
Menno ter Braak nam bepaald geen blad voor de mond, ook niet als het om gevestigde reputaties ging. Onder de talrijke artikelen die hij in de jaren dertig schreef over Duitse emigrantenliteratuur bevonden zich heel wat vernietigende oordelen, bijvoorbeeld over boeken van Alfred Döblin en Lion Feuchtwanger. Maar niemand kreeg het harder te verduren dan Klaus Mann. Over diens nieuwe roman Flucht in den Norden brak Ter Braak in 1934 in Het Vaderland radicaal de staf onder de veelzeggende kop ‘emigrantenroman waaraan de emigratie voorbijging’.
Maar dat was nog niet genoeg voor ‘Menno ter Afbraak’ (in de woorden van de weinig subtiele W.F. Hermans). Nog dezelfde week stuurde hij een brief aan Klaus Mann, die hij in Amsterdam had leren kennen, waarin hij hem het volledige ontbreken van ‘concentratiekampen en antisemitisme’ onder de neus wreef. ‘Hoe kon u toch zo’n boek schrijven! (…) leeg, saai, zonder innerlijke spanning. Het is literatuur in de slechte zin van het woord.’
Heel wat positiever oordeelde Ter Braak over de in 1936 bij de Duitstalige afdeling van Querido in Amsterdam verschenen roman Ein Mensch fällt aus Deutschland van Konrad Merz, die twee jaar eerder naar Nederland was gevlucht. Merz’ roman, op voorspraak van Ter Braak uitgegeven, was ‘het eerste emigrantenboek’ en een werk dat volledig ‘uit de emigratie is geboren’. Hier kon de lezer volgens Ter Braak alle ingrediënten aantreffen die er in de exil-literatuur toe deden: de wanhopige vlucht en de vertwijfeling, de illegaliteit en de taalproblemen alsmede het verlangen van de hoofdpersoon naar de achtergelaten geliefde. ‘Het is Merz gelukt om in deze schijnbaar chaotische vorm van notities en brieven (…) de directheid van zijn ervaringen vast te houden.’
De uiterst geëngageerde en ongeduldige Ter Braak, die in literair-filosofisch opzicht sterk op Duitsland was georiënteerd (Nietzsche en Thomas Mann behoorden tot zijn absolute huisgoden), eiste meteen na de machtsovername van de nationaal-socialisten in 1933 een duidelijke stellingname van de Duitse intellectuelen. Wie daar niet of nog niet toe bereid was, schipperde of bleef volharden in zijn thematiek en schrijfwijze van vóór de politieke ommekeer, kon op zijn meedogenloze kritiek rekenen.
Menno ter Braak – hij pleegde zelfmoord op de dag van de Duitse invasie – speelt een belangrijke rol in de rijke en boeiende studie Deutsche Exilliteratur im niederländisch-deutschen Beziehungsgeflecht van de Utrechtse literatuurwetenschapster Els Andringa. De schrijfster onderzoekt hierin de vlucht van de vele Duitstalige schrijvers vanaf 1933 naar Nederland, hun ontvangst bij de kritiek, contacten met uitgeverijen en recensenten en hun nawerking tot 2013. Het is een boek dat zich in de eerste plaats richt op literatuurwetenschappers en cultuurhistorici, maar door de heldere en toegankelijke schrijfwijze en de vele – soms uiterst ontroerende – persoonlijke documenten (brieven) is het ook een boek dat andere belangstellenden zal aanspreken.
Andringa’s boek steunt deels op eerdere publicaties. Vijf jaar geleden schreef W.B. van der Grijn Santen zijn studie Makum Aleph, waarin Amsterdam als joods toevluchtsoord voor Duitse literatoren werd gepresenteerd, en al in 1977 verscheen van de Leidse germanist Hans Würzner Zur deutschen Exilliteratur in den Niederlanden 1933-1940. Maar Andringa’s studie is systematischer, preciezer en actueler, zodat je gerust van een standaardwerk mag spreken.
