‘Syrië is onbekend, niemand weet hoe wij daar leven, hoe onze maatschappij in elkaar zit’

Op een druilerige novemberavond in 2014 ontmoette ik in Istanbul Yassin al-Haj Saleh voor het eerst. Ik had zijn naam doorgekregen omdat ik wilde schrijven over de Douma Vier: advocate Razan Zaitouneh, haar man Wael Hamada, dichter en advocaat Nazem Hamadi en activiste Samira al-Khalil, die een jaar eerder, op 9 december 2013, waren verdwenen. Razan Zaitouneh was medeoprichter van het Syrische Violations Documentation Center, dat mensenrechtenschendingen door alle partijen in de steeds chaotischer verlopende revolutie registreerde. Ze was een betrouwbare bron en sinds 2011 hadden we regelmatig contact, via de telefoon of op Facebook. In die paar jaar waren haar berichten van aanvankelijk branieachtig steeds wanhopiger geworden. Toen ze niet meer antwoordde op chatberichten en oudere berichten door Facebook opeens werden gemarkeerd als ‘aanstootgevend of spam’ drong de realiteit van wat er in Syrië gebeurde met een dreun tot me door. Iemand die ik echt kende was verdwenen.

De Douma Vier werden gekidnapt door het Islamitische Leger van Zahran Alloush, een salafist die tweeënhalf jaar in de gevangenis zat, maar die een paar maanden na het begin van de revolutie door Assad was vrijgelaten en met steun van Saoedi-Arabië vocht tegen het Assad-regime. Yassin al-Haj Saleh was de man van Samira al-Khalil. Op zijn Wikipedia-pagina stond dat hij als dissident zestien jaar in de gevangenissen van Assad had gezeten, maar daar ging het nu niet om, ik hoopte op nieuwe informatie over Zaitouneh en haar vrienden.

Door de regen gingen we, beiden vreemden in Istanbul, op zoek naar een plek om te praten. Het werd een leeg café met harde housemuziek. Al-Haj Saleh vertelde dat hij, Samira en de anderen in Douma werkten voor de revolutie en dat hij begin juli 2013 alleen naar zijn geboortestad Raqqa, vijfhonderd kilometer naar het noorden, was gereisd. Hij had er negentien dagen over gedaan. Raqqa was toen al bevrijd door het Vrije Syrische Leger, maar de salafistische jihadi’s van IS rukten op. In de stad van zijn jeugd moest Al-Haj Saleh machteloos toezien hoe ‘een stelletje religieus geobsedeerde woedende Tunesiërs, Saoedi’s, Egyptenaren en Europeanen vrijelijk rondzwierven, tot niets anders in staat dan tot moorden’, terwijl hij, om niet aan hen ten prooi te vallen, zat ondergedoken.

Na tweeënhalve maand was hij op aandringen van Samira en vrienden naar Turkije gevlucht. Vrienden in Istanbul hielpen hem aan een woning. Samira zou hem volgen, maar het werd met de dag moeilijker om het belegerde Douma uit te komen. Het Assad-regime was repressiever dan ooit. Zaten er in 1980 nog ‘maar’ tienduizend politieke tegenstanders gevangen, nu waren het er ruim tweehonderdduizend. Tussen maart 2011 en augustus 2013 waren al elfduizend mensen doodgemarteld door het regime. Gemiddeld twaalf per dag.

Voor de vier activisten in Douma leek het regime het grootste gevaar, al was Razan Zaitouneh al eens door het Islamitische Leger met de dood bedreigd. Niemand had die bedreiging serieus genomen. Een fatale fout. In december 2013 kreeg Al-Haj Saleh in Istanbul het bericht dat zijn vrouw, samen met de drie andere activisten, was ontvoerd.

‘Waarom zijn al die Arabische maatschappijen toch zo fucked up?’ vroeg ik tijdens die ontmoeting in Istanbul. ‘Because yóu fucked us up!’ zei hij, ineens fel. ‘Júllie: Israël, de Verenigde Staten, Europa, the whole world fucked us up!’

Hij stond op. ‘Bent u boos?’ vroeg ik. ‘Ja, ik ben boos’, zei hij en liep weg. De schaamte sloeg als een klamme doek over me heen. Ik begreep dat ik iets ongelooflijk stoms had gezegd tegen deze zachtaardige man. Hij reageerde niet meer op mijn sms’jes.

