantal kinderen dat als nieuwkomer op scholen zat, was volgens de Onderwijsinspectie in 2013 al zo’n 22.000, hoeveel het er nu zijn houdt niemand bij. ‘Ik schat 25.000’, zegt Marieke Postma, adviseur van lowan, de landelijke organisatie voor ondersteuning in het onderwijs aan nieuwkomers. Een significant aantal in ieder geval. ‘Het gaat naast asielkinderen ook over kinderen van EU-migranten, expats en kinderen met een status.’
De speciale taalscholen en lowan luidden samen met de raad voor het primair onderwijs afgelopen week de noodklok: ze vragen om financiering voor extra leerkrachten, bijscholing, het ontwikkelen van beter lesmateriaal en vooral ook een helderder visie op kwalitatief goed onderwijs voor deze kinderen. Behalve problemen met capaciteit, huisvesting en leerkrachten, hebben scholen vaak ook geen idee hoe ze dit inhoudelijk moeten aanpakken. In elke regio in Nederland bepalen de schoolbesturen zelf hoe ze het onderwijs invullen, ook voor nieuwkomers.
‘Wij pleiten ervoor dat een regio in ieder geval een visie ontwikkelt op methode en aanpak,’ zegt Postma van lowan. De grote steden hebben verschillende keuzes gemaakt. In Amsterdam bijvoorbeeld heeft de regio gekozen voor kleine klasjes, verspreid over de stad en verbonden aan reguliere scholen. In Utrecht is besloten om een centrale school te creëren: alle kinderen van nieuwkomers gaan naar Het Mozaïek, van daar stromen ze door naar het reguliere onderwijs. Rotterdam doet het halfhalf. ‘Een centrale opvang kan meestal makkelijker omgaan met fluctuaties’, zegt Postma. ‘Maar beide vormen zijn goed.’
Op dit moment zijn er veel gebieden, met name in het oosten en zuiden van het land, waar scholen voor het eerst met kinderen van nieuwkomers te maken krijgen, bijvoorbeeld omdat er een asielzoekerscentrum of noodopvang wordt gevestigd. ‘Vorig jaar riepen veel schooldirecteuren al “help, help, help”’, zegt Marieke Postma. Nu staat haar telefoon dagelijks roodgloeiend van wanhopige leerkrachten die om advies vragen. ‘Wat moeten we doen?’ vragen ze. ‘Hoe leer je kinderen Nederlands?’ Er is weliswaar financiering vanuit de overheid, maar er is geen beleid. Iedereen moet zelf maar het wiel uitvinden. ‘Er moet veel beter over worden nagedacht’, vindt Postma.
‘Oe, oeoe, oe’, zeggen de kinderen, allemaal zo rond de zeven jaar, geconcentreerd juf Mary na. Ze zitten in een kleine kring om de juf heen in de klas. De juf spreekt de ‘oe’ steeds langzaam en geprononceerd uit. Net hebben de kinderen met een spiegeltje voor de mond de ‘oe’ leren uitspreken, hoe ze de lippen moesten tuiten, de adem moesten regelen. Op de lestafel liggen nog de afbeeldingen van alles in ‘het huis’: de bank, de stoel, de tafel, de douche, het dak – bij een ‘het’-woord staat een oranje stip.
Het streven is de kinderen elke week honderd nieuwe woorden te leren. Dan zitten ze na een jaar op vierduizend. De methode: thematisch, veel herhalen, spelletjes doen met woorden, klanken oefenen. In de school zelf staat bij alles op tekstbordjes wat het is: ‘de deur’, ‘de bel’, ‘de gang’, ‘de vloer’, ‘de kapstok’, ‘de kraan’, ‘het schoolbord’ – ook met oranje stip. Soms beelden ze woorden fysiek uit, en laat Mary de kinderen ónder, óp, of náást de stoeltjes zitten. ‘Hoe schrijf je de “oe” in het Arabisch?’ vraagt Mary aan Mohammed. De jongen springt enthousiast op en schrijft de letter op het bord, twee andere kinderen schrijven de ‘oe’ in het Russisch en Turks.
De bestaande leermethode hebben ze bij Het Mozaïek in de loop van de jaren al vaak aangepast, uitgebreid en verder ontwikkeld. Want terwijl reguliere scholen uit talrijke methodes kunnen kiezen, is er voor deze doelgroep weinig op maat. Het is bijvoorbeeld voor een elfjarige niet leuk om te leren lezen op het niveau van groep drie, dat is veel te kinderachtig en past niet bij de beleving. ‘Er wordt op deze school veel gelamineerd’, lacht directeur Karlijn de Jonge. ‘Alles wat we zelf hebben bedacht, willen we duurzaam maken.’