Meteen na Hitlers machtsovername vluchtten veel Duitse schrijvers, redacteuren en ook typografen naar Nederland, waar ze een uitstekende infrastructuur aantroffen. Bijna vijftig uitgeverijen gaven tussen 1933 en 1940 ruim driehonderd Duitstalige boeken uit. Koplopers waren Querido en Allert de Lange waar de eveneens gevluchte redacteuren Fritz Landshoff, Walter Landauer en Hermann Kesten voor respectievelijk 110 en 90 uitgaven zorgden. Bij Querido verscheen onder auspiciën van Klaus Mann tot 1935 ook nog het legendarische tijdschrift Die Sammlung, waarin de fine fleur van de Europese intelligentsia publiceerde.
Maar je had ook kleine gespecialiseerde uitgeverijen zoals Sijthoff in Leiden, waar werk van Duitse wetenschappers verscheen, of het linkse Hein(z) Kohn in Hilversum en het katholieke De Gemeenschap in Bilthoven, waar diverse boeken van Joseph Roth het licht zagen. Johan Warendorf van uitgeverij Van Holkema Warendorf financierde het in Parijs door zijn vriend Leopold Schwarzschild uitgegeven tijdschrift Das Neue Tagebuch waarvoor onder anderen Thomas Mann, Heinrich Mann, Klaus Mann en Joseph Roth bijdragen leverden. Overigens publiceerde Schwarzschild voor de oorlog ook enkele keren in De Groene Amsterdammer over internationale politiek; hij was bevriend met de uit Frankfurt afkomstige Groene-redacteur Maurits Kann (deze werd in 1942 in Sachsenhausen vermoord), die op zijn beurt weer voor Das Neue Tagebuch schreef.
Menno ter Braak was verreweg de beroemdste, maar zeker niet de enige bemiddelaar tussen de Duitse schrijvers en het Nederlandse leespubliek. Je had ook nog de overactieve vertaler, schrijver en journalist Nico Rost, die lange tijd in Berlijn had gewoond, met veel Duitse auteurs bevriend was en onder anderen Alfred Döblin, Hans Fallada, Anna Seghers, Erich Maria Remarque en Ernst Toller vertaalde. In zijn rubriek ‘Literatuur op de brandstapel’ informeerde hij de lezers van De Groene Amsterdammer over belangrijke boeken. Rost werd in 1942 door de Duitsers gearresteerd en belandde in kamp Dachau, dat hij met enig geluk overleefde en waarover hij al in 1945 het aangrijpende Goethe in Dachau schreef.
Als bemiddelaar moeten ook Anton van Duinkerken en August Vigoleis Thelen genoemd worden. Van Duinkerken, bevriend met Joseph Roth, bood Duitse emigranten een forum in zijn tijdschrift De Gemeenschap (van de gelijknamige uitgever) en leverde zelf ook enthousiaste artikelen. De uit het Duits-Nederlandse grensgebied afkomstige Thelen, die in 1953 bij zijn vriend Geert van Oorschot de grote barokke schelmenroman Die Insel des zweiten Gesichts in het Duits publiceerde (in 2004 voor het eerst in het Nederlands verschenen als Het eiland van het tweede gezicht dankzij de prachtige vertaling van Wil Boesten; vorig jaar verscheen de heruitgave hiervan bij uitgeverij Het Tweede Gezicht), kreeg van Ter Braak een rubriek over Duitse boeken in Het Vaderland. Zeer prominent als bemiddelaarster was ook nog de op Java geboren, internationaal georiënteerde schrijfster Augusta de Wit (Orpheus in de dessa), die in de NRC over Duitse literatuur schreef – en die overigens al in het begin van de eeuw met Rainer Maria Rilke had gecorrespondeerd.