‘Dat was een slecht begin’, zegt Yassin nu, drie jaar later. We zijn in het Wissenschaftskolleg in Berlijn, een instituut waar grote geesten van over de hele wereld worden uitgenodigd om een jaar lang ongestoord aan een project te werken. Al-Haj Saleh is er neergestreken om onderzoek te doen naar de genocides van de twintigste eeuw. ‘Het regende en ik wás al boos omdat je te laat was. Lezen Europeanen, die arrogante Europeanen, ons niet altijd de les over tijd? Dat je op tijd moet zijn? Dus daar stond ik en mevrouw kwam maar niet opdagen. Je verontschuldigde je natuurlijk. Maar in dat café zei je iets kwetsends: “Wat is dat toch met die moslimmentaliteit dat ze anderen altijd de schuld geven van hun problemen.” Ik ergerde me aan het woord “mentaliteit”, want wat jij zei was weer zo’n typisch westerse mentaliteit.’

Dat ik het woord ‘mentaliteit’ zou hebben gebruikt herinner ik me niet, wel dat ik de grove term ‘fucked up’ liet vallen, zeg ik. ‘Maar daar zou ik nooit boos over zijn geworden, dat soort grofheid vind ik juist wel leuk’, grinnikt hij. ‘Mijn hele oeuvre draait om het feit dat wij zo fucked up zijn.’

Yassin al-Haj Saleh (56) groeide op in een dorpje bij Raqqa, als vierde zoon in een gezin met negen kinderen. Zijn vader, een verarmde boer, werkte in de stad om het gezin te onderhouden. Toen zijn oudste broer in 1977 afstudeerde als arts bracht dat de familie geld en status en dus schreef ook Al-Haj Saleh zich in voor medicijnen. Maar de studie lag hem niet, hij was meer geïnteresseerd in politiek en werd actief lid van de Communistische Partij. Toen zijn vriendin, een christelijke medestudente, het uitmaakte raakte hij in een diepe crisis. ‘Ik was er beroerd aan toe. Mijn arrestatie was, in zekere zin, een oplossing: voor mijn matige academische prestaties en voor mijn teleurstelling in de liefde. Mijn persoonlijke falen werd relatief. Ik hoorde nu bij de grotere wereld, bij een beweging die zich inzette voor een hoger doel.’

In 1980 belandde hij in de cel. Hafiz al-Assad was aan de macht, de vader van de huidige president. Ruim dertien jaar later werd Al-Haj Saleh met terugwerkende kracht veroordeeld tot vijftien jaar. In de Al-Musallamiya-gevangenis in Aleppo en later de Adra-gevangenis in Damascus was het regime (zeker vergeleken met dat voor islamisten) minder zwaar dan in andere gevangenissen en er waren boeken. Hij las alles wat voorhanden was: romans, filosofie, geschiedenis, economie. Hij maakte grappen met een medegevangene, vertelt hij. ‘Ik zei: voor cultuur heb je niet per se een scherpe geest nodig, maar vooral zitvlees.’ Dat had hij, en in de gevangenis beleefde hij zijn ‘tweede jeugd’. ‘Vóór mijn arrestatie was ik bangelijk, prikkelbaar, ontevreden over mezelf. De gevangenis heeft me veranderd, ik leerde met anderen te delen. In die zin hielp het me om, hopelijk, een beter mens te zijn.’

Toen de vijftien jaar om waren werd hij overgeplaatst naar de beruchte Tadmur-gevangenis in Palmyra, omdat hij had geweigerd aan de veiligheidsdiensten te rapporteren over zijn medegevangenen. Hij zat er een jaar. In Tadmur, door dichter en medegevangene Faraj Bayraqdar het ‘koninkrijk van dood en waanzin’ genoemd, waren gevangenen overgeleverd aan de wreedheden van de bewakers. ‘Ze vermaakten zich door ons bijvoorbeeld te vragen naar de kleur van onze moeders kut, of door hardop te fantaseren over de verkrachting van iemands zuster’, schrijft Al-Haj Saleh er later over.