De Jonge maakt zich zorgen over de kinderen die in steden en dorpen komen die niet zo’n voorziening hebben. ‘Wij worden iedere dag gebeld, er is nergens een goed overzicht van de methodes. Er zou een databank moeten komen, met daarin de leermiddelen, ook die wij en anderen hebben ontwikkeld. Een professionele uitwisseling, dat mis ik wel. Scholen die geen visie hebben ontwikkeld voor deze kinderen, neem ik dat kwalijk.’
De methode die scholen voor nieuwkomers als basis gebruiken, is erg verouderd. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig is deze ontwikkeld toen kinderen uit Marokko en Turkije via gezinshereniging naar Nederland kwamen. ‘Daarna is het aantal kinderen dat nieuw in Nederland kwam, afgenomen’, zegt Folkert Kuiken, wetenschappelijk directeur van het Instituut voor Nederlands Taalonderwijs en Taaladvies van de Universiteit van Amsterdam en bijzonder hoogleraar Nederlands als Tweede Taal vanwege de gemeente Amsterdam. Kuiken was vanaf de jaren zeventig betrokken bij de ontwikkeling van lesmethodes voor Nederlands als tweede taal. Veel expertise van toen wordt nog steeds gebruikt, maar er is ook veel nieuwe ervaring en kennis opgedaan. ‘Het is een relatief kleine doelgroep, uitgevers zijn daarom niet geïnteresseerd om hierin te investeren.’
Er is nu wel echt heel dringend nieuw materiaal nodig, vindt Kuiken. De problematiek wordt ernstiger. Vorig jaar werd al duidelijk dat het aantal kinderen dat naar Nederland kwam toenam, maar een aanvraag van onder anderen Kuiken om nieuw materiaal te ontwikkelen is tot op heden niet gehonoreerd. ‘Ik hoop dat er meer financiering komt nu de aandacht voor dit onderwijs centraler in de belangstelling komt te staan. Het is belangrijk, hier begint immers de integratie.’
Kinderen die nieuw in Nederland komen, hebben al zo veel meegemaakt dat ze eerst moeten wennen, is het uitgangspunt van Het Mozaïek. Daarom beginnen ze op school in een zogenaamde instroomgroep, tot ze zich veilig voelen, korte instructies begrijpen, de Nederlandse klanken en rekenbegrippen kennen. Wat ze nodig hebben is structuur en goed woordenschatonderwijs, benadrukt De Jonge. Na zo’n tien tot twintig weken worden ze weerbaarder. Dan gaan ze naar een vervolggroep.
Je moet flexibel zijn als school en als leerkracht. De ene dag komen er vijftien nieuwe kinderen binnen, de andere dag vertrekken er weer een paar omdat ze een status hebben, naar de hun toegewezen gemeente gaan, hun ouders elders werk hebben gevonden of omdat ze worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. Het maakt kinderen gespannen. Sommige kinderen moeten voor de zevende keer verhuizen binnen Nederland. ‘Als overheid zou je die verhuizingen moeten beperken’, vindt De Jonge. ‘De kinderen hebben rust nodig.’
Het Mozaïek kreeg vorig jaar opeens dertien Somalische kinderen die konden lezen noch schrijven, daarvoor kwamen er erg veel Poolse en Bulgaarse kinderen, nu zijn er veel Syrische kinderen. Alle kinderen op deze school zijn in zekere zin getraumatiseerd, ze zijn allemaal ontworteld. Ze zijn ook vaker dan gemiddeld impulsief, agressief, stil, ongeconcentreerd of angstig. Maar ze zijn ook veerkrachtig, merken De Jonge en haar team. ‘Vaak gaat het heel goed. Als we zien dat ze onvoldoende leren, verwijzen we ze vaak door naar onze speltherapeut.’ Kinderen kunnen dan ook praten over hun ervaringen, over wat ze zagen.
De Jonge ziet de laatste tijd meer kinderen met fysieke tekenen uit de oorlog, littekens op hun handen of in hun gezicht. Deze oorlogskinderen kampen met nog een probleem: veel van hen hebben vaak al jaren school moeten missen. Er ontstaat een verloren generatie Syrische kinderen, zo waarschuwen deskundigen. ‘Je merkt dat ze een paar jaar geen onderwijs hebben gehad, soms weten ze niet eens hoe ze een pen moeten vasthouden.’
