Tussen zijn korte, donkerbruine haren zit flink wat grijs verscholen, maar een subtiele glimlach en pretogen – het rechter schijnbaar wat donkerder dan het linker – maken dat ik hem niet ouder dan eind veertig schat. Het komt door zijn mond, of anders door zijn ogen, maar hij heeft wel iets weg van de jongste broer van mijn vader. Pas nadat ik een tijdje naar de foto heb gekeken beginnen zijn oren op te vallen. Ze zijn niet volledig scherp, maar los daarvan lijken ze ook niet helemaal… geloofwaardig. Ze zijn wat vormeloos.

Ik weet niet hoe vaak ik de afgelopen dagen al naar thispersondoesnotexist.com ben afgedwaald, maar ‘te vaak’ dekt de lading wel. Elke keer dat de site laadt verschijnt er een nieuw gezicht. Meestal valt al snel op dat er iets niet in de haak is, maar toch opvallend vaak ook kun je lang naar het beeld staren voordat je bereid bent te accepteren wat de domeinnaam je reeds duidelijk heeft gemaakt: deze persoon bestaat niet.

Het zou natuurlijk – heel meta – een hoax kunnen zijn, maar voorzover ik het begrijp is de site gemaakt door een programmeur die de wereld in het algemeen en zijn vrienden in het bijzonder wilde overtuigen van de kracht van deze specifieke technologie – een algoritme dat na het bestuderen van een database van duizenden portretfoto’s heeft geleerd hoe het zelf vanuit het niets geloofwaardige gezichten kan genereren.

Zo nu en dan vraag ik me plotseling af of ik me niet bewust zou moeten voorbereiden op wat komen gaat. Experts zijn het er immers al lang en breed over eens: het wordt allemaal nog veel gekker. Deepfake-video’s zijn binnen twee jaar niet meer te detecteren, waarschuwt de ene website. Kunstmatige intelligentie van IBM tijdens een wedstrijd op het nippertje verslagen door een menselijke debater, meldt een andere. Ik lees de berichten kort na elkaar en denk: hoe lang nog voordat we geen idee meer hebben door wie of wat we ons waarvan precies laten overtuigen?

Eerst zien, dan geloven werd op het internet: pics or it didn’t happen – woorden die de ene keer van regelrecht wantrouwen en de andere keer van gezonde scepsis getuigden. Ik ben de frase al weer een tijdje niet tegengekomen en nu vraag ik me af of de glans simpelweg van het cliché is verdwenen of dat we ons idee van wat op internet voor serieuze bewijslast doorgaat onbewust aan het herijken zijn. Zou je iemand wiens verhaal je wantrouwt zonder voorbehoud geloven als hij met foto’s kwam aanzetten?

Zou je iemand wiens verhaal je wantrouwt wel geloven als hij met foto’s kwam aanzetten?

Foto- en videomateriaal wordt al zo lang het wordt geproduceerd gemanipuleerd. Maar de technologie die mensen in staat stelt dat te doen wordt nu zo snel toegankelijker en krachtiger dat er iets fundamenteel zou kunnen veranderen.

Dat een enkele getructe foto of video met het blote oog niet van echt te onderscheiden is valt nog eenvoudig voor te stellen. Maar wat zijn de gevolgen van nepbeelden die ook met forensische hulpmiddelen niet meer te ontmaskeren zijn? En wat als het bestaan van zulk beeld volstrekt vanzelfsprekend is geworden? Als het even geloofwaardige als bedriegende beeld alomtegenwoordig is? Wat zou dat kunnen betekenen voor onze verhouding tot de werkelijkheid? Ik herinner me hoe Joshua Rothman ooit in The New Yorker schreef over een onderzoek waaruit bleek dat mensen die gemanipuleerde beelden van zichzelf zagen – als kind tijdens een ballonvaart die nooit had plaatsgevonden – soms geneigd waren hun herinneringen aan die manipulaties aan te passen.

Tech-criticus Zeynep Tufekci pleitte onlangs in een iets bredere context voor de noodzaak van nieuwe verificatiemechanismen. ‘In het verleden was het vaak redelijk om iets te geloven totdat het ontkracht werd; in de toekomst wordt het voor bepaalde informatie of claims logisch om ervan uit te gaan dat ze nep zijn. Totdat ze zijn geverifieerd.’

Hoe zulke mechanismen eruit zouden kunnen zien is me een raadsel, maar ze lijken me een voorwaarde voor een wereld waarin we nog op een zinvolle manier met elkaar kunnen verkeren.

Ergens lijkt mijn onderbewuste zich al op die nieuwe werkelijkheid voor te bereiden. Afgelopen dinsdag zag ik hoe iemand twee foto’s twitterde van Giel Beelen in verregaande staat van ontkleding. Op het eerste beeld had de radio-dj een bescheiden buikje, op het tweede was hij beter afgetraind dan de gemiddelde hunk aan een tienermuur. Beelen stond in de bekende bodybuilderspose – het met de hand gewassen broekpak dat zichzelf uitwringt – en grijnsde breed naar de camera. Heel even leek ik mezelf een voor de hand liggende vraag te gaan stellen: ging het hier om een gephotoshopte grap of was dit het resultaat van maniakaal sportschoolgedrag? Maar ik besefte vrijwel meteen dat de werkelijke toedracht me koud liet. Het beeld zou het antwoord niet verraden en ik had er vrede mee. Over onbeduidendheden als Giel Beelen kan men altijd beter in zalige onwetendheid verkeren. Maar in de wereld die ons te wachten lijkt te staan wordt het nog belangrijker zorgvuldig met kritisch vermogen om te springen. Geconfronteerd met niet-geverifieerde beelden zou men zo nu en dan kunnen terugvallen op wat de dichter John Keats ‘negative capability’ noemde: het kunnen verkeren te midden van onzekerheden, mysteries, twijfels, zonder geërgerd te tasten naar feiten en rede.