‘De gevangenis heeft me veranderd, ik leerde met anderen te delen. In die zin hielp het me om, hopelijk, een beter mens te zijn’

De cultuur van grofheid en vernedering bestond ook buiten het regime. Wie ook maar iets wil begrijpen van de woede, onmacht en wrok die de motor vormden achter de Syrische revolutie moet zich verdiepen in het fenomeen van de shabiha: gewapende, maffiose milities die rond de Syrische inmenging in de Libanese burgeroorlog (1976) ten tonele verschenen en vaak geleid werden door leden van de alawitische Assad-clan. De shabiha verdienden hun geld met smokkel en afpersing en waren door hun blinde loyaliteit aan de Assads nauw verweven met het regime; ze zijn er het ‘politieke onderbewuste’ van. Het waren shabiha die tijdens de eerste betogingen tegen het regime in april 2011 op gezag van de veiligheidsdiensten het vuur openden op de vreedzame demonstranten.

Na zijn gevangenschap keerde Al-Haj Saleh terug naar de universiteit en behaalde alsnog zijn artsendiploma, al heeft hij geen dag in zijn leven als dokter gewerkt. ‘Ik kwam erachter dat ik helemaal geen dokter wilde zijn.’ Als schrijver kon hij zich nuttiger maken. Hij begon te werken als vertaler en publicist, onder andere voor de pan-Arabische krant Al Hayat, en schreef boeken over de islam en de kritiek op de islam, over zijn jaren in de gevangenissen van Assad en over de sociaal-politieke ontwikkelingen in Syrië en de Arabische wereld. Ook schreef hij opiniestukken in westerse media als The New York Times, The New Statesman en The Guardian. Hij stond in 2012 aan de wieg van de site Al-Jumhuriya (De Republiek), die een platform biedt aan kritische denkers over de Syrische revolutie en wereldwijde politieke ontwikkelingen. In 2012 ontving hij de Prins Claus Prijs, die hij niet kon ophalen omdat hij was ondergedoken.

Deze zomer verscheen The Impossible Revolution: Making Sense of the Syrian Tragedy, een selectie uit de honderden artikelen en essays die Al-Haj Saleh schreef tijdens de eerste jaren van de Syrische revolutie. Het boek werd lovend besproken in The New York Review of Books en verscheen op verschillende must-read-lijstjes van boeken uit 2017.

Al bij het begin van de opstand, in maart 2011, was Al-Haj Saleh ondergedoken om ongecensureerd te kunnen schrijven over de gebeurtenissen in zijn land. In het eerste essay, Revolutie van de gewone mensen, klinkt de triomf van de jongeman die zestien jaar moest boeten voor zijn communistische idealen. In nog revolutionair jargon noteert hij: ‘Jong en oud, vrouwen en mannen, veranderen hun leven en vinden zichzelf opnieuw uit door hun dappere deelname aan de protestbeweging, oog in oog met arrestaties, folteringen en de dood.’ Overal wordt lokaal zelfbestuur ingevoerd en de Assadstraten, -pleinen, -ziekenhuizen en zelfs het grootste meer in Syrië dat naar de dictator was vernoemd krijgen hun oorspronkelijke namen terug. Veertig jaar heeft het volk gezucht onder het neoliberale juk van de Assad-dictatuur, ‘verstoken van elke morele, ethische, spirituele en esthetische dimensie, waarbij religie misschien wel het enige spirituele maatpak leek in een overigens dorre woestijn’. Maar aan het Syrië van de gehate dictator komt nu een eind. Er is hoop.

Terwijl hij dat schrijft, in juni 2011, is de Tunesische opstand, die vanaf 2010 overwaaide naar andere Arabische landen, al in de volgende fase beland: dictator Ben Ali is verdreven en de politieke islamisten van de Ennahda-partij zijn razend populair, wat alom wordt beschouwd als een gevaarlijke ontwikkeling. Al-Haj Saleh houdt er rekening mee dat de islamisten straks, als Assad is verdreven, ook in Syrië een volgens hem legitieme aanspraak op de macht zullen maken. Maar hij constateert ook dat het door Assads Baath Partij gepropageerde onderscheid tussen democratie en secularisme (en de onderdrukking van de politieke islam) niet heeft gewerkt. Dat geldt voor de hele Arabische wereld. Overal hebben dictatoriale regimes het schrikbeeld van de politieke islam gebruikt om niet alleen islamisten, maar alle politieke gezindten te onderdrukken, met desastreuze resultaten: ‘Het heeft de democratie verzwakt, het secularisme gecorrumpeerd, de islam geradicaliseerd en de enigen die er beter van werden waren de heersende cliques.’