Dit vraagt ook iets extra’s van de financiering. De hoogte van de subsidie die scholen voor de kinderen krijgen van het ministerie van Onderwijs is afhankelijk van het opleidingsniveau van de ouders. Terwijl veel Syrische kinderen meer aandacht nodig zullen hebben van leerkrachten, krijgen de taalscholen voor hen minder geld omdat hun ouders vaak wel goed opgeleid zijn. ‘Dit kunnen we heel goed aanpakken’, benadrukt De Jonge. ‘Maar dat moet in de toekomst wel beter worden gedekt.’

Dat dit onderwijs belangrijk is, en ook wezenlijk bijdraagt aan een betere integratie, laat nieuw onderzoek van de Universiteit Utrecht zien. ‘Het resultaat was zo goed dat het ons verbaasde’, zegt Emmanuelle Le Pichon-Vorstman, universitair docent bij het departement vreemde talen aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoeksgroep vergeleek het niveau van kinderen tijdens de eerste drie jaar nadat ze Taalschool Het Mozaïek in Utrecht hadden verlaten met het niveau van hun klasgenoten in het reguliere basisonderwijs. Wat bleek? De kinderen zaten een jaar nadat ze de taalschool hadden afgerond al op het niveau van hun klasgenoten in het reguliere basisonderwijs – ongeacht de leeftijd die ze hadden toen ze naar Nederland kwamen. Dus als dit eerste jaar goed gaat, kunnen kinderen veel makkelijker de rest van het onderwijs in Nederland volgen. ‘De schoolontwikkeling van kinderen die op een gespecialiseerde taalschool hebben gezeten, is echt ontzettend goed’, stelt Le Pichon-Vorstman.
De sociaal-emotionele begeleiding vraagt volgens Le Pichon-Vorstman nog veel meer aandacht in het hele onderwijssysteem. ‘De leraar moet niet alleen weten hoe je de stof moet doorgeven aan kinderen die geen Nederlands spreken, maar ook hoe je moet omgaan met kinderen die lijden onder trauma’s.’
Uit alle internationale onderzoeken blijkt dat als je deze kinderen meteen op een reguliere school tussen Nederlandse kinderen zet, dat niet tot goede resultaten leidt. ‘Dan missen ze de aansluiting.’ De achterstand wordt dan zelfs groter, blijkt ook uit ander onderzoek. Omdat ze een te kleine woordenschat hebben, begrijpen ze veel van het onderwijs niet. Zowel bij de geschiedenis- en aardrijkskundeles als bij bijvoorbeeld rekenen. Daardoor pikken ze veel minder op dan hun klasgenoten. ‘Het is vaak goed bedoeld, scholen ontvangen de kinderen met open armen, maar weten niet hoe het moet. Het is voor deze kinderen sink or swim: kinderen die slim, stabiel zijn en ook een sterke persoonlijkheid hebben, zullen slagen, de anderen mislukken. Voor hen zal het leven een stuk moeilijker worden.’
Le Pichon-Vorstman benadrukt het belang van verder onderzoek naar taalontwikkeling en ook naar sociaal-emotionele ontwikkeling voor het nieuwkomersonderwijs. Hoe moet het verder op een reguliere school, bijvoorbeeld? Van de Syrische kinderen weten we niet hoe lang ze blijven, maar, zo stelt ook Le Pichon-Vorstman, deze problematiek gaat verder. Migratie is heel erg veranderd. Vroeger gingen mensen van A naar B en bleven daar om zich te vestigen. Veel kinderen die nu in Nederland aankomen, hebben vaak al een geschiedenis van verblijf in meer dan één land. En ze blijven hier lang niet allemaal permanent, soms gaan ze na twee, drie jaar weer verder. We krijgen volgens de onderzoekster ook steeds meer te maken met pendelkinderen uit gezinnen die jaarlijks voor een of twee seizoenen hier wonen. ‘Dit vergt differentiatie. Elk kind heeft een eigen aanpak nodig, dat maakt meer investering noodzakelijk. Het is de nieuwe uitdaging waar we in Nederland voor staan.’
Taalschool Het Mozaïek is voorbereid op een grote aanwas van kinderen dit komende jaar. Maar er moet volgens directeur Karlijn de Jonge nu wel heel snel meer worden gedaan. ‘Als je de kinderen wilt laten slagen, moet je nu beginnen.’
Beeld: (1) Het Mozaïek, een taalschool voor kinderen van nieuwkomers in Utrecht. Een meisje leert op de juiste manier de Nederlandse ‘aa’ te zeggen; (2) Op het bord staat hoe de Nederlandse ‘oe’ in andere talen wordt geschreven.