Die grap van mij had ik met het lichtste potlood dat ik in huis had opgeschreven. Op het kleinste flintertje papier. Alsof hij eigenlijk niet bestond.
Met speeches moet ik altijd denken aan mijn vader. Hij moest het best vaak doen, maar was er niet goed in. Elke keer zat ik met machteloze schaamte toe te kijken. Ik wist hoe het zou gaan. Als hij mensen moest gaan bedanken, en hun namen noemen, dan begon het grote haperen.
Toen ik vannacht niet kon slapen, en de afstandbediening nog maar eens ter hand nam, stuitte ik op het snotterende hoofd van Giel Beelen. Ik vind Giel Beelen geen racist, wat iets anders is dan dat ik hem aantrekkelijk vind. Hij was ook mensen aan het bedanken, namelijk zijn luisteraars.
‘Ten slotte wil ik jou bedanken’, zei hij, en het omfloerste trad al een beetje in. ‘Ja jou.’
Het kwam erop neer dat hij het tegen ons allemaal had. Zijn luisteraars. Tegen de tijd dat ik het begreep, was hij al in tranen.
Ik maakte stilletjes een note to self. De volgende keer als je in tranen uit dreigt te barsten, denk je aan Giel Beelen.
Sid Vicious en Paulien Cornelisse hadden hun diensten bewezen, maar raakten een beetje uitgewerkt. Jarenlang had ik in de lijn van Vicious gedacht bij alles waartegen ik opzag I’ll have a pizza, daarna een tijdje à la Cornelisse dat voel ik in mijn kút. Het was tijd voor een nieuwe mantra, het zijdezumKotzenzachte Ja ik heb het tegen jou.
Die grap die ik had voorbereid, hij brandde op de avond suprême in het etuitje waarin ik ook mijn telefoons bewaar. Ik kan nooit afstand doen van dingen die mij lang ter dienste zijn geweest, en dus zit ik met een ingewikkeld telefoonverkeer. Dat ik mijn telefoonnummers niet kan onthouden, is nog tot daaraan toe. Maar dat mensen me van drugshandel en erger verdenken is wat lastiger.
O dat schone blazoen van mij.
Met het lichtste potlood niet te beschrijven.
De grap. Hoe ging-ie ook al weer precies? Zou ik hem als het moment daar was nog wel kunnen lezen? Hoe was de belichting? Was er een trappetje bij het podium? Kon ik een sprongetje wagen, of moest ik erop getakeld worden? Zou ik vallen? Stond de microfoon aan? Ik moest met alles rekening houden, voorbereid zijn op het allerergste.
Ach, als je alles van tevoren wist.
Dat was een van de dingen die mijn moeder best vaak zei. Als je alles van tevoren wist… De implicatie van het een en ander mocht je er zelf bij bedenken.
Waarom blijf je met je ouders bezig, ook als ze er niet meer zijn?
Waarom was er irritatie toen ze er nog wel waren?
En liefde! haast ik me hieraan toe te voegen.
O dat dochterlijke blazoen van mij.
Het moment waar het op aankwam naderde. Straks zou ik een prijs krijgen. Of niet. Hillary werkte simultaan aan twee speeches wist ik. Vrouwen nemen niets voor zeker.
‘Ik heb een grap voorbereid’, fluisterde ik tegen mijn zoon.
Zijn gezicht veranderde onmiddellijk in zorgelijk.
‘Toch niet over klimaatverandering of zo hè?’ fluisterde hij terug.
‘Eh nee…’, zei ik. ‘Ik geloof het niet tenminste.’
‘Zeg ’m nu maar alvast even’, zei hij. ‘Kun je oefenen.’
Ik ken mijn zoon. Hoop ik. Ik ken zijn kritische geest. Hij kent mij.
O dat moederlijke blazoen van mij.
‘Beter van niet’, fluisterde ik. ‘Ik wil je horen lachen straks.’
Zijn zorgelijkheid transformeerde in benauwenis. Tegelijkertijd pakte hij mijn hand. Hij weet als geen ander hoe belangrijk zelfvertrouwen is als je een grap te berde brengt.
Als mijn vader haperde, trad mijn moeder naar voren. Ze deed bij wijze van spreken haar schort af, droogde nog even snel haar handen – al die piepers schillen, groot gezin – en zei precies wat er te zeggen viel. Ik denk niet dat ze wist dat ze dit kon.
Ik ben bang dat ik op mijn vader lijk.
Ik begon in mijn tas te frutten, zocht het etuitje.
‘Wat doe je?’ vroeg mijn zoon.
Ik gaf hem het papiertje, hij staarde er een halve minuut op.
‘Ja goeie hoor’, zei hij.
‘Echt?’
‘Echt. Zal Hillary blij mee zijn.’
Ach, als je alles van tevoren weet. Hillary werd geen president, ik kreeg de prijs niet, de wereld lag in duigen.