Die cliques konden al die jaren hun gang gaan omdat ze werden gesteund door de grootmachten der aarde, die het olierijke Midden-Oosten als hun achtertuin beschouwden. Toch komt het woord ‘olie’ in zijn boek nauwelijks voor. Met opzet, zegt hij: boeken over geopolitiek in het Midden-Oosten zijn er al genoeg, maatschappijkritische analyses veel minder. En hij wilde schrijven over de Syriërs zelf. ‘Syrië is onbekend, niemand weet hoe wij daar leven, hoe onze maatschappij in elkaar zit.’

Hoe langer hij weg is uit Syrië, hoe meer hij het Midden-Oosten is gaan zien als een systeem waarin staten hun soevereiniteit door de ‘masters of the system’ (voorheen de Amerikanen, nu de Russen) wordt ontzegd. De stabiliteit van dit systeem is het voornaamste doel, vrijheid en burgerrechten voor de bevolking zijn daaraan ondergeschikt. ‘In politiek opzicht zijn wij slaven’, zegt Al-Haj Saleh.

‘Europeanen denken nog steeds dat ze het middelpunt van de wereld zijn, maar dat bestaat niet meer, het middelpunt is overal’

Niet-soevereine, autocratische staten als Assads Syrië, Egypte en de Golfstaten zijn de pijlers van dit systeem en de belangrijkste pijler is Israël, het enige land in de regio dat – met steun van de Verenigde Staten – wel soeverein is. ‘Soevereiniteit is tweeledig: dat je het recht hebt om oorlog te voeren tegen een ander land en het geweldsmonopolie binnen het eigen land’, zegt Al-Haj Saleh. ‘Israël kan als enige in de regio op eigen kracht een oorlog beginnen, andere landen kunnen dat niet. Het systeem van het Midden-Oosten steunt op staten die geweld uitoefenen binnen de staat, en Israëls geweldsmonopolie binnen de hele regio.’

‘Je praat heel anders over Israël dan wij in het Westen gewend zijn’, zeg ik.

‘Ik doe m’n best. Er is een aantal problemen met Israël. Allereerst is het de erfgenaam van het Europese kolonialisme in de regio en daarmee een continuering van de koloniale verhoudingen. In die zin hebben wij het kolonialisme nog altijd niet achter ons kunnen laten. Dan is er het enorme onrecht dat de Palestijnse bevolking werd aangedaan, zonder dat ze ook maar iets verkeerd hadden gedaan. De joden vluchtten voor de gruweldaden van de nazi’s, maar waren in de meeste landen, waaronder de Verenigde Staten, niet welkom. Ze kwamen naar Palestina en joegen de Palestijnen van hun land. Dit onrecht speelt nu al drie generaties. Bovendien hebben de joden óns, tot op de dag van vandaag, niet als gelijken geaccepteerd. Ze hebben nog nooit gezegd dat ze in vrede met ons willen samenleven. Nog nooit. Dat is onacceptabel. Waarom zou ik niet als gelijke worden behandeld? Het laatste punt is dat Israël is uitgezonderd van het internationale recht. Ze bombarderen in Syrië wanneer ze maar willen en er is geen haan die ernaar kraait. Zelfs de VN niet. Ze stellen zichzelf boven de wet.’

Die straffeloosheid verschafte andere regimes in de regio een vrijbrief om zich ten opzichte van de eigen bevolking als een koloniale bezettingsmacht te gedragen, zegt Al-Haj Saleh. Het Assad-regime voerde, net als de vroegere kolonisators, een verdeel-en-heerspolitiek waarbij loyaliteiten en cliëntelisme niet alleen langs sektarische, maar ook langs klassenlijnen liepen. Het leidde tot een paranoïde samenleving waarin iedereen, moslims en christenen, druzen en alawieten, hoog- en laagopgeleiden, elkaar wantrouwde en voortdurend de maat nam; waarin elke groep ‘een eigen narratief van superioriteit en slachtofferschap ontwikkelde waarin historisch en hedendaags onrecht werden gecombineerd. Iedereen ziet zichzelf als slachtoffer van de pesterijen van anderen, waarbij die anderen altijd het meest achterlijk, ketters, gemeen, fanatiek of egoïstisch zijn.’