In het tweede deel van Andringa’s studie staat het werk en de kritische ontvangst van diverse emigrantenschrijvers centraal: Hans Keilson, Grete Weil, Elisabeth Augustin, Konrad Merz, Adrienne Thomas, Ludwig Kunz en bijvoorbeeld ook G.L. Durlacher, die (net als Augustin) altijd in het Nederlands heeft geschreven en dus tot de Nederlandse literatuur gerekend moet worden. De wonderbaarlijke internationale doorbraak van de honderdjarige Hans Keilson krijgt een apart hoofdstuk. Keilsons werk werd overigens al kort na de oorlog besproken in onder meer Litterair Paspoort, in de jaren tachtig en negentig in diverse kranten en tijdschriften (de publicaties van de germanist en Trouw-recensent Hans Ester ontbreken in de literatuurlijst). Helemaal onbekend was Keilson dus zeker niet voordat hier te lande in 2010 de hausse ontstond naar aanleiding van het enthousiaste maar weinig gedifferentieerde artikel van Francine Prose in The New York Times (‘Hans Keilson is a genius’).
De in 1936 gevluchte Hans Keilson is altijd in Nederland blijven wonen, net als Konrad Merz en Elisabeth Augustin, die beiden regelmatig over Duitse literatuur schreven voor De Groene Amsterdammer. Grete Weil is daarentegen kort na de oorlog wegens heimwee en taalproblemen naar Duitsland teruggekeerd: ‘Deutschland war kaputt wie ich selbst. Wir passten gut zusammen.’

Het formidabele en helaas enigszins vergeten werk van Grete Weil – zoals de aangrijpende novelle Tramhalte Beethovenstraat (1963), waarin de lijdensweg van de Amsterdamse joden tijdens de Duitse bezetting centraal staat, en de autobiografische roman Meine Schwester Antigone (1980) – staat geheel in het teken van haar persoonlijke ervaringen en schuldgevoelens. Weil werkte tot 1943 voor de Joodse Raad en moest vervolgens onderduiken, haar man (de dramaturg Edgar Weil) is niet meer teruggekeerd uit Mauthausen.
Andringa’s studie levert interessante zijsporen en details op, veelbetekenend voor het toenmalige denken. Ergens wordt geciteerd uit een ingezonden brief in Het Vaderland van 1933 waarin Ter Braak wordt aangevallen wegens zijn voorkeur voor linkse schrijvers en de ‘hegemonie’ van de joden. Op een andere plaats lees je iets over de bekende Nederlandse germanist Jan van Dam die een foute rol heeft gespeeld. Of je stuit op een interessante naam die je nog niet kende, zoals die van de Amsterdamse literaire agent Barthold Fles (hij krijgt een apart hoofdstukje), die uitweek naar Amerika en van daaruit bemiddelde tussen met hem bevriende schrijvers als Joseph Roth en Heinrich Mann en de Amerikaanse lezersmarkt.

Maar de meeste indruk maakt dit boek als wordt geciteerd uit brieven en andere persoonlijke documenten. In 1948 schrijft Elisabeth Augustin vanuit Den Haag aan een Duitse vriendin over haar depressies en haar moeder, die in 1943 naar Westerbork werd gedeporteerd en niet terugkeerde. Het citaat is zo hard dat je moeite hebt om het op te schrijven: ‘Pas na de bevrijding – zo noemen we hier het einde van de verschrikking – vernam ik van het Rode Kruis dat het eindstation van de treinen het concentratiekamp Sobibor in Polen was. Meer dan drieduizend mensen werden samen met mijn moeder gedeporteerd en meteen op de dag van hun aankomst in het kamp vergast.’
Els Andringa - Deutsche Exilliteratur im niederländisch-deutschen Beziehungsgeflecht. De Gruyter Verlag, 440 blz., € 119,50.
Beeld: (1) Literair tijdschrift Die Sammlung waar veel exil-schrijvers in publiceerden. Nummer 1, september 1933 (IISG). (2) Hermann Kesten en Walter Landauer, redacteuren van de Duitse afdeling van uitgeverij Allert de Lange (Klaus Maan Archiv). (3) Tijdschrift Das Neue Tage-Buch met het verhaal Bruder Hitler van Thomas Mann.