‘Het enige wat de hoeveelheid onrecht in het Midden-Oosten overtreft is de regionale productie van slachtoffernarratieven’

Slachtoffernarratieven doen het in het Midden-Oosten altijd goed en zijn een politieke factor van belang. ‘Het enige wat de hoeveelheid onrecht in het Midden-Oosten overtreft is de regionale productie van slachtoffernarratieven’, schreef Al-Haj Saleh twee jaar geleden al in zijn essay The Just Oppressors: Middle Eastern Victimhood Narratives and New Imagined Communities.

‘We hebben het slachtoffernarratief van de joden, dat zeker sinds de Tweede Wereldoorlog heel sterk is’, licht hij toe. ‘Historisch gezien was er ook al het Shia-slachtoffernarratief en dat van de alawieten, waartoe de Assads behoren, die in het verleden ernstig werden gediscrimineerd, gemarginaliseerd en vervolgd. Slachtofferschap in het Arabisch is mazloomiyya, dat is gerelateerd aan zulm: onrecht. Mazloomiyya betekent dat je onrechtvaardig wordt behandeld, dus in het Arabisch is het logisch dat je zegt: slachtofferschap is de slechtst denkbare school voor gerechtigheid. Als je jezelf altijd als slachtoffer beschouwt maakt dat je erg wraakzuchtig. Je bent alleen maar negatief en vol bitterheid, je denkt alleen maar aan jezelf en wat jou is overkomen en kunt je niet inleven in anderen. Je hebt geen gevoel meer voor anderen.’

Daartegenover staat het superioriteitsdenken van het Westen, zegt Yassin. ‘Jij denkt: wie zijn die mensen, die Arabieren, die moslims, die Afrikanen? Wat moet ik ermee? Dus jij treedt ook niet uit jezelf om je in anderen te verdiepen, dat hoeft ook niet want je bent tevreden met jezelf. Dus jij verplaatst je niet in mij, en ik niet in jou omdat ik dat niet kan: ik ben immers het slachtoffer. “Kijk eens wat mij allemaal is aangedaan! Ik heb in de gevangenis gezeten, ze hebben me gemarteld!” Dus ik ontwikkel ook geen geweten, ik kan niet op mezelf reflecteren.’

Al enige tijd is vooral het soennitische slachtofferdenken in opkomst. Daarmee heeft het probleem mondiale proporties aangenomen, want de slachtoffers worden geproduceerd door de geglobaliseerde wereldorde. Dystopische organisaties als IS en al-Qaeda komen eruit voort, zegt Al-Haj Saleh. ‘De Afghaanse jihad was het eerste voorbeeld van globalisering, nog voordat het woord zelf bestond: de Amerikanen bewapenden de moedjahedien – misschien herinner je je nog dat Reagan ze ontving op het Witte Huis als “vrijheidsstrijders, net als de founding fathers” –, de Saoedi’s betaalden jonge moslims uit allerlei landen om te vechten en de Pakistaanse veiligheidsdiensten regelden de logistiek. In Syrië strijden jihadisten uit 104 landen, schreef Charles Lister in zijn boek Syrian Jihad. Het salafistische jihadisme is altijd internationaal geweest en de nieuwe generatie al helemaal: zij horen nergens thuis, maar vinden dat de hele wereld God-gegeven, en dus van hen is.’

Reden te meer om de politieke islam, zoals de Moslimbroederschap, politieke zeggenschap niet te onthouden. ‘Het zijn bepaald niet mijn vrienden, daarvoor zijn ze veel te bekrompen’, zegt Al-Haj Saleh. ‘Maar met die mensen valt misschien nog wel te praten. Als je de politieke islam geen politieke stem geeft, zul je moeten dealen met de militante islam, oftewel: het salafistisch jihadisme. En met de nieuwe, narcistische generatie salafisten is geen gesprek mogelijk. Die willen anderen hun ideeën alleen maar opleggen met grof geweld.’

De oplossing voor dit mondiale probleem vind je alleen door het te benaderen vanuit een mondiaal perspectief. Dat gebeurt nu teleurstellend weinig, vindt Al-Haj Saleh, al helemaal in Europa, toch de bakermat van moderniteit, secularisme en democratie. ‘Europeanen denken nog steeds dat ze het middelpunt van de wereld zijn, maar dat bestaat niet meer, het middelpunt is overal. Jullie zitten in een bubbel. Kom daar alsjeblieft uit.’

Noodgedwongen ontwikkelen mensen die uit hun landen zijn verdreven wel een mondiaal perspectief. Maar zij zijn over de hele wereld verstrooid. Toen ik Al-Haj Saleh belde om een afspraak te maken stelde ik voor om met andere Syriërs af te spreken, vrienden van Razan Zaitouneh, die inmiddels ook in Berlijn wonen. ‘Liever niet’, zei hij. Er was iets tussen hen gebeurd, een belofte niet of maar half nagekomen. Het is me eerder opgevallen. ‘Waarom maken jullie toch steeds ruzie met elkaar’, vraag ik.

Hij zucht diep. ‘Dit is het lelijke aan ons, ik schaam me ervoor’, zegt hij. ‘Het is onze grootste zwakte. We zijn slecht georganiseerd, al heel lang. Bedenk dat Syrië een jong land is: we bestaan pas honderd jaar. Wij hebben geen coherente identiteit of zelfbeeld, we hebben 54 jaar achter elkaar geen enkele politieke invloed gehad. We hebben geen ervaring met hoe we met onze onderlinge verschillen moeten omgaan. En we leven in de meest geïnternationaliseerde regio van de wereld, waar elke tien jaar door directe westerse interventie een oorlog werd uitgevochten. Dus onze geschiedenis is niet alleen bepaald door interne dynamiek, zoals in andere landen.’

Hoe het nu verder moet met de revolutie weet hij ook niet. Maar: ‘Het is duidelijk dat we deze ronde hebben verloren.’

Afgelopen najaar dook Bashar al-Assad ineens op in het Russische Sotsji om met president Poetin, de Iraanse president Rohani en de Turkse president Erdogan te praten over een vredesakkoord, nadat eerder onder leiding van Rusland vier ‘de-escalatiezones’ waren ingesteld. Ook werden de tot nog toe vruchteloze onderhandelingen onder leiding van Staffan de Mistura in Genève voortgezet, maar oppositieleider Riyad Hijab, de enige die nog hamerde op het vertrek van Assad vóór er verder gepraat kon worden, stapte op. De rest van de oppositie is hopeloos verdeeld.

De rehabilitatie van Assad door de grootmachten is schokkend, en bewijst Al-Haj Salehs theorie over de internationale orde. ‘Daarom is het zo belangrijk om mondiaal te denken. We kunnen het Westen niet meer los zien van het Midden-Oosten, of het Midden-Oosten geïsoleerd van de rest. In Syrië zien we een mondiaal gesponsorde genocide. Sinds 2013 is voor de hele wereld zichtbaar geweest wat er gebeurt en de miljoenen vluchtelingen, in en buiten Syrië, zijn niet anoniem. Alles was bekend. Dat het regime herhaaldelijk chemische wapens gebruikte tegen de eigen burgers is uitgebreid gedocumenteerd. Het vertelt ons iets over het internationale systeem en over het aan de internationale orde inherente misdadige potentieel. En dat moet radicaal worden veranderd.’

In Berlijn doet Al-Haj Saleh onderzoek voor zijn nieuwe boek, dat moet gaan over de verschillende vormen van massamoord in de twintigste eeuw: de Armeense genocide, de Goelag, de holocaust, Rwanda, Cambodja, Zimbabwe. Wat het precies gaat worden weet hij nog niet. ‘Ik wil kijken hoe het begrip “genocide” van toepassing is op onze situatie in Syrië. En of ik een nieuwe benadering van het onderwerp kan vinden.’

De Douma Vier, Razan, Samira, Wael en Nazem, zijn nog altijd niet teruggevonden. ‘Hun ontvoering was de zwaarste klap voor de revolutie door anderen dan het regime of IS’, schrijft Al-Haj-Saleh erover. Ik vraag of hij denkt dat Samira’s kidnapping iets te maken heeft met zijn werk, als intellectueel leider van de revolutie. ‘Nee. Nee. Maar ik had niet weg moeten gaan. Ik was te gulzig door te denken dat ik nóg een keer kon veranderen, zoals in de gevangenis. Dat ik dubbel vrij kon zijn. En het voelt alsof ik daarvoor word gestraft. Ik had bij mijn vrouw moeten blijven. Volgende vraag.’